ECLI:NL:RBNHO:2022:3887

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
21/2034 en 21/3220
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboete in het kader van belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 6 mei 2022, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan eiser, een eenmanszaak die zich bezighoudt met de handel in gebruikte motorvoertuigen en het verzorgen van exportdocumenten. De naheffingsaanslagen betroffen de jaren 2012 en 2013-2016, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst eiser een naheffingsaanslag en belastingrente had opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft deze in bezwaar verminderd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 8 december 2021, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de naheffingsaanslagen tijdig zijn opgelegd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de diensten die hij heeft verricht, onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB vallen. Eiser heeft betoogd dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd en dat de diensten die hij heeft verricht, vrijgesteld zijn van omzetbelasting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door eiser geleverde prestaties zijn belast tegen het algemene tarief en dat hij niet heeft aangetoond dat hij diensten heeft verricht voor buitenlandse ondernemers.

Daarnaast is er een vergrijpboete opgelegd aan eiser, die in bezwaar is verlaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de berechting van de boete is overschreden en heeft de boete gematigd tot € 400. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, met uitzondering van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete, die is vernietigd en verlaagd.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/2034 en HAA 21/3220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: K. de Jong MSc),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

HAA 21/2034
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag 2012). Tevens heeft verweerder bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag 2012 en de beschikking belastingrente verminderd.
HAA 21/3220
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag 2013-2016). Tevens heeft verweerder bij beschikkingen een vergrijpboete aan eiser opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikkingen van de boete en belastingrente verminderd.
Beide zaken
Eiser heeft beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2021 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde K. de Jong MSc. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen overeenstemming te bereiken over het geschil.
Eiser heeft de rechtbank op 10 januari 2022 bericht dat geen overeenstemming met verweerder is bereikt. De rechtbank heeft vervolgens verweerder in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Verweerder heeft hiervan gebruikgemaakt.
Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter nadere zitting te worden gehoord, heeft geen van de partijen verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser zijn ondernemingsactiviteiten bestaan uit de handel in gebruikte motorvoertuigen en het verzorgen van exportdocumenten voor de uitvoer van motorvoertuigen (hierna: de onderneming). De onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak onder de naam Autobedrijf [bedrijf 1] .
2. De diensten met betrekking tot het verzorgen van de exportdocumenten voor de uitvoer van motorvoertuigen bestaan uit de volgende werkzaamheden: het beëindigen van de registratie van het voertuig bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW), het verzorgen van een tijdelijke aansprakelijkheidsverzekering (groene kaart) (hierna: WA-verzekering) en het voertuig voorzien van een witte kentekenplaat. De diensten met betrekking tot het verzorgen van de exportdocumenten worden zowel verricht aan klanten die bij eiser een motorvoertuig hebben gekocht en aan klanten die elders een motorvoertuig hebben gekocht.
3. Op 7 december 2016 is een boekenonderzoek aangekondigd bij eiser. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van eiser over het jaar 2014 alsmede de juistheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in de jaren 2012 tot en met 2016.
4. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 27 december 2017 voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting ter behoud van rechten opgelegd voor een bedrag van € 10.318. Tevens heeft verweerder bij beschikking € 1.946 aan belastingrente in rekening gebracht.
5. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport, met dagtekening 12 april 2018. In het rapport zijn, voor zover van belang, de volgende passages opgenomen:

‘‘5.3.3. Diensten belast met het algemene tarief

(…)
Voor het verzorgen van de exportpapieren brengt belastingplichtige een vast tarief in
rekening. Het tarief is € 100. Alleen op dinsdag tijdens de automarkt in [plaats] wordt
het tarief verlaagd tot € 90. Over de totale vergoeding wordt door belastingplichtige geen
omzetbelasting in rekening gebracht omdat belastingplichtige van mening is dat de dienst
volledig is vrijgesteld van omzetbelasting. Over de jaren 2012 tot en met 2016 heeft belastingplichtige de volgende opbrengsten volgens het kasboek gerealiseerd met het verzorgen van exportdocumenten:
jaar
verkoop afmelding RDW
verkoop verzekeringen
verkoop kentekenplaten
verkoop totaal
2012
€ 41.325
€ 96.750
€ 18.130
€ 156.205
2013
€ 40.740
€ 94.625
€ 17.650
€ 153.015
2014
€ 64.395
€ 96.854
€ 8.222
€ 169.501
2015
€ 89.135
€ 118.205
€ 10.591
€ 217.931
2016
€ 51.435
€ 97.345
€ 10.255
€ 159.035
€ 287.030
€ 503.779
€ 64.848
€ 855.687
Over de diensten voor het afmelden van de voertuigen bij de RDW en de leveringen van de witte kentekenplaat is omzetbelasting verschuldigd. De omzetbelasting wordt berekend over de vergoeding. De vergoeding is het bedrag dat in rekening is gebracht voor het beëindigen van de registratie van de voertuigen bij de RDW en leveren van de tijdelijke witte kentekenplaten. De totale vergoeding hierover bedraagt € 290.808 over de jaren 2012 tot en met 2016.
(…)
Belastingplichtige sluit in opdracht van de opdrachtgever een verzekering af bij [bedrijf 2] verzekeringen. Het betreft een aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen voor de duur van 14 dagen. De vergoeding voor het afsluiten van de WA-verzekering is vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, lid 1, letter k van de Wet Omzetbelasting. Belastingplichtige is geen omzetbelasting verschuldigd over de ontvangen vergoedingen voor het verzekeringen van de tweedehandse auto’s.
De verschuldigde omzet over de ontvangen vergoedingen wordt dan als volgt:
jaar
verkoop afmelding RDW
verkoop kentekenplaten
totaal verschuldigde btw
2012
€ 7.172
€ 3.147
€ 10.318
2013
€ 7.071
€ 3.063
€ 10.134
2014
€ 11.176
€ 1.427
€ 12.603
2015
€ 15.470
€ 1.838
€ 17.308
2016
€ 8.927
€ 1.780
€ 10.707
€ 49.815
€ 11.255
€ 61.070
(…)’’
6. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 29 mei 2018 over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 55.907. Tevens heeft verweerder aan eiser bij beschikkingen een vergrijpboete van € 10.065 opgelegd en € 6.441 aan belastingrente in rekening gebracht.
7. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 19 mei 2021 de naheffingsaanslag 2012 verminderd tot een bedrag van € 9.697 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 1.828 en de naheffingsaanslag 2013-2016 verminderd tot een bedrag van € 51.601 en de beschikkingen vergrijpboete en belastingrente verminderd tot € 500 respectievelijk € 5.847.

Geschil8. In geschil is of de naheffingsaanslag 2012 en de naheffingsaanslag 2013-2016 (hierna samen: de naheffingsaanslagen) terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of (i) de naheffingsaanslagen binnen de termijn zijn opgelegd, (ii) sprake is van een doorlopende post of uitschot van belasting (artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB), (iii) diensten zijn verricht voor buitenlandse ondernemers en (iv) de diensten onder de vrijstelling zoals genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB vallen.

9. Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat de naheffingsaanslagen onterecht, dan wel naar te hoge bedragen, zijn opgelegd. Verweerder stelt zich – samengevat – op het standpunt dat de naheffingsaanslagen terecht en naar de juisten bedragen zijn opgelegd.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Naheffingstermijn
11. Eiser betoogt dat de naheffingsaanslagen buiten de termijn zijn opgelegd.
12. Ingevolge artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vervalt de bevoegdheid tot naheffing door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. Verweerder had daarom tot 31 december 2017 de tijd om een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen over een tijdvak in het jaar 2012. De naheffingsaanslag 2012 heeft als dagtekening 27 december 2017. Voor wat betreft het jaar 2013 had verweerder tot 31 december 2018 de tijd om een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen over een tijdvak in het jaar 2013. De naheffingsaanslag 2013-2016 heeft als dagtekening 29 mei 2018. Niet aannemelijk is dat de naheffingsaanslagen op een later tijdstip dan die van de dagtekening op voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt (vergelijk Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930). Daaruit volgt dat de naheffingsaanslagen tijdig zijn vastgesteld.
13. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat de handelswijze van verweerder zo onaanvaardbaar en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is dat verweerder daarmee zijn bevoegdheid om zich op de vijfjaarstermijn te beroepen zou hebben verspeeld, deelt de rechtbank dat standpunt niet. In al hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat het opleggen van de naheffingsaanslagen in strijd zou zijn met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Doorlopende post of uitschot van belasting?
14. Eiser heeft aangevoerd dat de RDW leges in rekening heeft gebracht voor het afmelden van kentekens bij de RDW, en dat hij deze kosten heeft doorberekend aan zijn klanten. Volgens eiser moeten deze doorberekende leges als doorlopende post of als uitschot van belasting worden aangemerkt en dus behoren ze niet tot de vergoeding voor zijn diensten (ingevolge artikel 8, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB).
15. Onbestreden is dat eiser diensten heeft verricht onder bezwarende titel bestaande uit het afmelden van voertuigen bij de RDW. Het gaat erom of een deel van de door eiser in dat verband ontvangen bedragen niet tot de vergoeding voor die diensten kunnen worden gerekend. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn betoog dat sprake is van doorberekende leges die niet tot de vergoeding behoren, op de zitting bij de rechtbank drie facturen overgelegd: twee verkoopfacturen uit het jaar 2014 en één inkoopfactuur uit het jaar 2016. Op de verkoopfacturen wordt voor ‘Export afmeldkosten’ een bedrag van € 25 in rekening gebracht aan de afnemer en op de inkoopfactuur zijn door [bedrijf 3] in de periode augustus 2015 tot en met december 2016 bepaalde bedragen in rekening gebracht voor ‘Vrijwaren RDW leges ORB’, ‘Uitvoerverklaring RDW leges OREH’ en ‘Kentekencard RDW leges’. Verdere toelichting of onderbouwing heeft eiser niet gegeven. Op basis van het voorgaande en hetgeen eiser verder ter zitting naar voren heeft gebracht heeft eiser, tegenover de betwisting van verweerder, onvoldoende onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat en voor welk bedrag leges aan de RDW zijn betaald en dat en voor welk bedrag deze (gestelde) leges zijn doorberekend door eiser.
16. Het voorgaande betekent dat alle door eiser ontvangen bedragen voor de door hem verleende diensten bestaande uit het afmelden van kentekens bij de RDW, tot de vergoedingen behoren.
Plaats van de diensten?
17. Voorts heeft eiser betoogd dat de plaats van de door hem verrichte diensten (het beëindigen van de registratie van het voertuig bij de RDW en het voorzien van het voertuig met een witte kentekenplaat) ‘in veel gevallen’ buiten Nederland is gelegen. Eiser heeft op de zitting ter ondersteuning van zijn betoog een Excel-bestand verstrekt waarin door eiser voor de periode oktober tot en met december 2016 is aangegeven aan welke afnemers diensten zijn verricht onder vermelding van datum, land en naam van de afnemer. Daarnaast is voor sommige afnemers een ‘NIP-nummer’ opgenomen. Volgens eiser volgt uit het Excel-bestand dat in de jaren 2012 tot en met 2016 jaarlijks 22% tot 34% van de diensten zijn verricht aan buitenlandse ondernemers.
18. Verweerder heeft betoogd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afnemers van de prestaties ondernemers zijn die niet in Nederland zijn gevestigd. Verweerder is van mening dat dit uit het door eiser ter zitting verstrekte Excel-bestand niet kan worden afgeleid.
19. De rechtbank overweegt als volgt. Om de plaats van dienst te bepalen, is relevant wie de afnemer van de dienst is. Nu eiser slechts over een zeer korte periode (oktober tot en met december 2016) een Excel-bestand heeft overgelegd met vermelding van de datum, land en naam van sommige van de afnemers, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid of diensten zijn verricht aan ondernemers, laat staan buitenlandse ondernemers. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij ter zitting heeft aangevoerd en hetgeen hiervoor opgenomen onder 17, tegenover de betwisting van verweerder, onvoldoende onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat diensten zijn verricht aan (buitenlandse) ondernemers.
Zijn de diensten vrijgesteld?
20. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de diensten bestaande uit het beëindigen van de registratie van het voertuig bij de RDW en het voorzien van het voertuig met een witte kentekenplaat zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB.
21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser geleverde prestaties zijn belast tegen het algemene tarief. Het beëindigen van de registratie van een voertuig bij de RDW en het voorzien van een voertuig met een witte kentekenplaat kunnen niet worden aangemerkt als een verzekeringsdienst in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB.
22. De rechtbank overweegt dat door eiser geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn gemaakt waaruit volgt dat sprake is van een vrijgestelde prestatie in de zin van laatstgenoemd artikellid. Evenmin zijn feiten gesteld waaruit volgt dat sprake is van een met de verkoop van verzekeringen samenhangende dienst. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat sprake is van vrijgestelde diensten in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB.
Schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur
23. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat (bepaalde) algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden, heeft eiser zijn standpunt niet onderbouwd. Reeds daarom slaagt het standpunt van eiser niet.
Vergrijpboete
24. Aan eiser is op grond van artikel 67f van de AWR een vergrijpboete opgelegd. In bezwaar is de boete verlaagd en vastgesteld op een bedrag van € 500.
25. Tegen de boete heeft eiser geen zelfstandige gronden aangevoerd. Ambtshalve constateert de rechtbank evenwel dat de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg van de boete van in beginsel twee jaar met afgerond 25 maanden is overschreden (de boete is aangekondigd in het rapport van het boekenonderzoek van 12 april 2018). Daarom zal de rechtbank het bedrag van de boete (€ 500) met twintig percent matigen tot € 400 (vergelijk Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298).
Slotsom
26. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar in de zaak met nummer HAA 20/3220 voor zover deze ziet op de boete;
  • vermindert de boete tot een bedrag van € 400 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Huisman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.