In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Air France, over compensatie wegens vertraging van een vlucht. De passagier, vertegenwoordigd door Yource B.V., had een vervoersovereenkomst gesloten met Air France voor een vlucht van Sint-Maarten naar Amsterdam, die op 13 en 14 februari 2019 plaatsvond. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij meer dan vier uur later op zijn eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 600,00, plus bijkomende kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de naam op de boekingsbevestiging niet overeenkwam met de naam op de volmacht, waardoor niet kon worden vastgesteld of Yource bevoegd was om namens de passagier op te treden. De kantonrechter oordeelde dat de passagier niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de bevoegdheid van de gemachtigde niet kon worden vastgesteld. De proceskosten werden op de passagier verhaald, aangezien hij niet-ontvankelijk was verklaard.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de passagier niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek en dat hij de proceskosten moet betalen, die zijn begroot op € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde, plus € 62,00 aan nakosten, voor zover deze daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.