In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 5 oktober 2018 hadden twee passagiers een vervoersovereenkomst met KLM Cityhopper voor een vlucht van Bergen Airport naar Düsseldorf via Amsterdam Schiphol. De eerste vlucht was vertraagd door een no show van vijf passagiers, wat leidde tot een vertraging van meer dan drie uur voor de passagiers op hun eindbestemming.
Flightright vorderde compensatie van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. KLM Cityhopper betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de no show van de passagiers op de voorafgaande vlucht, wat leidde tot een gewijzigde CTOT (Calculated Take-Off Time). De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken en dat de buitengewone omstandigheden van invloed waren op de vlucht. De vordering van Flightright werd afgewezen, en de proceskosten werden aan Flightright opgelegd.
De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die buiten de controle van de luchtvaartmaatschappij lagen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om adequaat te reageren op no shows en de impact daarvan op aansluitende vluchten.