ECLI:NL:RBNHO:2022:3954

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
20_5982
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurige zorg op basis van epilepsie en zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die epilepsie heeft, en de Raad van Bestuur van het CIZ. De eiser had een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van het CIZ, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 9 februari 2022 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn zorgbehoefte niet voldoende werd erkend en dat hij 24-uurs zorg in de nabijheid nodig heeft vanwege zijn epilepsie. De verweerder, het CIZ, betwistte dit en stelde dat de eiser medisch gezien niet blijvend afhankelijk is van 24-uurs zorg, omdat hij in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en vastgesteld dat de indicatierapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de eiser blijvend permanent toezicht of 24-uurs zorg nodig heeft om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt dat de eiser in de toekomst mogelijk opnieuw kan aantonen dat zijn zorgbehoefte is veranderd, maar op dit moment is er onvoldoende bewijs om de aanvraag voor langdurige zorg goed te keuren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.E. Bol),
en

de Raad van Bestuur van het CIZ, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Koedood).

Procesverloop

In het besluit van 31 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
In het besluit van 25 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. A.T. Meijhuis, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Standpunt eiser
1.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn epilepsie. Tijdens zo’n aanval is directe zorg nodig en eiser kan dan niet alarmeren. Zijn zorgbehoefte wordt niet voldoende opgevangen met geplande zorg of zorg op afroep. Eiser is dan ook van mening dat wel sprake is van 24 uur zorg in de nabijheid. Reagerend op verweerders stelling dat geen sprake is van een status epilepticus heeft eiser ter zitting verwezen naar een brief van de afdeling neurologie van het LUMC van 7 oktober 2021 waaruit volgt dat een insult langer dan 5 minuten kan duren als er niet wordt ingegrepen. Hieruit blijkt het vereiste van ‘noodzaak’.
Standpunt verweerder
1.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser medisch gezien niet blijvend is aangewezen op zorg in de nabijheid gedurende 24 uur per dag, omdat hij in staat wordt geacht om op relevante momenten hulp in te roepen en ook voldoende de zorgbehoefte kan overzien en kan inschatten om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. Er zijn geen zware regieproblemen aanwezig die geobjectiveerd zijn. Nadere behandeling kan mogelijk nog leiden tot een verbetering in functioneren en daarmee een vermindering van de zorgbehoefte.
Beoordeling
2.1.
In geschil is of verweerder al dan niet terecht heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor 24 uur zorg in de nabijheid. Voor de beoordeling van de beroepsgronden is van belang dat de rechtbank bij het toetsen van het bestreden besluit slechts rekenschap kan geven van het beslismoment waarop verweerder dit tot stand bracht, zijnde 25 september 2020.
2.2.
In artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz is het volgende bepaald:
Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en
mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1° door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2° door zware regieproblemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van taken nodig heeft.
2.3.
De memorie van toelichting bij de Wlz (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3,
blz. 147) vermeldt bij de artikelsgewijze toelichting van artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz het volgende over het begrip ernstig nadeel:
Bij «ernstig nadeel voor de verzekerde» moet sprake zijn van een te verwachten risico dat de verzekerde het ernstig nadeel zal overkomen.
Dit wil zeggen dat het om een reëel risico moet gaan, dat gebaseerd is op onderbouwde verwachtingen. De enkele mogelijkheid dat een bepaald gevaar bestaat of dat een bepaald gevaar relatief vaak voorkomt bij mensen met een bepaalde aandoening, is op zichzelf niet genoeg. Met het criterium van het ernstig nadeel is dan ook niet beoogd een voorzorgsbeginsel in het leven te roepen waarbij een «nul-risico» wordt nagestreefd.
