ECLI:NL:RBNHO:2022:3983

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
8284961
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, een vordering ingesteld wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Shanghai via Frankfurt op 2 augustus 2019. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een vertraagde voorgaande vlucht en gewijzigde slottijden door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de passagiers niet zelf een plek op een alternatieve vlucht hadden geweigerd, zoals de vervoerder had betoogd. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder aansprakelijk was voor de vertraging en dat de passagiers recht hadden op compensatie. De vordering werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 3.450,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten werden ook aan de vervoerder opgelegd. Dit vonnis werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8284961 \ CV EXPL 20-879
Uitspraakdatum: 23 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]2. [eiser 2],3. [eiser 3],4. [eiser 4],5. [eiser 5],allen wonende te [plaats],

eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 december 2019 vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt am Main Airport (Duitsland) naar Shanghai Pudong International Airport op 2 augustus 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht (LH993) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist. Zij zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht de volgende dag. De passagiers zijn met meer dan 3 uur vertraging op hun eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 450,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat vlucht LH993 onderdeel uitmaakt van de rotatie Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt. De direct voorafgaande vlucht is vertraagd wegens buitengewone omstandigheden welke doorwerken op de vlucht in kwestie. Bovendien heeft de vlucht in kwestie gewijzigde slottijden opgelegd gekregen, welke kwalificeren als buitengewone omstandigheid in de zin van de Verordening, aldus de vervoerder. De vervoerder voert aan er alles aan te hebben gedaan om de gevolgen van de buitengewone omstandigheden voor de passagiers zo beperkt mogelijk te houden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In punt 15 van de considerans van de Verordening heeft de Gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vervoerder verwijst naar het vluchtrapport van de direct voorafgaande vlucht (LH992) waaruit blijkt dat deze vlucht onder meer vertraagd is door de late binnenkomst van de daaraan voorafgaande vlucht en een netwerkfout. Uit de door de vervoerder overgelegde “slot history” van vlucht LH992 blijkt dat reeds om 08:40 uur UTC de slot van 10:00 uur UTC door de luchtverkeersleiding werd ingetrokken. Er is sprake van samenloop, waarbij de door de luchtverkeersleiding ingetrokken slot de doorslaggevende factor is. Dit is door de passagiers niet betwist. De kantonrechter overweegt dat het intrekken van de oorspronkelijke slottijd en het toekennen van een latere slottijd is aan te merken als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd. De vervoerder is verplicht door de luchtverkeersleiding opgelegde restricties op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. Niet is gebleken dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De vertraging van vlucht LH992 is derhalve het gevolg van buitengewone omstandigheden. Voldoende is gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. De vertrekvertraging van de vlucht is voor 32 minuten het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht. Uit het vluchtrapport van de vlucht blijkt immers dat een vertrekvertraging is ontstaan wegens vertragingscode 93.
5.4.
Uit het vluchtrapport van vlucht LH993 volgt dat voorts sprake was van een bijkomende vertraging van 45 minuten als gevolg van vertragingscode 81; door de plaatselijke luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen. Wederom is niet gebleken dat deze zijn opgelegd door het toedoen van de vervoerder. De vertraging van vlucht LH993 is derhalve het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.5.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De passagiers stellen dat de vervoerder onvoldoende buffer in de overstaptijd van de passagiers heeft ingeruimd. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een reservetijd (of ‘buffer’) van ten minste 20 minuten bovenop de MCT (“
Minimum Connecting Time”) noodzakelijk. In dit geval hebben de buitengewone omstandigheden tot een vertrekvertraging van 1 uur en 17 minuten geleid. Deze vertraging is tijdens de vlucht met 9 minuten opgelopen, tot een aankomstvertraging van 1 uur en 26 minuten. De kantonrechter concludeert dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagiers hun aansluitende vlucht(en) niet meer hadden kunnen halen.
5.6.
De passagiers stellen dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging zo veel mogelijk te voorkomen. Zo stellen zij onder meer niet te zijn omgeboekt naar een vlucht ‘bij eerste gelegenheid’. De vervoerder had de passagiers weliswaar in eerste instantie stand-by tickets aangeboden voor de avondvlucht van dezelfde dag, maar heeft deze ook zelf weer ingetrokken, aldus de passagiers. De vervoerder betoogt dat het niet ging om stand-by tickets, maar om gewone reserveringen. Volgens de vervoerder zouden de passagiers deze vlucht zelf geweigerd hebben. De kantonrechter overweegt dat uit productie 2 bij de conclusie van dupliek blijkt dat de status van de tickets is omgezet van “stand-by” naar “not travelling”. De passagiers stellen dat een deel van het grotere reisgezelschap wél is meegevlogen met de avondvlucht. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat de passagiers een plek op de avondvlucht vlucht zelf geweigerd hebben. De conclusie is dan ook dat de vervoerder er niet in is geslaagd aan te tonen dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de langdurige vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.450,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,00 vanaf 2 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter