ECLI:NL:RBNHO:2022:3939

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
8373193 \ CV EXPL 20-2347
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways Plc. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van [plaats]-Schiphol Airport naar Indira Gandhi International Airport, Delhi. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht op 2 mei 2019, maar door een vertraging van meer dan drie uur miste hij zijn aansluitende vlucht. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat er geen sprake was van een langdurige vertraging, omdat er een wijziging in het schema van de aansluitende vlucht had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde echter dat de passagier voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen. De vervoerder had geen beroep gedaan op buitengewone omstandigheden die de vertraging zouden rechtvaardigen.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 354,45 aan de passagier, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De beslissing benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om passagiers te compenseren bij vertragingen die niet door buitengewone omstandigheden zijn veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8373193 \ CV EXPL 20-2347
Uitspraakdatum: 26 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways Plc.
statutair gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk), mede kantoorhoudende te [plaats]
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer (DLA Piper Nederland N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 17 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van [plaats]-Schiphol Airport via Heathrow Airport (Verenigd Koninkrijk) naar Indira Gandhi International Airport, Delhi (India) op 2 mei 2019.
2.2.
Volgens de overeenkomst zou de passagier op 2 mei 2019 om 17:50 uur lokale tijd vanuit [plaats]-Schiphol Airport met vlucht BA433 vertrekken en om 18:05 uur lokale tijd aankomen op Heathrow Airport. Vanuit daar zou hij met vlucht BA257 verder vliegen naar Indira Gandhi International Airport.
2.3.
Vlucht BA433 van [plaats]-Schiphol Airport naar Heathrow Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagier zijn aansluitende vlucht naar de eindbestemming heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht, vlucht VS300.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 mei 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 54,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 300,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft voor het eerst bij conclusie van dupliek aangevoerd dat op 25 april 2019 een wijziging in het schema van vlucht BA257 heeft plaatsgevonden waardoor deze vlucht op een ander tijdstip op Indira Gandhi International Airport zou aankomen, namelijk om 09:35 uur lokale tijd in plaats van 08:20 uur lokale tijd. Dit zou volgens de vervoerder blijken uit de boekingsgegevens van de passagier (productie 1 bij conclusie van dupliek). Ten opzichte van deze (een week voor de vertrektijd aangepaste) aankomststijd is geen sprake van een langdurige vertraging bij aankomst op Indira Gandhi International Airport, aldus de vervoerder. Ingevolge artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) brengt de gedaagde alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen. Het verweer van de vervoerder dat een schemawijziging heeft plaatsgevonden en dat ten opzichte van deze aangepaste aankomsttijd geen sprake was van een langdurige vertraging bij aankomst op Indira Gandhi International Airport is, zoals de passagier terecht heeft gesteld, te laat door de vervoerder naar voren gebracht. Dit verweer is dus tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan.
5.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Indira Gandhi International Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. De passagier stelt zich op het standpunt dat hij met een vertraging van meer dan drie is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming. De passagier heeft hierbij aangegeven dat de alternatieve vlucht, vlucht VS300, ook vertraagd is uitgevoerd. Vlucht VS300 is om 12:07 uur lokale tijd aangekomen op Indira Gandhi International Airport. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de passagier naar het vluchtrapport van vlucht VS300, alsmede naar een screenshot van de website van Flightstats.com (producties 1 en 2 bij conclusie van repliek). Volgens de passagier zou hij met de origineel geboekte vlucht op 3 mei 2019 om 08:20 uur lokale tijd aankomen op de overeengekomen eindbestemming. De passagier is met een vertraging van drie uur en 47 minuten aangekomen op Indira Gandhi International Airport, aldus de passagier. De vervoerder betwist dat de passagier met een langdurige vertraging op de eindbestemming is aangekomen. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat hij de passagier heeft omgeboekt naar een vlucht van een andere maatschappij, te weten Virgin Atlantic, toen het oorspronkelijke vluchtplan van de passagier geen doorgang kon vinden. De vervoerder heeft geen beschikking over informatie wat betreft de uitvoering van vlucht VS300.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op de passagier rust, nu hij een beroep doet op artikel 7 van de Verordening, de stelplicht en de bewijslast inzake de vertraging op de eindbestemming. Het is derhalve aan de passagier om te stellen en te bewijzen dat hij met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. De kantonrechter is van oordeel dat de passagier voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Indira Gandhi International Airport. De passagier zou immers volgens de overeenkomst op 2 mei 2019 om 17:50 uur lokale tijd vanuit [plaats]-Schiphol Airport vertrekken en op 3 mei 2019 om 08:20 uur lokale tijd aankomen op Indira Gandhi International Airport. Als onweersproken staat vast dat de passagier uiteindelijk om 12:07 uur lokale tijd is aangekomen op Indira Gandhi International Airport.
5.5.
Nu bij aankomst op de overeengekomen eindbestemming sprake was van een vertraging van meer dan drie uur en de vervoerder geen beroep heeft gedaan op buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, is de slotsom dat de vervoerder gehouden is tot betaling van compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening. De vervoerder heeft nog een bewijsaanbod gedaan om bewijs van al zijn stellingen te leveren. De kantonrechter gaat echter aan dit verzoek voorbij, omdat het bewijsaanbod onvoldoende is gespecifieerd.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering niet betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € 54,45 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 354,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 300,00 vanaf 3 mei 2019 en over € 54,45 vanaf 17 december 2019 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 83,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter