In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways Plc. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van [plaats]-Schiphol Airport naar Indira Gandhi International Airport, Delhi. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht op 2 mei 2019, maar door een vertraging van meer dan drie uur miste hij zijn aansluitende vlucht. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.
De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat er geen sprake was van een langdurige vertraging, omdat er een wijziging in het schema van de aansluitende vlucht had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde echter dat de passagier voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen. De vervoerder had geen beroep gedaan op buitengewone omstandigheden die de vertraging zouden rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 354,45 aan de passagier, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De beslissing benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om passagiers te compenseren bij vertragingen die niet door buitengewone omstandigheden zijn veroorzaakt.