ECLI:NL:RBNHO:2022:4005

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
8027083
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en bewijslast van mededeling aan passagiers

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff, een vordering ingesteld tegen TUI Airlines Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Al Maktoum International Airport naar Amsterdam Schiphol op 30 december 2016. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 4.523,15, inclusief wettelijke rente en proceskosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de vertraging minder dan 3 uur bedroeg, maar de kantonrechter oordeelde dat de bewijslast voor het tijdstip van mededeling van de schemawijziging aan de passagiers op de vervoerder rustte. De passagiers stelden dat zij tijdig op de hoogte waren gesteld van de schemawijziging, terwijl de vervoerder aanvoerde dat de tickets tijdig aan de tussenpersoon waren verstrekt. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers met een vertraging van 3 uur en 12 minuten op hun eindbestemming waren aangekomen, wat hen recht gaf op compensatie.

De kantonrechter heeft de vordering tot compensatie toegewezen, evenals de gevorderde wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente, en de kosten die de passagiers hebben gemaakt. Dit vonnis is uitgesproken op 23 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8027083 \ CV EXPL 19-13406
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
5.
[eiser 5],allen wonende te [plaats 1],
6.
[eiser 6],
7.
[eiser 7],
8.
[eiser 8],
9.
[eiser 9],
10.
[eiser 10]
11.
[eiser 11],allen wonende te [plaats 2],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de Besloten Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI Airlines Nederland B.V.gevestigd te Oude Meer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 21 december 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Al Maktoum International Airport (Verenigde Arabische Emiraten) naar Amsterdam Schiphol Airport op 30 december 2016, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagier [eiser 11] is inmiddels meerderjarig geworden en heeft een zelfstandige machtiging overgelegd.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.900,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 december 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf datum van de betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 726,00 dan wel € 623,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2017 dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 3.900,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat geen recht op compensatie bestaat, omdat de vertraging minder dan 3 uur bedraagt.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is ten eerste in geschil met hoeveel vertraging de passagiers op de eindbestemming zijn aangekomen.
5.2.
De passagiers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat de vertraging meer dan 3 uur bedraagt een boekingsbevestiging van de geboekte pakketreis overgelegd, waarop staat dat zij om 14:50 op Schiphol zouden aankomen. De vervoerder heeft hiertegenover aangevoerd dat de reisagent/vertegenwoordiger van de passagiers de passagiers erop heeft gewezen dat de in de boekingsvestiging genoemde vluchttijden nog niet vast stonden en onder voorbehoud waren en dat de definitieve vluchttijden op een later moment bekend zouden worden gemaakt. De vluchttijden van de vervoerder stonden volgens de vervoerder nog niet vast. De boekingsbevestiging voor de vlucht, het e-ticket, is ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet opgemaakt en afgegeven. De agent van de passagiers kon dan ook geen vluchttijden garanderen, aldus de vervoerder.
5.3.
De passagiers hebben van hun touroperator een boekingsbevestiging voor een pakketreisovereenkomst ontvangen. Volgens de overeenkomst zouden de passagiers op vrijdag 30 december 2016 met vlucht OR408 om 08:55 uur lokale tijd vanuit Dubai vertrekken en op 30 december 2016 om 14:50 uur lokale tijd op Schiphol aankomen. Er heeft vervolgens een schemawijziging plaatsgevonden.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat het Hof in de zaak C-263/20 heeft geoordeeld dat passagiers die een vlucht hebben geboekt via een tussenpersoon, worden geacht niet te zijn geïnformeerd over een schemawijziging wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de informatie over deze schemawijziging weliswaar ten minste twee weken vóór de geplande vertrektijd heeft medegedeeld aan deze tussenpersoon, door wiens tussenkomst de luchtvervoerovereenkomst met de passagiers is gesloten, maar de betrokken tussenpersoon de passagiers niet tijdig in kennis heeft gesteld van deze schemawijziging en de passagiers deze tussenpersoon niet uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven om informatie van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert te ontvangen.
5.5.
Tussen partijen is in geschil wanneer deze schemawijziging aan de passagiers is medegedeeld. Passagiers sub 1 t/m 5 stellen dat zij op 14 december 2016 (hetgeen 16 dagen voor vertrek is) op de hoogte zijn gesteld van de schemawijziging. Passagiers sub 6 t/m 11 stellen dat zij circa acht dagen voor vertrek van de schemawijziging op de hoogte zijn gebracht. De vervoerder heeft daarentegen aangevoerd dat de passagiers de vliegtickets drie weken voor vertrek hebben ontvangen. De kantonrechter overweegt dat luchtvaartmaatschappijen tot 14 dagen voor vertrek in beginsel probleemloos wijzigingen mogen aanbrengen in het vluchtschema.
5.6.
De bewijslast ten aanzien van het moment van mededeling van de schemawijziging aan de passagiers rust naar het oordeel van de kantonrechter op de vervoerder. Het enkele feit dat de tickets (al dan niet) tijdig aan de tussenpersoon zijn uitgegeven, volstaat niet om vast te stellen of de passagiers tijdig zijn geïnformeerd. In het onderhavige geval is dan ook onvoldoende vast komen te staan dat de passagiers tijdig zijn geïnformeerd. Voor het bepalen van de duur van de vertraging gaat de kantonrechter dan ook uit van de tijden die staan aangegeven op de e-tickets. Op de vliegtickets staat een geplande aankomsttijd van 14:50 uur lokale tijd vermeld. Dit maakt dat de passagiers met een vertraging van 3 uur en 12 minuten zijn aangekomen op hun eindbestemming. De vordering tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook toegewezen.
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de eisende partij in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.10.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4.523,15 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.900,00 vanaf 30 december 2016 en over € 623,15 vanaf 21 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 498,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
De kantonrechter