ECLI:NL:RBNHO:2022:4013

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
8679478
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de verantwoordelijkheden van de vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air France. De passagier, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff, had een vervoersovereenkomst gesloten met Air France voor een vlucht van Boedapest via Parijs naar Amsterdam op 30 juli 2018. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht, wat leidde tot een aanzienlijke vertraging van meer dan 3 uur op zijn eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 250,00, plus bijkomende kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

De vervoerder, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer, betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder inderdaad niet verantwoordelijk was voor de vertraging, aangezien deze voortkwam uit omstandigheden buiten zijn invloedssfeer. De rechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en wees het verzoek van de passagier af. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in deze procedure.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in gevallen van vertraging en de toepassing van Europese regelgeving omtrent passagierscompensatie. De uitspraak bevestigt dat luchtvaartmaatschappijen niet aansprakelijk zijn voor vertragingen die het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden, mits zij alle redelijke maatregelen hebben genomen om deze te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8679478 \ CV FORM 20-6389
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France
gevestigd te Roissy CDG Cedex (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 28 juli 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 20 augustus 2021;

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Ferihegy Airport Boedapest (Hongarije) via Charles de Gaulle Airport (Frankrijk) naar Amsterdam Schiphol Airport op 30 juli 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging heeft de passagier zijn aansluitende vlucht gemist. Als gevolg daarvan heeft de passagier op eigen alternatief vervangend vervoer geregeld.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75 subsidiair € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 januari 2019;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Niet in geschil is dat de passagier door de vertraging zijn aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier stelt dat hij als gevolg hiervan met meer dan 13 uur vertraging is aangekomen op zijn eindbestemming. Dit wordt door de vervoerder betwist. De kantonrechter overweegt dat het, gelet op de duur van de vertraging van het vliegtuig en de afstand tussen Parijs en Amsterdam, aannemelijk is dat de passagier met in ieder geval meer dan 3 uur vertraging op zijn eindbestemming is aangekomen zodat in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder bestaat.
4.4.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. Hij voert aan dat vlucht AF1295 deel uitmaakt van de rotatievlucht Parijs-Boedapest-Parijs (AF1294/95). De voorgaande vlucht (AF1294) kreeg te maken met door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen. De vervoerder verwijst in dit kader naar de overgelegde “slot allocation messages”. Hieruit blijkt dat reeds om 11:01 uur UTC door de luchtverkeersleiding een CTOT is opgelegd aan het toestel. De CTOT is meerdere malen gewijzigd, tot het toestel uiteindelijk om 14:20 uur UTC toestemming kreeg om te vertrekken. Het toestel is om 16:07 uur UTC met 1 uur en 43 minuten vertraging te Boedapest gearriveerd. De kantonrechter overweegt dat het intrekken van de oorspronkelijke slottijd en het toekennen van een latere slottijd is aan te merken als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd. De vervoerder is verplicht door de luchtverkeersleiding opgelegde restricties op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. In beginsel is niet van belang wat de reden is voor het besluit van het luchtverkeersbeheer. Niet is gebleken dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De vertraging van vlucht AF1294 is derhalve het gevolg van buitengewone omstandigheden. Voldoende is gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Vanwege de vertraging op de voorafgaande vlucht kon de vlucht in kwestie niet tijdig vertrekken. De vlucht heeft vervolgens een slottijd opgelegd gekregen van 17:16 uur UTC. De vervoerder had wederom geen andere keuze dan de CTOT op te volgen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat voldoende is gebleken dat de vertraging van de vlucht AF1295 het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
4.5.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De passagier heeft gesteld dat de vervoerder onvoldoende buffer in de overstaptijd heeft ingeruimd. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een reservetijd (of ‘buffer’) van ten minste 20 minuten bovenop de MCT (“Minimum Connecting Time”) noodzakelijk. In dit geval hebben de buitengewone omstandigheden tot een vertraging van 1 uur en 43 minuten geleid. De kantonrechter concludeert dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagiers hun aansluitende vlucht(en) niet meer hadden kunnen halen.
4.6.
Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De passagiers hebben in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers zal dan ook worden afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 75,00 aan salaris gemachtigde;
en veroordeelt de passagier tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open