In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 6 mei 2022, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan eiser, een eenmanszaak die zich bezighoudt met de handel in gebruikte motorvoertuigen en het verzorgen van exportdocumenten. De naheffingsaanslagen betroffen de jaren 2012 en 2013-2016, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst eiser een naheffingsaanslag en belastingrente had opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft deze in bezwaar verminderd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 8 december 2021, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de naheffingsaanslagen tijdig zijn opgelegd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de diensten die hij heeft verricht, onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB vallen. Eiser heeft betoogd dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd en dat de diensten die hij heeft verricht, vrijgesteld zijn van omzetbelasting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door eiser geleverde prestaties zijn belast tegen het algemene tarief en dat hij niet heeft aangetoond dat hij diensten heeft verricht voor buitenlandse ondernemers.
Daarnaast is er een vergrijpboete opgelegd aan eiser, die in bezwaar is verlaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de berechting van de boete is overschreden en heeft de boete gematigd tot € 400. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, met uitzondering van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete, die is vernietigd en verlaagd.