Dat zou ook een vertekend beeld geven van de risico’s die in het leven bestaan en ook bijvoorbeeld ook bij verblijf in een instelling kan bestaan, zoals het bestaan van enig valgevaar. Bovendien moet het risico op ernstig nadeel voor de verzekerde altijd worden bezien in het licht van de mogelijkheden en beperkingen van een verzekerde. Er kunnen weliswaar risico’s ontstaan door de verzekerde ook in zijn mogelijkheden te ondersteunen, maar de ondersteuning van die mogelijkheden dragen zelf ook bij aan het welzijn en welbevinden van de verzekerde. Enig risico moet dan worden afgewogen tegen de voordelen. De mogelijkheden van de verzekerde om te herstellen na een voorval kan daarbij ook meewegen.
2.4.
Vooreerst stelt de rechtbank vast dat de indicatierapporten van 31 maart 2020, 21 juli 2020 en 22 september 2020 zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid of volledigheid daarvan. Het medisch advies in de primaire fase is gebaseerd op dossierstudie en informatie van de behandelaars van eiser waaronder een neuropsychologisch onderzoek door neuropsycholoog [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2] van 6/7 januari 2020 en informatie van eisers revalidatiearts [naam 3] gedateerd 27 januari 2020 en 12 maart 2020. Er heeft verder een onderzoek plaatsgevonden bestaande uit een huisbezoek en een medische consultatie met de medisch adviseur van verweerder. In de bezwaarfase heeft een hoorzitting plaatsgevonden en er is informatie verkregen van de huisarts van eiser, drs. [naam 4] gedateerd 29 juni 2020; neuroloog [naam 5] (aios neurologie) en neuroloog prof. [naam 6] gedateerd 25 mei 2020 en aanvullend ontvangen op 17 juli 2020.
2.5.
In het indicatierapport van 21 juli 2020 (pagina’s 10 en 11) wordt door de medisch adviseur geconcludeerd dat eiser sinds mei 2020 bekend is met epilepsie, dat zich twee insulten hebben voorgedaan en eiser nu wordt behandeld met medicatie. Eiser is ook niet bekend met status epilepticus. Er is op grond van beperkingen bij eiser sprake van een zorgbehoefte waarbij zorg planbaar van aard is. Bij onplanbare zorgmomenten wordt eiser in staat geacht zelf adequaat te kunnen alarmeren en deze zorg af te wachten. Er zijn geen zware regieproblemen aanwezig, welke zijn geobjectiveerd. Medisch gezien is eiser niet blijvend aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat eiser in staat wordt geacht om op relevante momenten hulp in te roepen en voldoende de zorgbehoefte kan overzien en inschatten, om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. De ontvangst van informatie van de revalidatiearts, na 21 juli 2020, heeft niet tot een wijziging van het advies geleid (op 22 september 2020).
2.6.
Zonder miskenning van de wettelijke vereisten en de wetsgeschiedenis is verweerder naar het oordeel van de rechtbank op juiste gronden tot het besluit gekomen dat niet kan worden vastgesteld dat eiser blijvend permanent toezicht of 24-uurs zorg in de nabijheid nodig heeft om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen en eiser daarom niet in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie. De door eiser ingebrachte brief van 7 oktober 2021 maakt dit niet anders. Enerzijds ziet de daarin opgenomen informatie op gebeurtenissen van na de datum van het bestreden besluit. Anderzijds ziet de rechtbank niet op grond waarvan de inhoud van de brief het standpunt van eiser kan onderbouwen, nu verweerder gemotiveerd heeft aangevoerd dat uit de brief niet blijkt van maandelijkse insulten en daar ook niet uit volgt dat eiser niet uit een insult komt.
2.7.
De rechtbank realiseert zich terdege dat eiser en zijn partner zich bevinden in een zeer moeilijke situatie, waarin zijn partner nu al 24 uur per dag mantelzorg verleent, maar op grond van genoemde medische adviezen is nu nog niet vast valt te stellen of eiser blijvend is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Dat dit nu (nog) niet kan worden vastgesteld sluit niet uit dat eiser in de toekomst wellicht wel kan aantonen dat de benodigde zorg van blijvende aard is. Te meer gelet op de ter zitting geschetste problemen. Het is daarom belangrijk dat eiser relevante toekomstige ontwikkelingen in zijn medische situatie kenbaar maakt aan verweerder, zodat deze dan opnieuw kan toetsen of aan de voorwaarden van een Wlz-indicatie wordt voldaan.
Conclusie
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.