3.4Het onderzoek-26Lemont nader beschouwd en gekarakteriseerd
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek 26Lemont als een afzonderlijk opsporingsonderzoek dient te worden beschouwd. Het had uitsluitend betrekking op EncroChat c.s. Voor zover er onderzoek is gedaan naar de gebruikers van telefoontoestellen die waren voorzien van de applicatie EncroChat, was dit erop gericht om meer informatie te verkrijgen over de medeplichtigheid van EncroChat c.s. aan door onbekende gebruikers van EncroChat in georganiseerd verband gepleegde ernstige misdrijven.
De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt zich niet verdraagt met de inhoud van de processtukken en overweegt daartoe als volgt. Ter onderbouwing van de vorderingen van de officier van justitie bij het landelijk parket in de zaak 26Lemont zijn diverse processen-verbaal opgemaakt. Het gaat om twee processen-verbaal van verbalisant 1034, opgemaakt met het oog op de initiële vordering ex artikel 126uba Sv, beide gedateerd 13 maart 2020 en twee processen-verbaal van respectievelijk 24 april 2020 en 19 mei 2020 van deze verbalisant, ter ondersteuning van de vorderingen tot verlenging van de machtiging van de rechter-commissaris. In deze documenten wordt telkens vermeld dat het opsporingsonderzoek 26Lemont op 10 februari 2020 is gestart en dat daarin wordt samengewerkt met de Franse autoriteiten. De volgende passages zijn onder meer van belang.
In het proces-verbaal van 13 maart 2020:
“Het onderzoek richt zich op de verdenking tegen het bedrijf Encro c.s. dat zich heeft gespecialiseerd
op het aanbieden van versleutelde communicatie en diens directeuren en wereldwijde resellers van
de Encrotelefoons die worden verkocht door het bedrijf Encro c.s. Daarnaast richt het onderzoek
zich ook op de NN gebruiker(s) van voornoemde Encrotelefoons, die zich strafbaar maken aan
diverse vormen van georganiseerde criminaliteit.
Uit feiten en omstandigheden is een redelijk vermoeden ontstaan dat deze NN gebruikers in
georganiseerde verbanden misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van
Strafvordering plegen en/of beramen die gezien hun aard of samenhang met andere misdrijven die
in dat georganiseerd verband worden beraamd en/of gepleegd een ernstige inbreuk op de
rechtsorde opleveren en/of dat in die georganiseerde verbanden misdrijven worden gepleegd
waarop misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer
is gesteld of (een) misdrijf/misdrijven die bij algemene maatregel van bestuur zoals bedoeld in artikel
126uba van het Wetboek van Strafvordering is/zijn aangewezen.
In verband met het voorgaande vordert het onderzoek dringend dat nader zicht wordt verkregen op
de NN gebruiker(s) van Encro c.s die in Nederland gebruikmaken van een telefoontoestel van Encro
c.s.
Het doel van het gebruikmaken van de methodiek "binnendringen en onderzoek doen
geautomatiseerd werk", is het identificeren van de NN gebruiker(s) en verder onderzoek doen naar
hun betrokkenheid bij de eerder genoemd(e) georganiseerd(e) verband( en) en het (verder) in kaart
brengen van deze georganiseerde verbanden.”
Dit proces-verbaal wordt als volgt afgesloten:
“Ik verzoek de officier van justitie op grond van artikel 126uba en/of art. 126l en/of art. 126t, en/of art. 126s van het Wetboek van Strafvordering, te vorderen, dat door de rechter-commissaris bij de
Rechtbank Rotterdam een machtiging wordt verleend en te bevelen dat het/de hieronder bedoeld
geautomatiseerd(e) werk(en) in gebruik bij verdachte(n) door de Franse politie wordt
binnengedrongen met het doel:
[x] de vaststelling van bepaalde kenmerken van het geautomatiseerde werk of de gebruiker,
zoals de identiteit of locatie, en de vastlegging daarvan;
[x] de uitvoering van een bevel als bedoeld in artikel126t, ten aanzien van de NN-gebruikers van de Encrotelefoons
[x) de uitvoering van een bevel als bedoeld In artikel 126o, waarbij het/de technische hulpmiddel
(en) op de persoon wordt/worden bevestigd;
[x] de vastlegging van gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn opgeslagen, of die eerst
na het tijdstip van afgifte van het bevel worden opgeslagen;
voor een periode van ten hoogste vier weken, de periode 17 maart 2020 tot en met 13 april 2020.”
In de genoemde processen-verbaal van 24 april 2020 en 19 mei 2020 wordt het onderzoek op gelijkluidende wijze getypeerd en wordt telkens herhaald dat er een redelijk vermoeden is ontstaan dat de NN-gebruikers van de applicatie EncroChat misdrijven plegen als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, Sv. Gedurende het onderzoek is gebleken dat er ongeveer 6700 besmette (de rechtbank begrijpt: voorzien van de interceptietool) Nederlandse telefoons zijn waarvan de berichten worden onderschept. De verkregen data bevestigen het vermoeden dat de NN-gebruikers zich schuldig maken aan de bedoelde misdrijven.
In een brief van 16 maart 2020 aan de rechter-commissaris hebben de officieren van justitie van het Landelijk Parket hun vordering tot verstrekking van de machtiging ex artikel 126uba Sv nader toegelicht. Daarin wordt de reikwijdte van het onderzoek weergegeven op dezelfde wijze als in de processen-verbaal van de politie. Van belang is de volgende passage.
“Verdachten
Als betrokkenen bij de/het georganiseerd verband(en) in het onderzoek
26LeMont waarin de aanvraag ex artikel 126uba lid 1 sub a, b, c en d Sv is
ingediend, zijn aangemerkt:
Naam: NN-gebruikers van Encro c.s.
In dat kader verwijs ik naar het bijgaande proces-verbaal Titel V beschrijving
NN gebruikers Encro c.s .
De vordering is gericht op de Nederlandse en/ of op Nederlands grondgebied
actieve NN gebruiker(s) van Encro c.s. (actief in diverse georganiseerde
verbanden, waaronder in ieder geval de verbanden zoals uiteengezet in het
proces-verbaal van aanvraag).
Frankrijk is welwillend om de berichten die worden verstuurd tussen de
Nederlandse gebruikers van EncroChat te delen met het opsporingsteam van
26LeMont.
Om tot de inhoud van deze berichten toegang te mogen krijgen, alsmede de
informatie te mogen gebruiken voor het identificeren en lokaliseren van de
verschillende criminele organisaties en hun deelnemers dienen wij bij dit
begeleidend schrijven een aanvraag 126 uba lid 1 sub a, b, c en d Sv in die
zich richt op het binnendringen van de geautomatiseerd werken van de
Nederlandse en/of op Nederlands grondgebied actieve NN-gebruikers van wie
uit het onderzoek een redelijk vermoeden voortvloeit dat hij of zij betrokken is
bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven die een
ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en/of het plegen van misdrijven
waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer
is gesteld of (een) misdrijf/misdrijven die bij algemene maatregel van bestuur
zoals bedoeld in artikel126uba van het Wetboek van Strafvordering is/zijn
aangewezen.
Ondanks dat op voorhand niet duidelijk is waar de toestellen zich fysiek
bevinden op het moment van binnendringen van de telefoon, is wel bekend
dat zich in Nederland een aanzienlijk deel van de gebruikers bevindt. De
technische toepassing brengt met zich mee dat het binnendringen zich
uitstrekt tot het binnendringen in de afzonderlijke geautomatiseerde werken,
die worden gebruikt door de criminele eindgebruikers (lees: de
Encrotoestellen.
Voor de onderbouwing op grond waarvan wij het standpunt innemen dat de
NN-gebruikers in Nederland allen zijn aan te merken als criminele gebruikers
die strafbare feiten beramen en/ of plegen in georganiseerd verband, die
gezien hun aard en samenhang met andere misdrijven die in dat
georganiseerd verband worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren en/ of het plegen van misdrijven waarop naar de
wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld of
(een) misdrijf/misdrijven die bij algemene maatregel van bestuur zoals
bedoeld in artikell26uba van het Wetboek van Strafvordering is/zijn
aangewezen, verwijzen wij naar de bijgaande aanvraag en het proces-verbaal
Titel V beschrijving NN gebruikers Encro c.s.”
