In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de luchtvaartmaatschappij Lufthansa, een vordering ingesteld wegens vertraging van hun vlucht van San Francisco naar Amsterdam via München op 29 mei 2019. De passagiers vorderden compensatie van € 2.490,05 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers niet aan hun stelplicht hadden voldaan en dat zij zelf verantwoordelijk waren voor het missen van hun aansluitende vlucht, ondanks dat er voldoende overstaptijd was.
De kantonrechter oordeelde dat de passagiers, hoewel summier, aan hun stelplicht hadden voldaan door te stellen dat zij meer dan drie uur later op hun eindbestemming waren aangekomen. De rechter stelde vast dat de passagiers voldoende overstaptijd hadden om hun aansluitende vlucht te halen, aangezien de vertraging van de eerste vlucht slechts 12 minuten bedroeg. De kantonrechter concludeerde dat de vertraging op de eindbestemming niet het gevolg was van de vertraagde uitvoering van de eerste vlucht en wees de vordering van de passagiers af. De proceskosten werden toegewezen aan de luchtvaartmaatschappij, en de passagiers werden veroordeeld tot betaling van deze kosten, evenals de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel passagiers als luchtvaartmaatschappijen in het kader van vluchtvertragingen en de toepassing van de Europese regelgeving. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter S.N. Schipper op 26 april 2022.