4.3.1Vrijspraak feit 1 Februus
Met het oog op een bewezenverklaring van het aan [verdachte] ten laste gelegde witwassen, is allereerst van belang dat bewezen moet worden dat hij de geldbedragen die zijn vermeld in de tenlastelegging voorhanden heeft gehad. Dat voorhanden hebben dient te blijken uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de FIOD, zaaksdossier 2 in onderzoek Februus, is gebaseerd op een kasopstelling. Een kasopstelling leent zich naar haar aard primair voor het berekenen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de schatting van de omvang van wederrechtelijk verkregen voordeel gelden andere maatstaven dan voor de bewijsvoering van het strafbare feit witwassen. Dat geldt ook voor de verdeling van de bewijslast.
Het gebruik van een kasopstelling ter onderbouwing van een bewijsvermoeden en een bewijsconstructie voor witwassen, is in zoverre gecompliceerd. Bovendien is in onderzoek Februus gewerkt met een gezamenlijke kasopstelling voor twee verdachten. Dat levert nog enkele andere complicaties op, omdat het niet vanzelfsprekend kan leiden tot het bewijs van medeplegen, ook niet in het geval gezamenlijk wederrechtelijk verkregen voordeel aannemelijk kan worden gemaakt.
Als de aan de rechtbank gepresenteerde kasopstelling wordt beoordeeld met het oog op de bewijswaardering van het aan de verdachte ten laste gelegde witwassen, geldt het volgende.
In het proces-verbaal wordt gerekend met geldbedragen die contant zouden zijn overgedragen door [verdachte] en/of zijn partner (te weten medeverdachte [medeverdachte 4] , hierna: [medeverdachte 4] ). Ten aanzien van twee van die posten is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [verdachte] en/of [medeverdachte 4] de betreffende contante geldbedragen voorhanden hebben gehad. Dit geldt voor de kosten die zijn berekend onder de post die ziet op de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] en het deel van een bekeuring van [verdachte] dat door [medeverdachte 1] is betaald.
Wanneer de geldbedragen die horen bij deze twee kostenposten worden afgetrokken van het door de officier van justitie genoemde witwasbedrag van € 23.220,08 (dat ook door de rechtbank als vertrekpunt wordt genomen), resteert een bedrag van (€ 23.220,08 - € 3.600,- - € 1.117,- =) € 18.503,08. De rechtbank stelt vast dat het dossier de nodige vragen oproept omtrent de inkomstenbronnen en de financiële uitgaven van [verdachte] en [medeverdachte 4] . Gelet op de duur van de ten laste gelegde periode van vijf jaren en de omstandigheid dat het ten laste gelegde witwassen door de verdachte zou zijn medegepleegd met [medeverdachte 4] , is het genoemde resterende bedrag echter van dermate beperkte omvang dat het onvoldoende is om daarop een bewijsvermoeden van witwassen te baseren, zoals vereist bij de eerste stap in de beoordeling van het bewijs.
Indien en voor zover ondanks het voorgaande toch zou worden uitgegaan van een situatie waarin de feiten en omstandigheden in het dossier een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat geldbedragen die [verdachte] en [medeverdachte 4] voorhanden hebben gehad uit enig misdrijf afkomstig zijn, staat de rechtbank voor de vraag of [verdachte] en [medeverdachte 4] een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben afgelegd over de herkomst van het geld.
In dit verband overweegt de rechtbank dat [verdachte] heeft verklaard dat hij gedurende een langere periode een woning heeft verhuurd aan [betrokkene] , dat [betrokkene] voor een kortere periode een tweede woning heeft gehuurd en dat [betrokkene] de huur contant betaalde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte hiermee een op zichzelf redelijk concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven waaruit een inkomstenbron van de verdachte en [medeverdachte 4] kan blijken.
Nader onderzoek naar deze verklaring heeft plaatsgevonden, in die zin dat [betrokkene] bij de rechter-commissaris als getuige is gehoord.
De door [betrokkene] afgelegde getuigenverklaring is voor wat betreft de periode van huur niet gelijkluidend aan wat [verdachte] en [medeverdachte 4] daarover hebben verklaard. De getuige heeft echter wel bevestigd in elk geval één pand van [verdachte] te hebben gehuurd. [betrokkene] heeft verklaard dat zij in 2015/2016 een pand huurde voor rond de € 1.500,- tot € 1.600,- per maand en dat zij mogelijk ook één maand een ander pand heeft gehuurd en daarvoor borg heeft betaald die zij niet terug heeft gekregen. De hoogte van die huur en borg kan zij zich niet herinneren, maar zij denkt dat het in elk geval meer was dan € 1.000,-. De huur betaalde zij contant.
