ECLI:NL:RBNHO:2022:3929

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
7707038 \ CV EXPL 19-5145
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Achmea Rechtsbijstand (eiseres) en Finnair OYj (gedaagde). De zaak betreft een vordering tot compensatie van € 400,00 wegens vertraging van een vlucht van Jyväskylä naar Amsterdam op 9 juni 2017. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder, maar miste haar aansluitende vlucht door een vertraging van meer dan drie uur. Achmea, die de vordering namens de passagier indiende, baseerde haar claim op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat er geen rechtsgeldige akte van cessie was en dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk werkzaamheden op de luchthaven van Jyväskylä. De kantonrechter oordeelde dat de cessie rechtsgeldig was en dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vordering tot compensatie werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en een deel van de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de vervoerder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7707038 \ CV EXPL 19-5145
Uitspraakdatum: 26 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Achmea Rechtsbijstand
statutair gevestigd te Tilburg
eiseres
hierna te noemen Achmea
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Finnair OYj
statutair gevestigd te Helsinki (Finland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. W.O. Russell (Warendorf Adocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
Achmea heeft bij dagvaarding van 17 januari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Achmea heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene] (hierna: de passagier) heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Jyväskylä Airport (Finland) via Helsinki-Vantaa Airport (Finland) naar Amsterdam-Schiphol Airport.
2.2.
De passagier zou op 9 juni 2017 om 14:55 uur lokale tijd vanuit Jyväskylä Airport met vlucht AY201 vertrekken en om 15:40 uur lokale tijd aankomen op Helsinki-Vantaa Airport. Vanuit daar zou zij met vlucht AY845 om 16:15 uur lokale tijd verder vliegen naar Amsterdam-Schiphol Airport om daar om 17:45 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht AY201 van Jyväskylä Airport naar Helsinki-Vantaa Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagier haar aansluitende vlucht naar Nederland heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een andere vlucht en is hiermee drie uur en 44 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Achmea vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 72,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Achmea heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Achmea stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat Achmea niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Er is geen rechtsgeldige akte van cessie op grond waarvan kan worden aangenomen dat de passagier haar vordering op de vervoerder heeft overgedragen aan Achmea, aldus de vervoerder. Subsidiair doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert primair aan dat Achmea niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat het vermeende vorderingsrecht niet rechtsgeldig is overgedragen aan Achmea. In de cessie wordt vermeld dat de passagier haar vordering op Norra en niet de vordering op de vervoerder heeft overgedragen aan Achmea, aldus de vervoerder. Verder voert de vervoerder bij conclusie van dupliek aan dat een handtekening namens eiseres ontbreekt.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een rechtsgeldige cessie dient onder verwijzing naar artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. Uit artikel 3:94 BW volgt voorts dat een cessie niet tweezijdig hoeft te zijn. Voldoende is een enkel door de vervreemder ondertekende akte. Zij hoeft niet te doen blijken van de verklaring van de cessionaris dat hij de levering aanvaardt. Voorts geldt dat de over te dragen vordering overeenkomstig artikel 3:84 lid 2 BW in voldoende mate door de akte moet worden bepaald. Volgens vaste rechtspraak is voldoende dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat (Hoge Raad 16 juni 1995,
NJ1996/508,
Ontvanger/ Rabo). In de akte van cessie wordt de hoogte van de vordering, de vluchtdatum en het vluchtnummer vermeld. De kantonrechter is van oordeel dat door deze gegevens voldoende is gebleken dat de passagier haar vermeende vordering op grond van artikel 7 van de Verordening heeft overgedragen aan Achmea. Door deze gegevens kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Dat er een andere luchtvaartmaatschappij in de akte van cessie staat vermeld doet daar niet aan af. Uit de akte van cessie kan immers worden opgemaakt dat de passagier haar vermeende vorderingsrecht inzake de vlucht in kwestie heeft willen overdragen aan Achmea. De akte van cessie voldoet verder aan de vereisten van artikel 3:94 BW. Gelet op het voorgaande dient het ervoor te worden gehouden dat Achmea over het vermeende vorderingsrecht beschikt. Op de inhoudelijke verweren van de vervoerder zal worden ingegaan.
5.4.
Vaststaat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
5.5.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.6.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat op 9 juni 2017 op de luchthaven van Jyväskylä werkzaamheden plaatsvonden in de nabijheid van de landingsbanen. Bij de graafwerkzaamheden zijn drie oude bommen gevonden. Om veiligheidsredenen werd de luchthaven om 10:30 uur lokale tijd gesloten voor het (lucht)verkeer. Om deze reden kon en mocht de vlucht niet direct worden uitgevoerd, maar circa 48 minuten later, aldus de vervoerder. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat de heropening van de luchthaven tot wachtrijen en capaciteitsproblemen bij de start- en landingsbanen hebben geleid met als gevolg de vertraagde uitvoering van vluchten, zo ook de voorafgaande vlucht (vlucht van Kajaani naar Jyväskylä) aan de vlucht in kwestie. Deze vlucht is met en vertraging van 45 minuten wegens code 83 te Jyvaskyla gearriveerd. Code 83 staat voor: “
ATFM DUE TO RESTRICTION AT DESTIONATIONAIRPORT”. De vertraging van 45 minuten werkt door naar de vlucht in kwestie, aldus nog steeds de vervoerder.
5.7.
De kantonrechter overweegt dat, in beginsel, een besluit van de luchtverkeersleiding in verband met de ontmanteling van bommen en de daardoor veroorzaakte wachtrijen en capaciteitsproblemen bij de start- en landingsbanen, zoals de vervoerder heeft aangevoerd, een buitengewone omstandigheid kan vormen, die op haar beurt kan doorwerken op een latere vlucht van datzelfde toestel. De vervoerder heeft van de voorafgaande vlucht echter geen slotberichten overgelegd waaruit blijkt dat deze vlucht door een besluit van de luchtverkeersleiding vertraagd is uitgevoerd. Derhalve heeft de vervoerder onvoldoende aangetoond dat de vertraging die is ontstaan op vlucht Kajaani naar Jyväskylä door het verschuiven van de verwachte vertrektijd is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Nu de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat vlucht Kajaani naar Jyväskylä is vertraagd wegens buitengewone omstandigheden, kan deze vertraging ook niet doorwerken naar de vlucht in kwestie. Daar komt bij dat bij code 93 geen vertragingsduur wordt vermeld. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat de vertraging het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid.
5.8.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
Achmea heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat Achmea buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € 72,60 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, Achmea in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Achmea worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan Achmea van € 472,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 400,00 vanaf 9 juni 2017 en over € 72,60 vanaf 17 januari 2019 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Achmea tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 121,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door Achmea worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter