In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air France. De passagier, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff, had een vervoersovereenkomst gesloten met Air France voor een vlucht van Boedapest via Parijs naar Amsterdam op 30 juli 2018. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht, wat leidde tot een aanzienlijke vertraging van meer dan 3 uur op zijn eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 250,00, plus bijkomende kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer, betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder inderdaad niet verantwoordelijk was voor de vertraging, aangezien deze voortkwam uit omstandigheden buiten zijn invloedssfeer. De rechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en wees het verzoek van de passagier af. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in deze procedure.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in gevallen van vertraging en de toepassing van Europese regelgeving omtrent passagierscompensatie. De uitspraak bevestigt dat luchtvaartmaatschappijen niet aansprakelijk zijn voor vertragingen die het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden, mits zij alle redelijke maatregelen hebben genomen om deze te voorkomen.