ECLI:NL:RBNHO:2022:3935

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
9193057 \ CV EXPL 21-2948
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van vliegtickets na annulering door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. S. Diederich van Aviclaim, een vordering ingesteld tegen LOT Polish Airlines, vertegenwoordigd door mr. R.L.S.M. Pessers en mr. A. Daoudi van Van Traa Advocaten, wegens de annulering van hun vluchten. De passagiers vorderen restitutie van de ticketprijzen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van vluchten. De passagiers hebben hun vordering onderbouwd met boekingsbescheiden en stellen dat de vervoerder hen niet tijdig heeft geïnformeerd over de annulering.

De vervoerder betwist de vordering en stelt dat de passagiers niet aan hun stelplicht hebben voldaan. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers voldoende concrete aanknopingspunten hebben verstrekt voor hun vordering. De kantonrechter stelt vast dat de vluchten geannuleerd zijn en dat de passagiers recht hebben op restitutie van de ticketprijzen. De vervoerder wordt veroordeeld tot betaling van € 248,79 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente vanaf zeven dagen na de annulering van de vlucht.

De kantonrechter wijst de vorderingen van de passagiers tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten af, en bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie [plaats 2]
Zaaknr./rolnr.: 9193057 \ CV EXPL 21-2948
Uitspraakdatum: 26 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]beiden wonende te [plaats 1]
3.
[eiser 3], wonende te [plaats 2]
4.
[eiser 4], wonende te [plaats 3]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. S. Diederich (Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
LOT Polish Airlines
statutair gevestigd te Warschau (Polen), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.L.S.M. Pessers en mr. A. Daoudi (Van Traa Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 22 april 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren.
2.2.
De vluchten zijn geannuleerd.
2.3.
Aviclaim heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 457,89, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na de annulering, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 68,68 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is tot restitutie van de vliegtickets binnen zeven dagen na annulering van de vluchten conform artikel 5 lid 1 sub a in samenhang met artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft primair aangevoerd dat de passagiers niet aan hun stelplicht hebben voldaan, zodat zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat de passagiers onvoldoende feiten en omstandigheden aan hun vordering ter grondslag hebben gelegd. De passagiers stellen slechts dat hun vlucht van of naar Nederland is geannuleerd en dat zij recht zouden hebben op de terugbetaling van deze ongebruikte tickets, aldus de vervoerder. Volgens de vervoerder laten de passagiers na om relevante informatie nader toe te lichten, zoals bij wie de passagiers de tickets hebben geboekt, voor welke vlucht, op welke datum en waarom de vluchten zijn geannuleerd. De passagiers betwisten het voornoemde en stellen zich op het standpunt dat het aan de luchtvaartmaatschappij is om aan hen mede te delen dat hun vlucht is geannuleerd. De passagiers hoeven alleen te stellen dat zij aanspraak maken op restitutie wegens de annulering van hun vluchten, aldus de passagiers.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. De passagiers beroepen zich op de in artikel 8 van de Verordening genoemde rechtsgevolg, te weten restitutie van de reissom. Dit betekent dat zij ingevolge artikel 150 Rv daarvan de stelplicht en bewijslast dragen. De passagiers dienen voldoende concrete aanknopingspunten te verstrekken omtrent de gestelde restitutie, zodat de vervoerder zich daartegen kan verweren. De passagiers hebben bij de dagvaarding de boekingsbescheiden overgelegd en hebben in de dagvaarding onder punt 5.4 de vordering gespecificeerd. Zij stellen op basis hiervan de vervoerder op grond van artikel 8 van de Verordening de ticketprijzen dient terug te betalen. Volgens de passagiers is het aan de luchtvaartmaatschappij om de passagier mede te delen dat hun vlucht geannuleerd is. De passagiers hoeven alleen te stellen dat zij aanspraak maken op restitutie wegens de annulering van hun vluchten, aldus de passagiers. De vervoerder betwist het voorgaande, maar heeft daarbij aangevoerd dat hij de tickets van passagiers sub 1, sub 2 en sub 4 reeds heeft terugbetaald. De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat hij aan passagier sub 3 een bedrag van € 248,79 verschuldigd is. Gelet op voornoemde erkenning van de vervoerder en de omstandigheid dat niet betwist is dat de vluchten van de passagiers zijn geannuleerd, zal, hoewel de passagiers hun vordering summierlijk hebben onderbouwd, de kantonrechter hier geen gevolgen aan verbinden.
5.4.
Niet in geschil is dat de vluchten geannuleerd zijn, zodat de passagiers op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening recht hebben op volledige terugbetaling van de ticketprijzen. Overeenkomstig voorgenoemd artikel dient de luchtvaartmaatschappij het ticket terug te betalen tegen de prijs waarvoor het gekocht is. Dit betekent dat de vervoerder het volledig (door de passagiers) betaalde bedrag aan ticketkosten moet voldoen. De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert is in beginsel gehouden deze restitutie binnen zeven dagen te voldoen.
Passagiers sub 1 en sub 2
5.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de vervoerder de “
additional flight services”, ter hoogte van € 50,00, dient te vergoeden. De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagiers onvoldoende hebben gesteld waar deze kosten op zien en om die reden dient de vordering te worden afgewezen. Verder verwijst de vervoerder, voor zover de “
additional flight services” zien op de provisie van de reisagent, naar het arrest Harm/ Vueling en het rapport van de Europese rekenkamer omtrent hetzelfde onderwerp. De passagiers betwisten het voorgaande en verwijzen naar artikel 8 van de Verordening. De kantonrechter overweegt als volgt. Voor zover de vervoerder gehouden is de “
additional flight services” te voldoen, hebben de passagiers onvoldoende onderbouwd wat de “
additional flight services” inhoudt en waar deze kosten op zien. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vervoerder, zal de vordering van passagier sub 1 en sub 2 worden afgewezen.
Passagier sub 3
5.6.
De vervoerder heeft bij conclusie van dupliek aangevoerd dat hij nog een bedrag van
€ 248,79 aan de passagier verschuldigd is. Gelet op de erkenning van de vervoerder ligt de vordering derhalve voor toewijzing gereed. De vervoerder betwist de wettelijke rente verschuldigd te zijn vanaf zeven dagen na annulering van de vluchten. De enorme vloed aan aanvragen tot restitutie in de Covid-19 pandemie geeft reden tot coulance voor de datum waarop de wettelijke rente begint te lopen, aldus de vervoerder. De vervoerder doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid, maar de vervoerder heeft ten aanzien van passagier sub 3 onvoldoende onderbouwd wat in onderhavig geval wel een redelijke ingangsdatum zou zijn, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. De wettelijke rente wordt dan ook toegewezen vanaf zeven dagen na de annulering van de vlucht.
Passagier sub 4
5.7.
De vervoerder heeft ten aanzien van de passagier aangevoerd dat hij het vliegticket van de passagier volledig heeft terugbetaald en verwijst naar de betalingsgegevens (productie 4 bij conclusie van antwoord. De passagier stelt zich op het standpunt dat hij slechts een gedeelde van zijn ticketkosten terugbetaald heeft gekregen. De vervoerder dient volgens de passagier nog een bedrag van € 18,09 aan hem te betalen.
5.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de boekingsbescheiden blijkt dat de passagier voor de retourvlucht Amsterdam-Schiphol Airport via Frédéric Chopin Airport naar Johannes Paul II. Krakau-Balice € 159,10 heeft betaald. De passagier heeft aangevoerd dat enkel de terugvlucht is geannuleerd en dat de vervoerder voor deze vlucht de ticketprijs ter hoogte van € 67,26, dient terug te betalen. De vordering van de passagier is aldus € 67,26 in plaats van € 159,10. De passagier stelt zich op het standpunt dat hij, blijkens de door de vervoerder overgelegde producties, een bedrag van € 49,17 heeft ontvangen. De passagier heeft zijn stelling verder niet toegelicht. De kantonrechter volgt de stelling van de passagier niet. Uit de overgelegde producties blijkt dat de vervoerder een bedrag van € 67,26 aan de passagier heeft terugbetaald. De vordering van de passagier dient dan ook te worden afgewezen.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (€ 68,68 en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.10.
De vervoerder voert aan dat hij niet in de proceskosten moet worden veroordeeld. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat hij de terugbetaling van de ongebruikte tickets reeds had voldaan voordat de passagiers enig griffierecht verschuldigd waren. Het staat volgens de vervoerder vast dat de passagiers de procedure ten onrechte hebben gevoerd. De kantonrechter overweegt het volgende. De vervoerder heeft bij conclusie van dupliek de vordering van passagier sub 3 erkend. Derhalve is niet gebleken dat de vervoerder de terugbetaling had voldaan voordat de passagiers enig griffierecht verschuldigd waren. Gelet op het een en ander ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in onderhavig geval te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 248,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 248,79 vanaf zeven dagen na de annulering van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter