ECLI:NL:RBNHO:2022:3898

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
15/870306-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van ongeveer 400 kilo cocaïne met overweging over verlengde invoer en nietige dagvaarding m.b.t. het voorhanden hebben van een boksbeugel

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 400 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk deze grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De cocaïne was verstopt in dozen met bananen en werd aangetroffen in een loods in IJmuiden. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en geoordeeld dat deze voor het onder 1 ten laste gelegde feit geldig was, maar dat de dagvaarding voor het onder 2 ten laste gelegde feit, het voorhanden hebben van een boksbeugel, partieel nietig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot gevangenneming afgewezen. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870306-19 (P)
Uitspraakdatum: 4 mei 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juli 2021, 23 juli 2021, 18 maart 2022, 30 maart 2022 en 20 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. J.J. van Bree en mr. M.A. Boheur en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman,
mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2019 tot en met 03 februari 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht en/of heeft/hebben vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad ongeveer 400 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen of omstreeks de periode van 18 januari 2019 tot en met 03 februari 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Haarlem en/of Amsterdam en/of Heemskerk en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde een cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) contact gehad en/of overleg gevoerd en/of afspraken gemaakt met personen en/of
- een of meer (actie)telefoons aangeschaft en/of overhandigd waarmee overleg gevoerd kon worden en/of
- contact onderhouden met de chauffeur van de vrachtwagen waarin de cocaïne vervoerd werd en/of
- een locatie (in IJmuiden) bezocht en/of verkend waar voornoemde cocaïne afgeleverd zou worden en/of
- één of meer (actie)telefoons en/of simkaarten (met de nummers [telefoonnummer 1] en/of [telefoonnummer 2] en/of [telefoonnummer 3] ) voorhanden gehad en/of
- een cryptotelefoon met het nummer [cryptotelefoonnummer] voorhanden gehad en/of
- een auto met het kenteken [kenteken 1] en/of een auto met het kenteken [kenteken 2] voorhanden gehad;
2.
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Heemskerk, in elk geval in Nederland een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

2.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding voor het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit partieel nietig dient te worden verklaard omdat de dagvaarding – kort gezegd – onvoldoende feitelijk, althans innerlijk tegenstrijdig, is en daarmee niet aan de eisen voldoet die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) stelt aan de dagvaarding.
De raadsman heeft betoogd dat doordat in de tenlastelegging onder 1 primair zowel de zinsnede ‘te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland’ als de zinsnede ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ is opgenomen, niet – ook niet in het licht van het dossier – duidelijk is welk verwijt de verdachte precies wordt gemaakt. Met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. Vanaf het woord ‘immers’ zijn weliswaar concrete gedragingen in de tekst van de tenlastelegging opgenomen maar die gedragingen zijn op zichzelf bezien geen strafbare gedragingen, dan wel zodanig vaag geformuleerd dat niet duidelijk is welk verwijt de verdachte wordt gemaakt.
Ten aanzien van de dagvaarding voor het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat de dagvaarding ook in zoverre nietig is nu er twee boksbeugels in beslag zijn genomen, zonder dat de opsteller van de tenlastelegging nader heeft aangeduid op welke van de twee het verwijt aan de verdachte ziet. Dat betekent dat de dagvaarding in zoverre niet een voldoende duidelijke opgave bevat van het tenlastegelegde feit zoals bedoeld in artikel 261 Sv.
2.2
Standpunt van de officier van justitie
In reactie op het standpunt van de raadsman heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor beide feiten geldig is.
Ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding voor het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat in het midden kan blijven op welke van de twee in beslag genomen boksbeugels de tekst van de tenlastelegging is gericht. In dit verband heeft de officier van justitie erop gewezen dat de boksbeugels samen, tegelijkertijd en op dezelfde locatie zijn aangetroffen.
2.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer dat ziet op de geldigheid van de dagvaarding voor het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Aan het bestanddeel ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ wordt doorgaans voldoende feitelijke betekenis toegekend. Afhankelijk van omstandigheden zou daarvan kunnen worden afgeweken. In het onderhavige geval is in de tenlastelegging de pleegplaats IJmuiden opgenomen. In het licht van het dossier kan die plaats onmiskenbaar worden beschouwd als de plaats waar de cocaïne is aangetroffen. Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat alle pleegplaatsen waar de verdachte een bijdrage zou hebben geleverd en/of een handeling zou hebben verricht in de tenlastelegging dienen te worden vermeld, waaronder begrepen de plaats waar verdovende middelen aanvankelijk binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. De pleegplaats is in samenhang met het bestanddeel ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ voldoende feitelijk en voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv aan de dagvaarding stelt. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op de elders in het vonnis te nemen beslissingen ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, worden de door de raadsman ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit gevoerde (formele) verweren in dit vonnis niet besproken.
