ECLI:NL:RBNHO:2022:3985

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
9057234
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en schadevergoeding bij annulering van vlucht door Ryanair

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met Ryanair DAC, compensatie en schadevergoeding geëist na de annulering van hun vlucht van Dublin naar Amsterdam op 3 maart 2019. De passagiers stelden dat de annulering niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals slechte weersomstandigheden, en dat zij recht hadden op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Ryanair, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van onvoorziene weersomstandigheden die niet konden worden voorkomen.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond hoe de weersomstandigheden de uitvoering van de vlucht hadden beïnvloed. De rechter stelde vast dat de passagiers recht hadden op compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening, en dat de vordering tot schadevergoeding op basis van de Verordening en het Verdrag van Montreal toewijsbaar was. De kantonrechter wees de vordering tot compensatie van € 3.885,11 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en ook de kosten voor hotelovernachtingen en maaltijden werden toegewezen. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten aan de passagiers.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt de rechten van passagiers bij annulering van vluchten en de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om compensatie te bieden, zelfs in het geval van slechte weersomstandigheden, mits niet voldoende is aangetoond dat deze omstandigheden de annulering rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie [plaats 2]
Zaaknr./rolnr.: 9057234 \ CV FORM 21-1430
Uitspraakdatum: 23 februari 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1],2. [eiser 2], wonende te [plaats 2],3. [eiser 3],4. [eiser 4],5. [eiser 5],6. [eiser 6],allen wonende te [plaats 3],7. [eiser 7],8. [eiser 8],beiden wonende te [plaats 4],9. [eiser 9], wonende te [plaats 5],10. [eiser 10],11. [eiser 11],beiden wonende te [plaats 6]12. [eiser 12], wonende te [plaats 7],13. [eiser 13], wonende te [plaats 8],14. [eiser 14], wonende te [plaats 1]

verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Ryanair DAC
gevestigd te Dublin (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. G.C. den Hertog

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 26 februari 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 14 juni 2021;

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren vanuit Dublin Airport (Ierland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 3 maart 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie alsmede financiële schadevergoeding van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder geweigerd de vordering te voldoen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 3.885,11 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 726,00 subsidiair € 621,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 maart 2019;
- de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Passagiers sub 1, sub 2, sub 12 en sub 13 baseren hun verzoek onder meer op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Zij stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
Passagiers sub 3 t/m 14 stellen voorts dat zij als gevolg van de annulering genoodzaakt waren om extra kosten te maken tot een bedrag van in totaal € 2.635,11. Zij vorderen vergoeding van deze gemaakte kosten op grond van artikel 5 en/of 6 juncto artikel 8 en/of 9 van de Verordening, dan wel op grond van artikel 19 het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal).
3.4.
Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.5.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Ten aanzien van de vordering tot compensatie voert de vervoerder aan dat de passagiers geen recht hebben op compensatie omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden, te weten slechte weersomstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De passagiers stellen dat de weersomstandigheden tijdens de vlucht in kwestie voldoende waren om te vliegen. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder onder verwijzing naar het METAR rapport en een verklaring van de interne afdeling “Flight Operations” voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de luchthaven van Dublin op 3 mei 2019 te kampen had met harde wind en sneeuwval. De vervoerder heeft echter niet, althans onvoldoende, gesteld op welke wijze deze weersomstandigheden van invloed zijn geweest op de uitvoering van de vlucht in kwestie. De vervoerder voert aan dat de luchtverkeersleiding de vlucht heeft geannuleerd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om het vluchtrapport, de slot history of berichten van de luchtverkeersleiding te overleggen. Nu de vervoerder dit niet heeft gedaan is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende vast komen te staan dat er sprake is van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt derhalve niet toe aan de bespreking van alle redelijke maatregelen. De vordering van de passagiers tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal worden toegewezen.
4.3.
Naast compensatie vorderen de passagiers financiële schadevergoeding primair op grond van artikel 5 en/of 6 juncto artikel 8 en/of 9 van de Verordening en subsidiair op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat passagiers op grond van artikel 5 juncto artikel 8 van de Verordening in geval van annulering van hun vlucht recht hebben op terugbetaling van de ticketprijs dan wel op omboeking naar een andere vlucht naar de eindbestemming. De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de passagiers de keuze heeft geboden tussen restitutie en een alternatieve vlucht.
4.5.
Op grond van artikel 5 juncto artikel 9 van de Verordening hebben passagiers in geval van annulering van hun vlucht recht op gratis maaltijden en verfrissingen, hotelaccommodatie, vervoer tussen de luchthaven en de plaats van accommodatie en twee telefoongesprekken of e-mailberichten. De vervoerder voert aan dat het recht op verzorging op grond van de Verordening slechts bestaat zolang passagiers moeten wachten op herroutering. Omdat de passagiers hebben gekozen voor restitutie vervalt het recht op verzorging, aldus de vervoerder. De kantonrechter overweegt dat is gesteld noch gebleken dat de passagiers met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht eerder op hun eindbestemming zouden zijn aangekomen, en de extra kosten in dat geval niet zouden hebben hoeven maken. De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde kosten in verhouding tot de wachttijd redelijk, noodzakelijk en passend zijn. De vordering tot vergoeding van de kosten met betrekking tot de hotelovernachtingen, maaltijden en het vervoer van en naar de luchthaven ligt om deze reden dan ook voor toewijzing gereed.
4.6.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de alternatieve vlucht(en) overweegt de kantonrechter dat de Verordening geen grondslag biedt voor het vergoeden van een zelf gekocht vliegticket voor alternatief vervoer. Subsidiair hebben de passagiers de kosten van de vliegtickets gevorderd op grond van het Verdrag. Het Verdrag kent geen duidelijke rechtsregels voor het vergoeden van een vliegticket in een geval als het onderhavige, maar biedt op grond van artikel 19 de mogelijkheid tot vergoeding van “schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen”. Hoewel de vervoerder een alternatieve vlucht heeft aangeboden, is gesteld noch gebleken dat dit een redelijke vlucht betreft. Dat vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen op een korte(re) termijn beschikbaar waren, wordt bevestigd door het gegeven dat de passagiers zelf een dergelijke vlucht hebben weten te boeken. De kosten van het vervangend vervoer zijn naar het oordeel van de kantonrechter op grond van artikel 19 van het Verdrag toewijsbaar.
4.7.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.11.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4.611,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.885,11 dat bedrag vanaf 3 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 249,00 aan salaris gemachtigde,
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open