In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de hulpverlening aan een onder toezicht gestelde en uithuisgeplaatste minderjarige. De minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, heeft verzocht om de annulering van een jongerenproject in Portugal dat door de gecertificeerde instelling (GI) was voorgesteld. De minderjarige stelt dat zij niet kan worden verplicht om deel te nemen aan dit project, omdat zij geen toestemming heeft gegeven en het project niet aansluit bij haar behoeften. De GI heeft echter betoogd dat het project noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige, die zich in een kwetsbare situatie bevindt.
Tijdens de zitting is de minderjarige gehoord, evenals haar moeder en vertegenwoordigers van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming is tussen de betrokken partijen en dat de verzoeken van de minderjarige niet binnen de beslissingsbevoegdheid van de kinderrechter vallen. De kinderrechter kan niet bepalen dat de minderjarige naar Portugal moet gaan of dat zij dit niet hoeft. De kinderrechter heeft wel de zorgen van de GI over de situatie van de minderjarige gedeeld, maar heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om haar huidige verblijfplaats te continueren en te werken aan haar ontwikkeling.
De kinderrechter heeft uiteindelijk de verzoeken van de minderjarige afgewezen, met de overweging dat de GI verantwoordelijk is voor het voeren van gesprekken met de minderjarige over haar hulpverlening. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat er een diagnostisch onderzoek wordt uitgevoerd om de juiste behandeling voor de minderjarige te bepalen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 4 mei 2022.