Het ten aanzien van de dagvaarding voor het onder 2 ten laste gelegde feit gevoerde verweer slaagt. Er zijn bij het onderzoek twee boksbeugels aangetroffen met een verschillend uiterlijk. Daartoe uitgenodigd door het verweer van de raadsman heeft de officier van justitie ook in tweede instantie niet toegelicht op welke van de twee boksbeugels de tenlastelegging ziet. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank, in het geval van een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, zal overgaan tot onttrekking aan het verkeer van de in de tenlastelegging genoemde boksbeugel. Na een inhoudelijke beoordeling van de zaak kan de rechtbank daarmee voor de vraag komen te staan op grond van welke strafrechtelijke bepaling een beslissing over beide in beslag genomen boksbeugels moet worden genomen. In die situatie kan de rechtbank, in het licht van de geconstateerde onduidelijkheid in de tenlastelegging, niet vaststellen welke boksbeugel op grond van artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht dan wel op grond van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht voor onttrekking aan het verkeer in aanmerking komt.
Gelet op voornoemde omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit niet aan de eisen van artikel 261 Sv voldoet. De rechtbank zal de dagvaarding in zoverre partieel nietig verklaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – voor zover hier van belang – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar de Wet deskundige in strafzaken en de OM Aanwijzing technisch onderzoek / deskundigenonderzoek heeft de raadsman bepleit dat voor de uitvoering van telecomonderzoek ten aanzien van de plaatsbepaling aan de hand van mastgegevens gebruik dient te worden gemaakt van de expertise van een externe deskundige. Nu in deze zaak niet door een registerdeskundige (of een aangewezen deskundige) onderzoek is verricht, kan het telecomonderzoek in het dossier niet bijdragen aan het bewijs. In dit geval is immers geen sprake van een deskundigenverslag zoals bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Sv en dus niet van een wettig bewijsmiddel. Aldus blijft onvoldoende wettig en overtuigend bewijs over voor het onder 1 ten laste gelegde en dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft bepleit dat – ook wanneer het telecomonderzoek niet wordt uitgesloten van het bewijs – de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij aangevoerd dat er geen bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne en dat ‘verlengde invoer’ van verdovende middelen niet onbegrensd is. Voorts heeft de raadsman betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat door de verdachte uitvoeringshandelingen zijn verricht. Uit de bewijsmiddelen blijkt niets over de aard en intensiteit van enige samenwerking, de onderlinge taakverdeling of enige rol van de verdachte bij de voorbereiding en/of de uitvoering van het feit. Er is dus geen intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict die van voldoende gewicht is om van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen te kunnen spreken, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bruikbaarheid van het telecomonderzoek
De rechtbank overweegt dat het verweer van de raadsman ten aanzien van het telecomonderzoek is gebaseerd op de aanname dat het verwerken van historische verkeersgegevens en het interpreteren daarvan een vorm van deskundigheid vergt in de zin van de artikelen 150 Sv en 343 Sv. Dat standpunt is onjuist. Het gegeven dat een contra-expertise ten aanzien van telecomonderzoeken veelal wel door een deskundige wordt verricht, maakt dat niet anders. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of de door de raadsman genoemde OM Aanwijzing in deze zaak enige betekenis toekomt.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
Koppelingen
Op grond van de onder 11 tot en met 29 genoemde bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
In de ten laste gelegde periode heeft medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 4] en daarnaast van een cryptotelefoon waarvan het nummer eindigt op [cryptotelefoonnummer] (hierna: [cryptotelefoonnummer] ). Ook maakte hij gebruik van de auto met kenteken [kenteken 3] . In diezelfde periode heeft [verdachte] gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 5] en de auto met kenteken [kenteken 1] . Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 6] en de auto met kenteken [kenteken 2] . [medeverdachte 2] verbleef regelmatig op het adres [verblijfadres] .
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen onder meer het volgende af.
Voorafgaand aan 3 februari 2019
Op 18 januari 2019 zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] samen in het havengebied van IJmuiden en bezoeken zij samen twee panden, die in de directe omgeving van de loods aan de [straatnaam loods] zijn gelegen. Op 31 januari 2019 zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] in de middag opnieuw samen. Enige tijd later op diezelfde dag ontmoet [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] . Die avond zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] samen in een eetgelegenheid. Eveneens op 31 januari 2019 wordt in een auto die door [medeverdachte 2] wordt gebruikt, door de FIOD een briefje gevonden met daarop de tekst ‘ [gedeelte van straatnaam loods] 16’.
In de avond van 1 februari 2019 bevinden de telefoons en de auto’s van [medeverdachte 1] en [verdachte] zich in de directe omgeving van The Harbour Club in Amsterdam. Vervolgens, inmiddels is het 2 februari 2019, laten zowel de auto’s als de telefoons van [medeverdachte 1] en [verdachte] een verplaatsing zien naar Hoofddorp, in de omgeving van het [verblijfadres] .
2 februari 2019, [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3]
Op 2 februari 2019, tussen 19:45 uur en in elk geval 20:40 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 1] en [verdachte] opnieuw in elkaars nabijheid, nu in Haarlem. Kort daarna, omstreeks 20:49 uur, verplaatsen beide telefoons en de auto van [medeverdachte 1] zich in de richting van de Lange Herenstraat. In deze straat is de winkel Suny Tele Technics gevestigd. In de onmiddellijke omgeving van deze winkel zijn drie telefoonnummers geactiveerd om 20:51 uur ( [telefoonnummer 1] ), 20:54 uur ( [telefoonnummer 2] ) en 20:56 uur ( [telefoonnummer 3] ). Deze telefoonnummers zijn uitgegeven door Lebara en voor verkoop geleverd aan Suny Tele Technics. De bij deze nummers behorende simkaarten zijn alle drie geplaatst in een telefoon van het merk Nokia, model 105. Suny Tele Technics verkoopt dergelijke telefoons. Tussen 21:02 en 21:04 uur verlaat in elk geval de [cryptotelefoonnummer] van [medeverdachte 1] de (omgeving van de) Lange Herenstraat weer.
Op 2 februari 2019 om 21:02 uur, derhalve direct na activatie, hebben [telefoonnummer 2] en het telefoonnummer van [medeverdachte 2] verbinding gemaakt. Diezelfde avond, om 23:44 uur gaat [verdachte] de woning van [medeverdachte 1] binnen. Hij verlaat deze weer om 00:34 uur. Het is dan inmiddels 3 februari 2019.
3 februari 2019
Op 3 februari om 04:02 uur maakt [telefoonnummer 3] verbinding vanuit (de nabijheid van) de woning van [medeverdachte 1] . Om 04:10 uur, gaat [medeverdachte 2] de woning van [medeverdachte 1] binnen. Acht minuten later gaat [verdachte] eveneens de woning binnen. Om 04:56 uur verlaten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de woning. Om 05:04 uur worden de kentekens van [medeverdachte 2] en [verdachte] geregistreerd wanneer zij Hoofddorp verlaten.
Op 3 februari 2019 is om 05:39 uur gepind in het havengebied van IJmuiden, met een bankpas die hoort bij een rekeningnummer van [verdachte] . De gebruikte pas staat op naam van [verdachte] .
De kentekens van [medeverdachte 2] en [verdachte] worden op 3 februari 2019 om 06:44 uur gezien op camerabeelden die zijn vastgelegd in het havengebied van IJmuiden. Daarbij valt op dat de auto’s achter elkaar rijden terwijl de inzittenden onderling contact hebben door middel van een handgebaar. Naast de auto’s is ook [cryptotelefoonnummer] (van [medeverdachte 1] ) tussen omstreeks 05:30 uur en 06:47 uur in dat havengebied. Hetzelfde geldt voor [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] .
Op 3 februari 2019 is om 06:30 uur door de politie binnengetreden in een loods aan de [straatnaam loods] 18 in IJmuiden. Ongeveer een half uur later is daar een grote hoeveelheid cocaïne in beslag genomen. Deze cocaïne was verstopt in dozen met bananen. De bananen zijn op 1 februari 2019 te Vlissingen in Nederland aangekomen. Vanuit Vlissingen zijn de bananen naar een bedrijf in Moerdijk gegaan. Daar vandaan zijn ze per vrachtwagen vervoerd naar IJmuiden. De chauffeur van die vrachtwagen, [betrokkene] is om 07:50 uur aangehouden.
Aantreffen [telefoonnummer 1] en gebruik van de Nokia’s
Onder [betrokkene] is een telefoon aangetroffen van het merk Nokia, waarvan het nummer eindigt op 4490. Dit betrof eerder genoemd nummer [telefoonnummer 1] . [betrokkene] heeft verklaard deze werktelefoon gekregen te hebben van degene op wiens verzoek hij de pallet met bananen heeft opgehaald. [betrokkene] was destijds woonachtig aan de [straatnaam loods] 18, in de woning naast voornoemde loods. In de onder [betrokkene] aangetroffen [telefoonnummer 1] stond één nummer geregistreerd, met als contactnaam ‘vriend’ en met een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] . Dit betreft eerder genoemd nummer [telefoonnummer 2] .
De [telefoonnummer 1] ( [betrokkene] ) en [telefoonnummer 2] (Vriend) hebben op 2 en 3 februari 2019, dus kort voor het arriveren van de cocaïne in IJmuiden, in totaal 23 keer contact met elkaar gehad, waarbij het initiatief telkens werd genomen door Vriend. [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] , de derde van de drie in Haarlem op 2 februari 2019 aangeschafte Nokia’s, hebben eveneens regelmatig onderling contact terwijl zij zich in het havengebied van IJmuiden bevinden.
Het telefoonnummer van [verdachte] staat opgeslagen in de privé-telefoon van [betrokkene] . In de weken voorafgaand aan de (verlengde) invoer van de cocaïne heeft meermaals contact tussen de telefoontoestellen plaatsgevonden. Hierbij is zowel gechat als gebeld.
Na het aantreffen van de cocaïne door de politie
Enige tijd later, rond 07:30 uur, rijden de auto’s van [medeverdachte 2] en [verdachte] in Amsterdam in de richting van de Rozengracht. Dan is ook [telefoonnummer 2] in Amsterdam en rond 07:45 uur bevinden zowel [cryptotelefoonnummer] (van [medeverdachte 1] ), als [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] zich in de directe omgeving van de Rozengracht.
De drie Nokia’s hebben na 07:47 uur op 3 februari 2019 geen contact meer met elkaar.
Conclusie ten aanzien van betrokkenheid
Uit alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een gezamenlijke intensieve oriëntatie van de verdachte en zijn medeverdachten op het transport van de cocaïne naar de loods in IJmuiden.
Daarvoor is redengevend wat er is gebleken over activiteiten van elk van hen afzonderlijk en van één of meer van hen samen. In het oog springend zijn het adres van de locatie van aflevering waarover [medeverdachte 2] kennelijk beschikte en de aanschaf van de drie Nokia-telefoons die op verschillende wijzen in verband te brengen zijn met de verdachten én direct in verband staan met het transport, meer in het bijzonder met de chauffeur. [verdachte] stond ook op andere wijzen eerder in contact met deze persoon. Daarnaast neemt de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand aan dat de verdachten alle drie in de haven van IJmuiden zijn geweest op het moment van aflevering van de partij cocaïne en vervolgens min of meer gelijktijdig naar een locatie in Amsterdam zijn gegaan. Ook dit laatste moet, gelet op de overige gedragingen van de verdachten, in een betekenisvol verband staan met de ingevoerde cocaïne. Aan die vaststelling draagt bij het gegeven dat twee van de drie telefoons, die op de avond vóór de aankomst van de cocaïne in Haarlem zijn aangeschaft en gelet op de gebruiksgegevens onmiskenbaar verband hebben met het transport en met de verdachten, in diezelfde omgeving in Amsterdam zijn uitgepeild.
Tegen deze achtergrond zijn tot slot ook de ontmoetingen in wisselende samenstelling in de dagen voorafgaand aan 3 februari 2019 van betekenis. Al deze uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden grijpen zodanig in elkaar dat er een samenstel van gedragingen uit moet worden afgeleid die werden gedragen en gestuurd door die gedeelde oriëntatie op de invoer van de hoeveelheid van ongeveer 400 kilogram cocaïne. Bij gebreke van verklaringen van de verdachten die voor enige zinvolle alternatieve uitleg van deze redengevende feiten en omstandigheden aanknopingspunten kunnen bieden, komt de rechtbank tot de slotsom dat zij alle in een zinvol verband staan met het cocaïnetransport. Een nadere duiding van elk van die gedragingen van de verdachten is niet mogelijk maar ook niet nodig en het maakt deze conclusie daarom niet anders.
Verlengde invoer
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van (verlengde) invoer overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de tijdspanne tussen het eerste moment van binnenkomst op Nederlands grondgebied van de cocaïne en het aantreffen van de cocaïne in de loods in IJmuiden kort is. Immers, de pallet waarop de cocaïne was verborgen is op 1 februari 2019 vanuit Colombia in Vlissingen afgeleverd. Diezelfde dag is de pallet op transport gegaan naar Moerdijk. Vervolgens is de pallet reeds in de nacht van 2 op 3 februari 2019 vanuit Moerdijk naar IJmuiden gebracht, waar de cocaïne diezelfde dag, begin van de ochtend, rond 07:00 uur in beslag is genomen door de politie. Bovendien leidt de rechtbank uit de wijze van aantreffen van de cocaïne in IJmuiden af dat de cocaïne in Vlissingen en Moerdijk niet is uit- of omgepakt.
Eindconclusie
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de (verlengde) invoer van cocaïne in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet. De verdachte heeft dit feit met anderen medegepleegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 3 februari 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 400 kilogram cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij wijze van meer subsidiair standpunt verzocht aan de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde feit een geldboete op te leggen. Bovendien heeft hij verzocht de vordering tot gevangenneming van de verdachte af te wijzen. In het geval de rechtbank de vordering tot gevangenneming toewijst, heeft de raadsman verzocht het bevel tot gevangenneming direct te schorsen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van 400 kilo cocaïne. De cocaïne is in één transport vanuit Colombia, naar – uiteindelijk – IJmuiden gebracht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet alleen een rol heeft gespeeld op het moment van aflevering van de cocaïne in IJmuiden, maar ook betrokken was bij de voorbereiding van de invoer.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was dermate groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het betrof een zeer grote hoeveelheid. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder het gebruik van geweld, hetgeen de laatste jaren in grofheid lijkt toe te nemen. Gelet ook op het ondermijnende karakter dat uitgaat van dergelijke delicten kan niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 17 januari 2022 van [naam reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Uit dit rapport en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2022 leidt de rechtbank af dat er geen sprake is van problematische schulden, noch van verslavingsproblemen of psychische problematiek.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren in beginsel past bij de ernst van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank kent in het bijzonder gewicht toe aan de relatief jeugdige leeftijd waarop de verdachte het feit heeft gepleegd en zal daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Afwijzing vordering gevangenneming
De vordering van de officier van justitie tot gevangenneming van de verdachte wordt door de rechtbank getoetst aan artikelen 67 en 67a Sv, waarbij het overhangend beoordelingskader de opportuniteit van de toepassing van voorlopige hechtenis is. Hoewel aan de verdachte een gevangenisstraf van substantiële duur wordt opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming van de verdachte afwijzen wegens gebrek aan die opportuniteit.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat van ernstige bezwaren tegen de verdachte sprake is, namelijk in de vorm van het bewijs voor het bewezenverklaarde feit. De vordering tot gevangenneming is door de officier van justitie gebaseerd op de zogeheten 12-jaarsgrond. Op het bewezenverklaarde feit staat een maximale gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar. De gestelde schok in de rechtsorde staat ter beoordeling aan de rechtbank.
Ten aanzien van die veronderstelde schok stelt de rechtbank vast dat het bewezenverklaarde feit ruim drie jaar geleden is gepleegd. De verdachte is sindsdien, op één maand na, in vrijheid. Dat is een periode van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat de grond ‘geschokte rechtsorde’ bij een dergelijk feit als het bewezenverklaarde in beginsel wel aanwezig is, maar dat genoemde omstandigheden de grond in die mate relativeren dat deze thans van onvoldoende gewicht is om de voorlopige hechtenis van de verdachte te dragen. Tegen die achtergrond wordt de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen.
De officier van justitie heeft er nog op gewezen dat artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet dezelfde waarborg biedt na een veroordelend vonnis van de eerste rechter als in het geval van voorlopige hechtenis in een fase waarin de eerste rechter de zaak nog niet ten gronde heeft beoordeeld. Dat kan aan de officier van justitie worden toegegeven. Dit maakt de beoordeling in het kader van artikelen 67 en 67a Sv, die ook na een veroordeling in eerste aanleg de door de rechter te verrichten toets blijven beheersen, echter niet wezenlijk anders.

7.Beslagbeslissing

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
 1 1 STK boksbeugel Kl: zwart (629326) en
 1 1 STK boksbeugel Kl: grijs (629325),
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36b, 36d, 47 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2, 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding voor het onder 2 ten laste gelegde feit nietig.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (VIJF) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten:
 1 1 STK boksbeugel Kl: zwart (629326)
 1 1 STK boksbeugel Kl: grijs (629325)
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2022.
Mr. A.H.A. van Roessel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.