Uit dit samenstel van documenten kunnen enkele conclusies worden getrokken. Het onderzoek 26Lemont was mede gericht op de NN-gebruikers van telefoontoestellen voorzien van de applicatie EncroChat. Deze gebruikers, van wie de namen niet of nog niet bekend waren, werden door de officier van justitie in de fase van de aanvraag van de machtiging ex artikel 126uba Sv als verdachten aangemerkt. En de officier van justitie beoogde van de rechter-commissaris een machtiging te verkrijgen om binnen te dringen (ook wel aangeduid als “hacken”) in de telefoontoestellen van die individuele gebruikers en om het berichtenverkeer dat plaatsvond via die toestellen te onderscheppen en vast te leggen (door vermelding van artikel 126t Sv als grondslag).
Uit de redactie van de machtiging, afgegeven op 27 maart 2020, kan worden afgeleid dat de rechter-commissaris de vordering conform de bedoelingen van de officier van justitie heeft opgevat. Zo overweegt hij onder meer dat ervan kan worden uitgegaan “dat in een groot tot zeer groot aantal gevallen van het gebruik van communicatie via de door Encro c.s. aangeboden diensten, communicatie is in verband met of ten behoeve van het beramen of plegen van ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband welke een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.” Elders in de machtiging worden de gebruikers meermalen aangemerkt als “verdachten”, telkens voorzien van het verdenkingscriterium als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, Sv.
De rechter-commissaris heeft een zevental voorwaarden geformuleerd waaraan het onderzoek aan de tijdens de onderschepping verkregen gegevens diende te voldoen.
Tot slot is van belang dat de vordering tot afgifte van deze machtiging zich ook uitstrekte tot het onderzoek Messina in die zin dat de officier van justitie de gebruikers van EncroChat-toestellen, waarvan de IMEI-nummers in dat onderzoek bekend waren geworden, had aangemerkt als verdachten in de zin van artikel 126o Sv. Ook op dit punt heeft de rechter-commissaris overeenkomstig de vordering beslist. Dit blijkt uit een brief van de officieren van justitie van het landelijk parket van 13 september 2021, die ter voldoening aan de opdracht van de rechtbank is opgesteld. Er bestond concreet zicht op een tweetal IMEI-nummers van personen die als verdachten in het onderzoek-Messina waren aangemerkt, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zo blijkt uit een proces-verbaal van verbalisant GO 960495 van 10 september 2021.
De inhoud van deze documenten in het procesdossier moet leiden tot de vaststelling dat de juridische duiding die de officier van justitie heeft gegeven aan het onderzoek, dat bekend is onder de naam 26Lemont, op zeer gespannen voet staat met hetgeen uit deze stukken naar voren komt.
De (feitelijke én juridische) etiketten die volgens de officier van justitie moeten worden geplakt op de verschillende betrokken opsporingsonderzoeken en op de kaders waarbinnen bevoegdheden zijn toegepast doen geforceerd aan. Het standpunt van de officier van justitie dat het in het onderzoek 26Lemont ging om EncroChat c.s. als verdachten van medeplichtigheid aan door de NN-gebruikers van de applicatie gepleegde ernstige criminaliteit in georganiseerd verband is hiervan het meest sprekende voorbeeld. Hiervoor bestaat geen enkel aanknopingspunt in het procesdossier. Dat heeft de verdediging goed gezien, zij het dat het, naar later nog zal blijken, niet hoeft te leiden tot de consequenties die zij geboden acht.
Als de aandacht geheel wordt gericht op de vraag naar de intenties en beoogde resultaten van het onderzoek, laten de ingebrachte stukken geen andere conclusie toe dan dat in het opsporingsonderzoek 26Lemont onderzoek is gedaan dat mede was gericht op veelal nog onbekende personen die als verdachten waren aangemerkt van betrokkenheid bij ernstige criminaliteit in georganiseerd verband omdat zij gebruikers waren van de applicatie EncroChat. Het onderzoek diende er onder meer toe om het inzicht in de misdrijven te verbeteren en om de identiteit van gebruikers vast te stellen. De beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 correspondeert met deze reikwijdte van het onderzoek en strekte er blijkens de totstandkoming én haar bewoordingen toe om een juridische grondslag te verschaffen voor het binnendringen in de telefoons die bij deze personen in gebruik waren.
De rechtbank sluit de mogelijkheid van een misverstand, inhoudend dat de gebruikers slechts als betrokkenen bij door de verdachten EncroChat c.s. gepleegde misdrijven moeten worden aangemerkt, uit. De bevoegdheden van artikel 126uba Sv en van het eveneens toegepaste artikel 126t Sv kunnen immers alleen ten aanzien van een verdachte worden toegepast. In zoverre wijkt de wettelijke regeling af van die voor enkele andere bijzondere opsporingsbevoegdheden zoals artikel 126m Sv dat in Titel IVa van Boek 1 de pendant vormt van artikel 126t Sv in Titel V van Boek 1. De verdachte kan overigens in beide gevallen zowel een persoon van wie de identiteit bekend is als een NN-persoon zijn. Anders dan enkele procespartijen (zowel raadslieden als de officier van justitie) op momenten lijken te hebben verondersteld, is het onderscheidend criterium de aard van de verdenking en niet de identificeerbaarheid van de verdachte. De toepassing van een opsporingsbevoegdheid op een NN-verdachte is onder het regiem van beide titels (gebaseerd op het klassieke verdenkingscriterium van artikel 27 Sv, respectievelijk het zogeheten tweede verdenkingscriterium van artikel 126o, eerste lid, Sv) mogelijk. De verdediging heeft zich in kritische bewoordingen uitgelaten over het “gegoochel met titels” door de officier van justitie. Wat daarvan zij, als door de door de officier van justitie aangebrachte juridische karakterisering heen wordt gekeken, ontstaat een helder en bovendien overzichtelijk beeld van de werkelijkheid van de toegepaste opsporingsbevoegdheden.
De conclusie moet daarom ook zijn dat voor de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het onderzoek 26Lemont dient te worden aangemerkt als voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a, eerste lid, Sv. Er is weliswaar berichtenverkeer onderschept dat met andere dan de, tot dan toe aan de hand van IMEI-nummers, van hen bekende toestellen heeft plaatsgevonden, maar dat leidt niet tot een andere conclusie. Wat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] betreft, die ten tijde van de aanvang van de hack op EncroChat nog geen verdachte waren, kan niet uit de processtukken worden afgeleid of de door hen gevoerde chats zijn onderschept als resultaat van plaatsing van de interceptietool op hun eigen toestel of dat deze aan het licht zijn gekomen als gevolg van onderschepping van de chats van een andere gebruiker van EncroChat. Voor de beoordeling van de beschikking van de rechter-commissaris in hun zaken maakt dit evenwel geen verschil. Er is minst genomen sprake van een onderzoek dat van bepalende invloed is geweest voor de verkrijging van bewijs tegen hen. Maar vanuit het perspectief dat ook zij gerekend kunnen worden tot de categorie NN-gebruikers van de applicatie is er ook in hun geval sprake van een voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a, eerste lid, Sv.
De rechtbank zal hierna telkens uitgaan van de juridische inbedding die zij in het voorgaande heeft vastgesteld. Dit brengt met zich dat de rechtbank, gelet op de inhoud en strekking van de gevoerde verweren, zal overgaan tot een toetsing van de beschikking van de rechter-commissaris. Maar eerst zal nader worden stilgestaan bij de samenwerking met de Franse autoriteiten in het kader van het JIT. Dit zal leiden tot een nadere plaatsbepaling van de beschikking in feitelijke en juridische zin, wat vervolgens de basis is voor de vaststelling van de toetsingsruimte en het toetsingskader.