ECLI:NL:RBNHO:2022:3902

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
15/860172-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het dumpen van drugsafval en wapenbezit met vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dumpen van drugsafval en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 mei 2020 in Ermelo, samen met anderen, opzettelijk gevaarlijk afval heeft gedumpt, wat leidde tot bodemverontreiniging. De verdachte werd ook beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om deze deelname vast te stellen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan Staatsbosbeheer voor de kosten die zij heeft gemaakt als gevolg van de dumping van het drugsafval. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van munitie, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De uitspraak benadrukt de ernst van de milieucriminaliteit en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860172-18
Uitspraakdatum: 4 mei 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 juli 2021, 23 juli 2021, 22 november 2021, 7 februari 2022, 21 maart 2022, 30 maart 2022, 6 april 2022 en 20 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Ermelo, althans in Nederland, (op en/of nabij een onverhard pad op en/of nabij de Drieërweg) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk handelingen op of in de bodem heeft verricht, bestaande uit het neerleggen en/of laten liggen, zijnde handelingen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet Bodembescherming, 27, althans een aantal, met een vloeistof (waaronder ethanol) gevulde jerrycans en/of zes, althans een of meer, metalen drums (inhoud 60 liter, met opschrift "40 Kg Methanol SYNTETYCZNY" en/of twee vaten (inhoud 200 liter) met resten van natriumcarbonaat) en/of een vat (inhoud 100 liter, gevuld met een basische vloeistof met een drijflaag) en/of een vat (inhoud 220 liter met
150 liter vloeistof (een vloeistof bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of een vat (inhoud 220 liter met onder meer ongeveer 50 liter vloeistof (een drijflaag bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of overige (gevaarlijke) afvalstoffen, althans afval, afkomstig van de vervaardiging van drugs (methamfetamine), waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd, en toen niet aan de verplichting hebben/heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen/hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of, toen die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de directe gevolgen van die verontreiniging en/of aantasting niet hebben/heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan
hebben/heeft gemaakt;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Ermelo, althans in Nederland, (op en/of
nabij een onverhard pad op en/of nabij de Drieërweg) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar 27, althans een aantal, met een vloeistof (waaronder ethanol) gevulde jerrycans en/of zes, althans een of meer, metalen drums (inhoud 60 liter, met opschrift "40 Kg Methanol SYNTETYCZNY" en/of twee vaten (inhoud 200 liter) met resten van natriumcarbonaat) en/of een vat (inhoud 100 liter, gevuld met een basische vloeistof met een drijflaag) en/of een vat (inhoud 220 liter met 150 liter vloeistof (een vloeistof bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of een vat (inhoud 220 liter met onder meer ongeveer 50 liter vloeistof (een drijflaag bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of overige (gevaarlijke) (afval)stoffen, althans afval, afkomstig van de vervaardiging van methamfetamine, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de bodem gebracht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2018 tot en met 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, te weten een of meer misdrijven omschreven in:
- Artikel 10 jo art. 2 van de Opiumwet;
- Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet (het (opzettelijk) invoeren, in voorraad hebben, te koop aanbieden, afleveren, handel drijven);
- Artikel 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (witwassen/gewoontewitwassen);
3.
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Zandvoort, in elk geval in Nederland, een (stroomstoot)wapen (merk Walther, type Pro Secur) van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, en/of een patroon (merk onbekend, kaliber 9x19 mm), zijnde munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III; voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat vrijspraak is gevraagd voor het onder feit 3 ten laste gelegde patroon.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het patroon en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het voorhanden hebben van een stroomstootwapen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Deelvrijspraak feit 1
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de munitie voorhanden heeft gehad. Hij zal in zoverre worden vrijgesproken.
3.3.2
Vrijspraak feit 2 – criminele organisatie
Deelneming aan een criminele organisatie
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden afgeleid dat van 27 maart 2020 tot en met 4 juni 2020 een organisatie zoals bedoeld in de tenlastelegging heeft bestaan. Niet kan worden vastgesteld dat het oogmerk van de organisatie mede zag op witwassen. De processtukken bieden weliswaar inzicht in gepleegde strafbare feiten die geacht kunnen worden tot financieel resultaat te hebben geleid en waarbij een aantal strafbaar betrokken personen centraal staat maar dit leidt nog niet tot de vaststelling dat er in georganiseerd verband is vorm gegeven aan witwassen van die opbrengsten.
