ECLI:NL:RBNHO:2022:4010

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
8284424
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, vertegenwoordigd door mr. E.C. Douma, wegens compensatie voor de annulering van vlucht LH118 van Frankfurt naar München. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van Amsterdam naar Hong Kong, met een tussenstop in Frankfurt en München. De annulering van vlucht LH118 vond plaats op 12 augustus 2019, en de passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de annulering van vlucht LH118 geen rol speelde, omdat vlucht LH730 van München naar Hong Kong eerder was geannuleerd door buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter oordeelde dat de annulering van vlucht LH118 in beginsel recht gaf op compensatie, tenzij de vervoerder kon aantonen dat deze annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder kon echter niet voldoende onderbouwen dat de annulering van vlucht LH118 het gevolg was van dergelijke omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie en dat de vervoerder ook verantwoordelijk was voor de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering van de passagiers werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 2.760,00 aan de passagiers, vermeerderd met rente, en de proceskosten werden aan de vervoerder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8284424 \ CV EXPL 20-843
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],allen wonende te [plaats],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben, hoewel hiertoe in de gelegenheid gesteld, hierna geen akte meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt am Main Airport (Duitsland) en via Franz Josef Strauss Airport München (Duitsland) naar Hong Kong International Airport op 12 augustus 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht LH118 (van Frankfurt naar München) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat de annulering van vlucht LH118 (Frankfurt naar München) van ondergeschikt belang is, nu vlucht LH730 (München naar Hong Kong) reeds eerder was geannuleerd als gevolg van buitengewone omstandigheden. Vlucht LH730 werd geannuleerd wegens buitengewone omstandigheden en de passagiers hebben derhalve geen recht op compensatie, aldus de vervoerder. Het enkele feit dat vervolgens ook vlucht LH118 werd geannuleerd, maakt dit volgens de vervoerder niet anders.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat vlucht LH118 (Frankfurt naar München) is geannuleerd. De vervoerder voert aan dat de annulering van vlucht LH118 echter geen enkele rol meer speelt in het licht van de (eerdere) annulering van vlucht LH730 (München naar Hong Kong). Immers, ook indien vlucht LH118 niet zou zijn geannuleerd waren de passagiers niet op hun eindbestemming aangekomen.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden op vlucht LH730, niet is gebleken dat de annulering van vlucht LH730 van invloed is geweest op de annulering van vlucht LH118. Vast staat dat vlucht LH118 is geannuleerd, zodat in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder bestaat. Dit is slechts anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van de Verordening die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Hoewel de vervoerder heeft aangevoerd dat er sprake was van slechte weersomstandigheden in Frankfurt, heeft hij niet gemotiveerd onderbouwd hoe deze weersomstandigheden van invloed zijn geweest op de uitvoering van de vlucht. De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aangetoond dat de annulering van vlucht LH118 het gevolg is van buitengewone omstandigheden. Dit wordt niet anders indien vast zou komen te staan dat de passagiers de eindbestemming überhaupt niet konden bereiken, hetgeen overigens wordt betwist. De vervoerder is compensatie verschuldigd aan de passagiers. Dat vlucht LH730 eveneens is geannuleerd, maakt dit niet anders. De vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.4.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.760,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter