ECLI:NL:RBNHO:2022:4015

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
8285000
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, had een vordering ingesteld tegen de vervoerder wegens vertraging van meer dan drie uur op haar eindbestemming. De vertraging was het gevolg van een uitwijking naar Jakarta vanwege slechte weersomstandigheden in Singapore. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder, vertegenwoordigd door mr. E.C. Douma, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de gezagvoerder van de vlucht de bevoegdheid had om te besluiten om uit te wijken naar Jakarta om de veiligheid van de passagiers te waarborgen. De rechter stelde vast dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat er geen sprake was van nalatigheid aan de zijde van de vervoerder.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelde de passagier tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. De rechter benadrukte dat luchtvaartmaatschappijen niet gedwongen mogen worden om de veiligheid van passagiers op te offeren voor punctualiteit. Dit vonnis bevestigt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om adequaat te reageren op onvoorziene omstandigheden en de verantwoordelijkheden die zij hebben ten opzichte van hun passagiers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8285000 \ CV EXPL 20-884
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats] ([plaats])
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaftgevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 18 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Franz Josef Strauss Airport München naar Changi International Airport (Singapore) op 27 oktober 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Het tweede deel van de vlucht heeft vertraging opgelopen, waardoor de passagier met meer dan 3 uur vertraging op haar eindbestemming is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat de passagier niet heeft voldaan aan haar substantiëringsplicht. Subsidiair voert de vervoerder aan dat het toestel heeft moeten uitwijken naar Jakarta omdat de weersomstandigheden in Singapore te slecht waren om veilig te kunnen landen. De vertraging is derhalve het gevolg van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden, aldus de vervoerder.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan omdat zij heeft nagelaten te vermelden hoe laat zij in Singapore is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen is vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagier niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier in repliek heeft gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht om 21:45 uur lokale tijd, met 4 uur en 40 minuten vertraging, in Singapore is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagier hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in haar procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en zij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
5.3.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In punt 14 van de considerans bij de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen.
5.4.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden zoals hiervoor genoemd. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht in kwestie heeft moeten uitwijken naar Jakarta wegens slechte weersomstandigheden. Onder verwijzing naar het METAR-rapport en het verslag van de piloot heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de geplande landing sprake was van slechte weersomstandigheden op en rondom de luchthaven van Singapore. Het enkele feit dat de overgelegde documenten interne documenten zijn, betekent anders dan de passagier stelt niet dat deze onvoldoende zijn om een beroep op een buitengewone omstandigheid te onderbouwen.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat de gezagvoerder bevoegd is om die maatregelen te treffen die hij nodig acht om de vliegveiligheid te waarborgen. Het besluit van de gezagvoerder om uit te wijken naar Jakarta, dient de kantonrechter daarom terughoudend en marginaal te toetsen. Het mag niet zo zijn dat luchtvaartmaatschappijen ertoe worden gebracht om voorrang te geven aan de handhaving en punctualiteit van hun vluchten boven de nagestreefde veiligheid van hun passagiers (arrest van het Hof 4 mei 2017, Pešková en Peška C-315/15). De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vlucht, vanwege de weersomstandigheden en met het oog op de vliegveiligheid, niet veilig te Singapore heeft kunnen landen. De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de gezagvoerder niet in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen, noch dat de beslissing van de gezagvoerder is genomen door omstandigheden die in de invloed- en risicosfeer van de vervoerder lagen en door hem hadden kunnen worden voorkomen. De vlucht moest omwille de vliegveiligheid uitwijken naar Jakarta, en is na een tussenlanding doorgevlogen naar Singapore. De passagier heeft als gevolg hiervan meer dan drie uur vertraging opgelopen. De vertraging van de passagier is daarmee het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.6.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij alles op alles heeft gezet om de vlucht in kwestie met zo min mogelijk tijdsverlies uit te voeren. Zo heeft de gezagvoerder te Jakarta besloten zijn bevoegdheid te gebruiken om zijn arbeidstijd te verlengen teneinde naar Singapore te kunnen vliegen. Dit is niet door de passagier betwist. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de vertraging te voorkomen. De passagier heeft in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagier zal dan ook worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00.
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter