ECLI:NL:RBNHO:2022:3940

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
9278746 \ CV EXPL 21-4018
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens vluchtvertraging en de gevolgen van overstaptijd

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de luchtvaartmaatschappij Lufthansa, een vordering ingesteld wegens vertraging van hun vlucht van San Francisco naar Amsterdam via München op 29 mei 2019. De passagiers vorderden compensatie van € 2.490,05 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers niet aan hun stelplicht hadden voldaan en dat zij zelf verantwoordelijk waren voor het missen van hun aansluitende vlucht, ondanks dat er voldoende overstaptijd was.

De kantonrechter oordeelde dat de passagiers, hoewel summier, aan hun stelplicht hadden voldaan door te stellen dat zij meer dan drie uur later op hun eindbestemming waren aangekomen. De rechter stelde vast dat de passagiers voldoende overstaptijd hadden om hun aansluitende vlucht te halen, aangezien de vertraging van de eerste vlucht slechts 12 minuten bedroeg. De kantonrechter concludeerde dat de vertraging op de eindbestemming niet het gevolg was van de vertraagde uitvoering van de eerste vlucht en wees de vordering van de passagiers af. De proceskosten werden toegewezen aan de luchtvaartmaatschappij, en de passagiers werden veroordeeld tot betaling van deze kosten, evenals de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel passagiers als luchtvaartmaatschappijen in het kader van vluchtvertragingen en de toepassing van de Europese regelgeving. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter S.N. Schipper op 26 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9278746 \ CV EXPL 21-4018
Uitspraakdatum: 26 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
3.
[eiser 3]allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
procesgemachtigde Verdex B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Lufthansa
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 28 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van San Francisco International Airport (Verenigde Staten) via Franz Josef Strauss Airport, München (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 29 mei 2019.
2.2.
Vlucht LH459 van San Francisco International Airport naar Franz Josef Strauss Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn omgeboekt naar vlucht LH2300.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen, na vermeerdering van eis, dat de vervoerder zal worden veroordeeld tot betaling van compensatie ter hoogte van € 2.490,05, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast vorderen de passagiers dat de vervoerder veroordeeld zal worden tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat de passagiers niet aan hun stelplicht hebben voldaan, zodat zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de passagiers geen recht hebben op compensatie, omdat de passagiers, ondanks dat zij voldoende overstaptijd tot hun beschikking hadden, een
no showwaren op hun aansluitende vlucht LH2308. Meer subsidiair doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft primair aangevoerd dat de passagiers niet aan hun stelplicht hebben voldaan, zodat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat de passagiers onvoldoende feiten en omstandigheden aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. De passagiers beroepen zich op het rechtsgevolg van de gestelde vertraging bij aankomst op de eindbestemming. Dit betekent dat zij ingevolge artikel 150 Rv daarvan de stelplicht en bewijslast dragen. Het Hof Amsterdam (3 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2942) heeft daarbij overwogen dat de passagiers voldoende concrete aanknopingspunten dienen te verstrekken omtrent de gestelde vertraging, zodat de vervoerder daartegen kan verweren. In elk geval dient het tijdstip van vertrek vanaf de luchthaven van vertrek alsmede het tijdstip van aankomst op de eindbestemming vermeld te worden, zo mogelijk onder overlegging van relevante bewijsmiddelen (zoals schriftelijke verklaringen van de passagiers of getuigen en de boarding pass). Uit de door de passagiers overgelegde reisschema blijkt dat de passagiers vervoert dienden te worden van San Francisco International Airport via Franz Josef Strauss Airport naar Amsterdam-Schiphol Airport op 29 mei 2019. De passagiers hebben bij conclusie van repliek aangevoerd dat de vlucht in kwestie vertraagd is uitgevoerd. Doordat de vlucht in kwestie vertraagd is uitgevoerd, zijn de passagiers meer dan drie uur later op de overeengekomen eindbestemming aangekomen. Gelet op het voorgaande hebben de passagiers naar oordeel van de kantonrechter, hoewel summierlijk, aan hun stelplicht voldaan, zodat dit verweer van de vervoerder geen doel treft.
5.4.
De vervoerder voert subsidiair aan dat het aan de passagiers zelf te wijten is dat zij de overstap hebben gemist. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat tussen de aansluitende vluchten een overstaptijd van twee uur was gepland. De vlucht in kwestie is met een aankomstvertraging van 12 minuten te München gearriveerd. De vertraging van de onderhavige vlucht heeft de passagiers niet verhinderd om de overstap op hun aansluitende vlucht te kunnen halen, aldus de vervoerder.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder, onder verwijzing naar een uitdraai uit het reserveringssysteem “Amadeus”, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minimale connectietijd te München 45 minuten bedraagt. In het oorspronkelijke vluchtschema van de passagiers had de vervoerder een overstaptijd van twee uur gepland. Als onweersproken staat vast dat de vlucht in kwestie met een aankomstvertraging van 12 minuten te München is gearriveerd. Gelet op het voorgaande hadden de passagiers te München een overstaptijd van één uur en 48 minuten, zodat de overstap, gelet op de minimale overstaptijd van de luchthaven, mogelijk was. De passagiers hebben nog gesteld dat de overstaptijd te kort was, maar deze stelling treft geen doel nu de vervoerder de minimale connectietijd van 45 minuten in acht heeft genomen. De minimale connectietijd betreft de tijd die passagiers (inclusief bagage) minimaal nodig hebben om van het aankomende vliegtuig naar het vertrekkende vliegtuig te komen. Hierbij wordt volgens de vervoerder met tal van factoren rekening gehouden, zoals de lay-out van de luchthaven, of het gaat om een verbinding tussen internationale en nationale vluchten en welke gates worden gebruikt. Van de passagiers mag worden verwacht dat zij de aansluiting proberen te halen en dat zij zich zo snel mogelijk naar de betreffende gate begeven om zich te melden. De vertraging op de eindbestemming is aldus niet het gevolg van de vertraagde uitvoering van het eerste deel van de vlucht. De vordering ligt dan ook voor afwijzing gereed. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat deze ongelijk krijgen. Weliswaar hebben de passagiers verzocht de vervoerder ook in het geval wordt geoordeeld dat de vervoerder bevrijd kan worden van zijn betalingsverplichting in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. De passagiers hebben niet gesteld dat zij niet tot dagvaarding over zouden zijn gegaan als zij voorafgaande aan de procedure door de vervoerder in kennis zouden zijn gesteld van feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagiers bekend zijn geworden. Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven.
5.7.
Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter