ECLI:NL:RBNHO:2022:3896

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
15/123502-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak primair verkrachting, veroordeling subsidiair aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van verkrachting, omdat de verklaringen van de aangeefster over het seksueel binnendringen wisselend waren en onvoldoende duidelijkheid boden. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit van aanranding van de eerbaarheid. De verklaring van de aangeefster werd als betrouwbaar beschouwd en vond steun in ander bewijs, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank weegt in haar beslissing de omstandigheden van de zaak, de relatie tussen de verdachte en de aangeefster, en de persoonlijke situatie van de verdachte mee. De rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke lange gevangenisstraf niet passend was, gezien de context van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/123502-21 (P)
Uitspraakdatum: 26 april 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 13 maart 2020 te Haarlem, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis tegen de (dichte) mond van die [slachtoffer] geduwd en/of
- zijn, verdachtes, penis tegen de buik en/of broek van die [slachtoffer] heeft geduwd om (vervolgens) tegen die [slachtoffer] aan te rijden
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- op die [slachtoffer] is gaan zitten en/of liggen
- zijn, verdachtes, hand over de mond van die [slachtoffer] heeft gedaan
- terwijl die [slachtoffer] schreeuwde en/of aangaf geen seks te willen met verdachte en/of tegenstribbelde
en (aldus) voor haar een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 maart 2020 te Haarlem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en), te weten
- het zitten en/of liggen op die [slachtoffer] en/of
- het houden van zijn, verdachtes, hand over de mond van die [slachtoffer] terwijl en/of nadat die [slachtoffer] aangaf geen seks te willen met verdachte en/of schreeuwde en/of tegenstribbelde
heeft gedwongen tot het dulden van (een) of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen de (dichte) mond van die [slachtoffer]
- het duwen met zijn, verdachtes, penis tegen die [slachtoffer] om (vervolgens) tegen de buik en/of broek van die [slachtoffer] aan te rijden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Het primair ten laste gelegde feit kan niet worden bewezen, nu de verklaringen van de aangeefster ten aanzien van het seksueel binnendringen wisselend zijn en onvoldoende duidelijkheid verschaffen. Bovendien vindt de verklaring van de aangeefster op dit punt geen steun in de rest van het dossier. Er is wel voldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het subsidiair ten laste gelegde feit. De verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] en door het feit dat op de buik en het hemdje van de aangeefster sperma van de verdachte is aangetroffen. De verklaring van de verdachte dat hij is verleid door de aangeefster is onwaarschijnlijk en wordt niet ondersteund door het dossier, aldus de officier van justitie.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verklaring van de aangeefster is onbetrouwbaar en ongeloofwaardig. De aangeefster verklaart wisselend over de laatste keer dat zij seks heeft gehad met de verdachte en bovendien blijkt uit haar verklaring dat zij wel eens seks aan de verdachte heeft ‘gegeven’ in ruil voor onder meer inschrijving op zijn adres. De omstandigheden waaronder het feit zou hebben plaatsgevonden – de omschreven kleding van de aangeefster en de kleding van de verdachte – zijn onaannemelijk. De aangeefster had een motief voor het doen van een valse aangifte, te weten wraak voor dat de verdachte haar deze keer niet (meer) wilde helpen met een inschrijving op zijn adres en/of dat dit haar kon helpen bij het behouden van haar verblijfsvergunning. Er is daarnaast onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster. De getuigenverklaring van [getuige] kan niet dienen als steunbewijs, nu deze uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van de aangeefster. De wisselende verklaringen van de verdachte – die (pas) in zijn laatste politieverhoor heeft toegegeven dat er (kort gezegd) seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en dat hij daarbij is klaargekomen – zijn het gevolg van schaamte en een taalbarrière. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, nu de aangeefster onvoldoende concreet verklaart over het seksueel binnendringen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair tenlastegelegdeNaar het oordeel van de rechtbank is – overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
Inleidend
De verdachte en de aangeefster zijn in 2014 voor de Islamitische wet getrouwd en sinds 2015 woonden zij samen in de woning van de verdachte in [woonplaats] . Zowel de aangeefster als de verdachte hebben verklaard dat de relatie op een gegeven moment verslechterde en dat zij in september 2019 zijn gescheiden; de verdachte heeft haar, overeenkomstig de Islamitische wet, verstoten. Over het laatste moment dat er consensuele, vrijwillige, seks heeft plaatsgevonden tussen beiden, verklaren zij verschillend. Wel staat vast dat de aangeefster, ook na het beëindigen van de relatie, met tussenpozen, bleef wonen bij de verdachte tot 13 maart 2020. Op die dag zou de verdachte de aangeefster hebben gedwongen seksuele handelingen te dulden, waarbij hij op haar kleding zou zijn klaargekomen. De verdachte heeft aanvankelijk ontkend dat er enige seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar heeft uiteindelijk verklaard dat de seks op initiatief van de aangeefster, in ruil voor een inschrijving op zijn adres, heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de aangifte van de aangeefster als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt om tot uitgangspunt te nemen in deze zaak. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de aangifte voldoende steun vindt in de rest van het dossier.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster
De rechtbank stelt voorop dat de aangeefster in haar aangifte – die vooraf is gegaan door een zogeheten ‘informatief gesprek zeden’ waarin zij nagenoeg gelijkluidend heeft verklaard – consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte op 13 maart 2020 bij haar heeft gepleegd en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De aangeefster heeft zich op dezelfde dag – via het Centrum Seksueel Geweld – gemeld bij de politie, het ziekenhuis bezocht en aan getuige [getuige] verteld dat haar ex-partner haar knoop had opengemaakt en klaar was gekomen op haar broek (zie hierna). De aangeefster heeft bovendien dezelfde dag nog haar spullen gepakt en de woning van de verdachte verlaten, nadat zij jarenlang met de verdachte had samengewoond. Voorgaande omstandigheden dragen naar het oordeel van de rechtbank bij aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster. Op verzoek van de verdediging is de aangeefster als getuige bij de rechter-commissaris gehoord, waarbij zij in de kern bij haar aangifte is gebleven en op diverse vragen van de raadsvrouw antwoord heeft gegeven. De rechtbank overweegt voorts dat zich in het dossier geen enkele ondersteuning bevindt voor de stelling dat de aangeefster haar verklaringen valselijk zou hebben afgelegd of dat deze anderszins in strijd met de waarheid zouden zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig en betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en neemt deze tot uitgangspunt in de onderliggende zaak.
Het bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige (de zogenoemde ‘unus testis’-regel). Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Twee getuigenverklaringen uit dezelfde bron – zoals een aangifte én de verklaring van iemand die (enkel) vertelt wat de aangever hem of haar heeft verteld – resulteren niet in twee te onderscheiden bewijsgronden. Het gaat bovendien niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de aangifte in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Niet vereist is evenwel dat het bedoelde steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen als zodanig, maar het moet daaraan wel voldoende concrete steun bieden. Er mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van de aangeefster en het steunbewijs.
Waardering van het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster in voldoende mate steun vinden in de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en overweegt hiertoe als volgt.
De aangeefster heeft – kort gezegd – verklaard dat de verdachte op 13 maart 2020 in de ochtend naar haar slaapkamer is gekomen, hij probeerde met zijn hand naar haar vagina te gaan en zijn hand voor haar mond heeft gehouden toen zij begon te schreeuwen. Tevens heeft hij geprobeerd zijn penis in haar mond te stoppen, heeft met zijn penis tegen haar lichaam aan gereden en is klaargekomen op haar pyjamabroek. De aangeefster heeft op 13 maart 2020 naar getuige [getuige] gebeld en heeft zich daarna bij het Centrum Seksueel Geweld in het Spaarne ziekenhuis in Hoofddorp gemeld. Aldaar is de politie verwittigd, die ter plekke is gekomen, en heeft een informatief gesprek zeden plaatsgevonden. Tevens is de aangeefster op dezelfde dag in het ziekenhuis medisch forensisch onderzocht. Daarbij is ook kleding van de aangeefster inbeslaggenomen.
De aangeefster heeft aan getuige [getuige] verteld wat haar is overkomen, hetgeen maakt dat dit deel van de verklaring van de getuige [getuige] afkomstig is uit de verklaring van de aangeefster (dezelfde bron) en daarmee onvoldoende is om sec als steunbewijs te dienen. De getuige heeft echter ook verklaard over de emotionele toestand van de aangeefster, te weten dat de aangeefster haar in paniek heeft gebeld op die 13 maart 2020. Het feit dat [getuige] een eigen waarneming van de gemoedstoestand van de aangeefster heeft gedaan, maakt dat deze verklaring ondersteuning kan bieden aan de aangifte.
Voorts concludeert de rechtbank op basis van het verrichte forensisch onderzoek dat er sperma van de verdachte is aangetroffen op de buik en de kleding van de aangeefster.
Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte zeer wisselende verklaringen heeft afgelegd over wat zich precies op 13 maart 2020 heeft afgespeeld. In zijn eerste bij de politie afgelegde zaaksinhoudelijke verklaring op 4 januari 2021 heeft de verdachte ontkend dat er die dag sprake is geweest van enig seksueel of fysiek contact (“Ik heb haar met geen hand aangeraakt”) en toegelicht dat hij “geen interesse in de aangeefster had”, dat zij “voor hem dood” was en dat hij “geen lijk gaat aanraken”. Ook heeft de verdachte bij die gelegenheid verklaard dat hij in september 2019 voor het laatst seks met de aangeefster heeft gehad. Wanneer de verdachte op 3 mei 2021 door de politie wordt geconfronteerd met de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek, waaruit met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid blijkt dat het sperma van de verdachte is aangetroffen op de buik en het hemd van de aangeefster, heeft hij niets te verklaren. Eerst op 27 december 2021 – nadat het einddossier was verspreid en de aangeefster bij de rechter-commissaris was gehoord – komt de verdachte met de verklaring dat hij op de bewuste 13 maart 2020 naar de kamer van de aangeefster is gegaan, zij hem heeft verleid door aan zijn geslachtsdeel te zitten en dat hij vervolgens op haar pyjamabroek is klaargekomen, waarna de aangeefster het sperma over haar buik zou hebben uitgesmeerd. Deze laatste verklaring heeft de verdachte staande gehouden op de terechtzitting van 12 april 2022. De rechtbank houdt het ervoor dat de verdachte aldus zijn verklaringen heeft aangepast aan de voor hem zeer belastende resultaten van het opsporingsonderzoek. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte en de aangeefster in maart 2020 van elkaar gescheiden waren en dat uit zowel de verklaringen van de verdachte als uit de verklaringen van de aangeefster volgt dat ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake was van een zeer slechte verstandhouding. De aangeefster heeft in haar verhoren duidelijk gemaakt dat, hoewel zij stelt in een eerder stadium seks te hebben gehad met de verdachte in ruil voor inschrijving op zijn adres, dat van seks met wederzijdse instemming niet langer sprake was. Het scenario dat de aangeefster de seksuele handelingen zou hebben geïnitieerd acht de rechtbank dan ook onaannemelijk. De rechtbank schuift de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaringen van de aangeefster en het hierboven beschreven steunbewijs komt de rechtbank tot het oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 maart 2020 te Haarlem, [slachtoffer] door geweld, te weten
- het zitten en liggen op die [slachtoffer] en
- het houden van zijn, verdachtes, hand over de mond van die [slachtoffer] nadat die [slachtoffer] aangaf geen seks te willen met verdachte en schreeuwde
heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen de dichte mond van die [slachtoffer]
- het duwen met zijn, verdachtes, penis tegen die [slachtoffer] om vervolgens tegen de buik en/of broek van die [slachtoffer] aan te rijden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan de verdachte, maar te volstaan met een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank dient rekening te houden met het feit dat de verdachte geen recidive heeft en dat de verdachte een vaste baan heeft. Ook dient te worden meegewogen dat het gaat om ex-partners en dat zij thans niet meer samenleven.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van zijn ex-partner, die bij hem inwoonde. Hij is naar haar slaapkamer gegaan en heeft daar geprobeerd zijn penis in haar mond te stoppen en heeft tegen haar aan gereden met zijn penis, om vervolgens over haar heen klaar te komen. De verdachte heeft door deze seksuele handelingen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke, maar bovenal psychische integriteit van de aangeefster. De verdachte heeft met zijn gedrag voorrang gegeven aan zijn eigen seksuele behoeftes en heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De gedragingen van de verdachte zijn temeer ernstig, nu het feit heeft plaatsgevonden in het huis waar de aangeefster woonachtig was. Zij zou zich hier veilig moeten kunnen voelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een zedenfeit is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 26 augustus 2021 en 23 maart 2022 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Fivoor. Hieruit blijkt – kort en zakelijk weergegeven – dat de reclassering geen advies kan geven omtrent het recidiverisico, nu de verdachte niet over alle leefgebieden heeft willen praten met de reclassering. De reclassering kan evenmin adviseren over de noodzaak van interventies en toezicht ten aanzien van het seksuele gedrag van de verdachte, maar ziet hiertoe ook geen aanwijzingen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, waarin de wetgever heeft bepaald dat voor misdrijven als het onderhavige de rechter niet mag volstaan met de oplegging van een enkele taakstraf.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, in de onderhavige zaak niet passend en geboden is, en overweegt daartoe als volgt. Het bewezenverklaarde heeft twee jaar geleden plaatsgevonden binnen de specifieke context van twee ex-partners die nog wel een woning deelden maar waartussen de verstandhouding zeer slecht was. Nadien hebben de verdachte en de aangeefster geen contact meer met elkaar gehad en lijken beiden hun leven onafhankelijk van elkaar op stabiele wijze te hebben opgepakt. De aangeefster heeft een nieuwe relatie waar zij mee samenwoont en de verdachte heeft een vaste baan en een huurwoning. Een lange onvoorwaardelijke detentie zou voor de verdachte een verlies van zijn dienstverband betekenen en daarmee grote gevolgen kunnen hebben voor zijn inkomen, het behoud van zijn woning en in meer algemene zin voor de sociale binding van de verdachte in de maatschappij. De rechtbank is daarom van oordeel dat gelet op de specifieke context van het bewezenverklaarde en deze persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen redelijk strafdoel (meer) gediend is met de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van één dag moet worden opgelegd. De rechtbank zal voorts een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Met deze gevangenisstraf wordt tevens de ernst van het feit benadrukt. Tevens is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 2.500,- kan worden toegewezen, omdat het evident is dat er schade is geleden.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu haar vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank overweegt enerzijds dat sprake is van een ernstig strafbaar feit waarbij voorstelbaar is dat de aangeefster ten gevolge hiervan immateriële schade heeft geleden. Anderzijds volgt uit het dossier dat in onderhavige zaak sprake is van ex-partners en dat de verstandhouding tussen beiden reeds voor het strafbare feit ernstig verslechterd was. Uit de verklaringen van de aangeefster volgt voorts dat gedurende het huwelijk sprake zou zijn geweest van ruzies, geweld en een ongelijke (seksuele) relatie. Nu de vordering niet is onderbouwd – ook niet nadat de aangeefster tot tweemaal toe is verzocht dit alsnog te doen – en aangeefster niet ter zitting is verschenen om de vordering mondeling toe te lichten, is het voor de rechtbank niet mogelijk om te onderzoeken en vast te stellen of en zo ja welk deel van de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. Voor de benadeelde partij blijft het daarmee mogelijk om de vordering, voorzien van nadere onderbouwing, voor te leggen aan de civiele rechter.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte
primairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan
vrij.
Verklaart
bewezendat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 [honderdtachtig] dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
179 [honderdnegenenzeventig] dagen, nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 [tweehonderdveertig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 [honderdtwintig] dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van 1 STK Shirt (goednummer: 1127878).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2022.
mr. H. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.