In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, had een vordering ingesteld tegen de vervoerder wegens vertraging van meer dan drie uur op haar eindbestemming. De vertraging was het gevolg van een uitwijking naar Jakarta vanwege slechte weersomstandigheden in Singapore. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder, vertegenwoordigd door mr. E.C. Douma, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de gezagvoerder van de vlucht de bevoegdheid had om te besluiten om uit te wijken naar Jakarta om de veiligheid van de passagiers te waarborgen. De rechter stelde vast dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat er geen sprake was van nalatigheid aan de zijde van de vervoerder.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelde de passagier tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. De rechter benadrukte dat luchtvaartmaatschappijen niet gedwongen mogen worden om de veiligheid van passagiers op te offeren voor punctualiteit. Dit vonnis bevestigt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om adequaat te reageren op onvoorziene omstandigheden en de verantwoordelijkheden die zij hebben ten opzichte van hun passagiers.