Volgens de officier van justitie heeft de verdachte aan de organisatie deelgenomen en blijkt zijn aandeel uit de onder feit 1 bewezen verklaarde dumping van afval van een drugslab in Hollandscheveld en daarnaast uit – kort aangeduid –: zijn betrokkenheid bij de veronderstelde invoer van ketamine (zaaksdossier 3), de omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden in Frankrijk en de door de officier van justitie genoemde inhoud van opgenomen en afgeluisterde vertrouwelijke communicatie waaraan de verdachte heeft deelgenomen.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen steun voor deze verdenking in hetgeen kan worden vastgesteld ten aanzien van in Heerhugowaard geleverde zeecontainers.
Uit de stukken van het dossier kan weliswaar worden afgeleid dat [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] en anderen betrokken zijn geweest bij het uithalen van zeer waarschijnlijk illegale lading uit deze zeecontainers op 18 september 2019 maar niet dat het daarbij om ketamine of een andere stof ging die valt onder een van de delicten die als oogmerk van de criminele organisatie ten laste zijn gelegd. Een aantal opvallende overeenkomsten met een door de rechtbank in een andere strafzaak bewezenverklaard ketaminetransport, waarnaar de officier van justitie heeft verwezen, doet sterk vermoeden dat de container ketamine bevatte maar voor de vaststelling dat daarvan ook in dit geval sprake was, is dit onvoldoende. Het complex van feiten en omstandigheden zoals dat in het dossier naar voren komt, waaronder het aandeel van de verdachte daarin, kan reeds daarom niet bijdragen tot het bewijs van het onderhavige feit.
Ditzelfde geldt voor de aanhouding van de verdachte in Frankrijk op 22 oktober 2020 waarbij hij in bezit bleek van € 52.000,- aan contant geld, waarvoor – volgens de verdachte – [medeverdachte 1] uitleg kon geven. Nu niet kan worden vastgesteld dat het oogmerk van de organisatie tevens op witwassen zag, ziet de rechtbank reeds hierom onvoldoende samenhang tussen het aangetroffen geldbedrag en de beoogde activiteiten van de organisatie. Daar komt bij dat het bestaan van de organisatie kan worden vastgesteld tot 4 juni 2020 terwijl genoemde aanhouding ruim vier maanden daarna plaatsvond. Deze gebeurtenis biedt daarom geen steun aan de verdenking van dit feit.
Verder heeft de officier van justitie gewezen op enkele passages in opgenomen en afgeluisterde vertrouwelijke communicatie waaraan de verdachte en [medeverdachte 1] hebben deelgenomen. Hierin spreekt de verdachte over het onder druk zetten van een persoon, wat hij voor [medeverdachte 1] zou doen. Ook heeft de verdachte het over zijn wens om een Encro-telefoon aan te schaffen en geeft hij aan dat hij goed kijkt naar hoe [medeverdachte 1] dingen doet om daarvan te leren. De rechtbank overweegt dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte werkelijk iemand onder druk heeft gezet. Evenmin is gebleken dat de verdachte over een Encro-telefoon heeft beschikt. Anders dan bij medeverdachten het geval was, heeft de politie geen crypto-telefoon bij de verdachte aangetroffen. Verder is niet duidelijk naar wélke activiteiten van [medeverdachte 1] de belangstelling van de verdachte uitging. Bij gebrek aan context en/of andere relevante omstandigheden die met (een van) deze omstandigheden in verband kunnen worden gebracht, kan het veronderstelde criminele, de verdachte belastende, karakter van de door de officier gepresenteerde gespreksfragmenten, niet worden vastgesteld. Aldus kan de genoemde communicatie niet bijdragen aan de bewijsvoering.
Blijft over de vraag welke betekenis het onder feit 1 tenlastegelegde en, zoals hierna zal blijken, bewezenverklaarde kan hebben voor de bewijswaardering.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte het afval heeft gedumpt na – een in het verband van de organisatie verstrekte – opdracht. Duidelijk is dat de verdachte hiermee een voor de organisatie betekenisvolle dienst heeft verleend, welke als ondersteunend aan haar activiteiten kan worden aangemerkt. Nu echter niet gebleken is van enige andere relevante bijdrage van de verdachte aan de organisatie, is de rechtbank van oordeel dat zijn aandeel, derhalve bestaande uit niet meer dan een incidentele dienst, onvoldoende substantieel is om te kunnen concluderen dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De rechtbank acht dit feit niet bewezen.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Overwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Identificaties EncroChat-adressen
Gelet op de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van het EncroChat-adres [gebruikersnaam] en dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van EncroChat-adres [gebruikersnaam].
Dumping drugsafval
Vanaf eind april 2020 wordt er door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via EncroChat intensief gecommuniceerd over het verwijderen van drugsafval. Uit de inhoud van deze berichten kan worden afgeleid zij op 14 mei 2020 besluiten om ‘ [naam ] ’ de opdracht te geven om de volgende dag het afval te dumpen en dat [medeverdachte 2] daar € 2.500,- voor zal geven. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 15 mei 2020 een busje heeft gehuurd en dat de verplaatsingen van het busje die dag parallel verlopen aan de bewegingen van een telefoontoestel voorzien van het telefoonnummer van de verdachte. Het gehuurde busje is door een getuige gezien bij de dumping.
De verdachte heeft verklaard dat hij het busje enkel heeft gehuurd, deze vervolgens aan twee mannen heeft afgegeven en later weer bij [medeverdachte 1] thuis heeft opgehaald. Zijn telefoon zou hij zijn vergeten en in het busje hebben achtergelaten. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. De verdachte liet zich wisselend en onduidelijk uit over relevante details. Daar komt bij dat de verdachte deze verklaring pas voor het eerst heeft afgelegd op de zitting van 6 april 2022 nadat hem bij daarover bij eerdere gelegenheden vragen zijn gesteld en hij dit niet heeft gezegd. Bovendien vormen de door de verdediging aangehaalde berichten over de mogelijke betrokkenheid van ene [betrokkene] geen steun voor de alternatieve verklaring van de verdachte, aangezien deze berichten zeer algemeen van aard zijn.
Het gestorte afval was gevaarlijk op de wijze als omschreven in de delictsomschrijving. Dat blijkt uit de stukken die de benadeelde partij heeft overgelegd en die door de rechtbank voor het bewijs worden gebruikt.
Gelet op het voorgaande en op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het dumpen van drugsafval.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
primair
hij op 15 mei 2020 te Ermelo, op een onverhard pad nabij de Drieërweg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk handelingen op de bodem heeft verricht, bestaande uit het neerleggen en laten liggen, zijnde handelingen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet Bodembescherming, van 27 met een vloeistof (waaronder ethanol) gevulde jerrycans en zes metalen drums (inhoud 60 liter, met opschrift "40 Kg Methanol SYNTETYCZNY" en twee vaten (inhoud 200 liter) met resten van natriumcarbonaat) en een vat (inhoud 100 liter, gevuld met een basische vloeistof met een drijflaag) en een vat (inhoud 220 liter met 150 liter vloeistof (een vloeistof bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en een vat (inhoud 220 liter met onder meer ongeveer 50 liter vloeistof (een drijflaag bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof),
waardoor de bodem kon worden verontreinigd, terwijl hij, verdachte, wist, of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd, en toen niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging te voorkomen en, toen die verontreiniging zich voordeed, de directe gevolgen van die verontreiniging
niet heeft beperkt en zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt;
3.
hij op 28 oktober 2020 te Zandvoort, een stroomstootwapen (merk Walther, type Pro Secur) van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een
medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
primair
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan.
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat het geldbedrag, dat onder de verdachte bij zijn aanhouding in Frankrijk door de douaneautoriteiten in beslag is genomen en daar wordt bewaard op grond van een Europees bevriezingsbevel van de officier van justitie, zal worden verbeurdverklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om – gelet op haar standpunt dat uitsluitend het voorhanden hebben van een stroomstootwapen kan worden bewezenverklaard – aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Indien de rechtbank toch tot bewezenverklaring van enig ander feit komt, heeft zij verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de beperkte rol die de verdachte heeft gespeeld en met zijn persoonlijke omstandigheden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de dumping van drugsafval. Hiermee heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het kunnen voortbestaan van het betreffende drugslab. Bovendien heeft de verdachte geen oog gehad voor het milieu. Immers op een dumpplek gaan praktisch alle planten en dieren dood. Boswachters die de dumpplek aantreffen worden hierdoor blootgesteld aan giftige stoffen. De grondeigenaren, vaak natuurbeheerders, en de overheid worden door de reinigingswerkzaamheden opgezadeld met hoge kosten. Geld dat bedoeld is voor natuurbehoud, gaat dan naar het verwijderen en verwerken van drugsafval. Daarmee is dit een ernstig maatschappelijk probleem. Het medeplegen van dit feit getuigt van een brutaliteit bij de verdachte die de rechtbank hem sterk aanrekent.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het ongecontroleerde bezit van wapens leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor overtreding van de Wet wapens en munitie onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting. Verder blijkt dat de verdachte na het plegen van de onderhavige feiten ook voor overtreding van de Wet wapens en munitie is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Geen verbeurdverklaring
De vordering van de officier van justitie om het onder de verdachte in Frankrijk in beslag genomen geld verbeurd te verklaren, wordt afgewezen nu niet is voldaan aan de in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht gestelde eisen.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de op de beslaglijst onder 3 vermelde taser, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat
het onder 3 bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp is in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is verder van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten het op de beslaglijst onder 2 vermelde patroon, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort, ondanks de vrijspraak van het voorhanden hebben ervan de verdachte toe in de zin van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit of het feit waarvan hij wordt verdacht. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormeld in beslag genomen voorwerp in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Overige beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten het op de beslaglijst onder 1 vermelde telefoontoestel, dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
Namens de benadeelde partij Staatsbosbeheer heeft [gemachtigde benadeelde partij] een vordering tot schadevergoeding van € 13.186,21 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit kosten voor bodemonderzoek, afvoer van vervuilde grond, afvoer van drugsafval en de inzet van medewerkers van Staatsbosbeheer. Bij deze laatste schadepost, de inzet van medewerkers van Staatsbosbeheer, is een bedrag opgevoerd van € 878,-.
Per e-mailbericht van 14 maart 2022 heeft [gemachtigde benadeelde partij] medegedeeld dat een gedeelte van de schade, namelijk € 5.171,08, is vergoed door Provincie Gelderland waardoor een vordering tegen de verdachte resteert voor een bedrag van € 8.213,33. In de meegezonden nieuwe berekening is voor de inzet van medewerkers van Staatsbosbeheer een bedrag opgevoerd van € 1.076,-.
BTW
Voor het geval de rechtbank overgaat tot toewijzing van (een deel van) de vordering van de benadeelde partij, heeft de raadsvrouw aangevoerd om de vordering exclusief de betaalde BTW toe te wijzen onder verwijzing naar artikel 15 lid 1 aanhef en onder u van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit genoemde bepaling volgt dat Staatsbosbeheer is vrijgesteld van de belasting bij de verkrijging van de in die bepaling bedoelde objecten. Nu Staatsbosbeheer de gevorderde kosten niet heeft betaald ter verkrijging van een object, is geen sprake van een vrijstelling voor de belasting. Ook overigens is niet gebleken dat de ten behoeve van Staatsbosbeheer in het onderhavige geval verrichte handelingen zijn vrijgesteld van BTW.
Beslissing op de vordering tot schadevergoeding
De rechtbank zal – gelet op de onduidelijkheid over welk bedrag het juiste is – voor de schadepost ‘inzet medewerkers Staatsbosbeheer’ in het voordeel van de verdachte in het navolgende uitgaan van het bedrag van € 878,-.
De rechtbank is van oordeel dat de in de vordering gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve – uitgaande van voornoemd bedrag van € 878,- voor inzet medewerkers van Staatsbosbeheer – worden toegewezen tot een bedrag van € 8.015,13, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Hierbij overweegt de rechtbank dat het uitspreken van hoofdelijke aansprakelijkheid van de verdachte strekt tot bescherming van de rechten van de benadeelde partij. Dat is een belang dat dient te prevaleren boven eventuele belangen van de verdachte.
De rechtbank acht de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: dumping van drugsafval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 26, 55 van de Wet wapens en munitie,
artikel 1a, 2, 6, 8 van de Wet op de economische delicten,
artikel 13 van de Wet bodembescherming.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 7 (zeven) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
 het op de beslaglijst onder 2 vermelde patroon,
 het op de beslaglijst onder 3 vermelde wapen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
 het op de beslaglijst onder 1 vermelde telefoontoestel.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Staatsbosbeheergeleden schade tot een bedrag van
€ 8.015,13, als vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Staatsbosbeheer, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer Staatsbosbeheer de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.015,13, bepaalt dat bij gebreke van betaling gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 75 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (een) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2022.
Mr. A.H.A. van Roessel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.