Uitgaande van de verklaring van getuige [betrokkene] , dient er op het bovenvermelde bedrag van € 18.503,08 een bedrag aan ontvangen huurpenningen van aanzienlijke omvang in mindering te worden gebracht. Dit bedrag is zodanig dat het vermoeden van witwassen – dat de rechtbank dus al niet aanneemt– voldoende zou zijn weersproken, met als gevolg dat van het openbaar ministerie nader onderzoek zou mogen worden verwacht om de geboden verklaring alsnog te ontzenuwen.
4.3.2Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 en feit 7 ten laste gelegde feiten in Messina en het onder feit 2 ten laste gelegde feit in Februus op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2.1 De betrouwbaarheid van de verkregen EncroChats in Messina
Met betrekking tot het verweer aangaande de betrouwbaarheid van de EncroChat-berichten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de gebruiker [gebruikersnaam 2] kan worden geïdentificeerd als de verdachte [verdachte] . De verdachte heeft daarover zelf niet verklaard en er op vragen over de achter de naam [gebruikersnaam 2] schuilgaande persoon telkens het zwijgen toe gedaan. Ter terechtzitting heeft de verdachte uitsluitend op een aantal punten het strafdossier als zodanig, in het bijzonder de chats van [gebruikersnaam 2] , vanuit het perspectief van de buitenstaander van kanttekeningen, commentaar en alternatieve uitleg voorzien.
Het verweer dat de onderschepte chatberichten van [gebruikersnaam 2] , die blijkens de resultaten van opsporing door de verdachte zelf zijn verzonden en ontvangen, onvolledig of voor meer uitleg vatbaar zijn, is in zeer algemene termen gevoerd. Op zodanige wijze dat het geen aanknopingspunten biedt voor de rechtbank voor een nadere beoordeling. Daar komt bij dat, door de vaststelling dat de verdachte zelf aan de communicatie heeft deelgenomen, het voor de hand zou liggen dat de eigen ervaring van de verdachte als basis zou zijn gehanteerd voor een nadere invulling van het verweer. In het licht van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 25 januari 2021, waarin de resultaten zijn opgenomen van het onderzoek naar de volledigheid en correctheid van de onderschepte data (zoals opgenomen in Bundel Algemene stukken Onderzoek 26Lemont (Encrochat) d.d. 22 december 2021, p. 93 e.v.), is er geen aanleiding om nader in te gaan op hetgeen namens de verdachte is aangevoerd met betrekking tot de authenticiteit van de EncroChat-berichten.
4.3.2.2 Identificatie telefoonnummers, kentekens en EncroChat-adressen
[verdachte]
Telefoonnummers
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Kenteken
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van een BMW met het kenteken [kenteken 2] in de periode van 6 november 2019 tot en met 22 oktober 2020.
EncroChat-adres
De rechtbank stelt met betrekking tot het EncroChat-adres [gebruikersnaam 2] @encrochat.com (hierna: [gebruikersnaam 2] ) het volgende vast. Het EncroChat-adres is gekoppeld aan het telefoonnummer [cryptotelefoonnummer 1] . Op 20 april 2020 en 9 mei 2020 gaat dit telefoonnummer, wat betreft locatie en tijd, gelijk op met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en de BMW met het kenteken [kenteken 2] . Daarnaast volgt uit de inhoud van de verkregen EncroChat-berichten dat [gebruikersnaam 2] afspraken maakt met de gebruiker van het EncroChat-adres [gebruikersnaam 3] @encrochat.com (hierna: [gebruikersnaam 3] ) om elkaar op 29 mei 2020 twee keer te treffen. Diezelfde dag is [verdachte] geobserveerd door het observatieteam en is vastgesteld dat [verdachte] ontmoetingen heeft gehad die overeenkomen met de afspraken die zijn gemaakt in de EncroChat-berichten met [gebruikersnaam 3] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het EncroChat-adres [gebruikersnaam 2] .
[medeverdachte 1]
Telefoonnummer
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 1] in de periode van 17 oktober 2018 tot en met 29 oktober 2020 de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3] ).
Kentekens
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] in de periode van 2017 tot en met 24 september 2019 de gebruiker is geweest van een Audi A7 met het kenteken [kenteken 3] en in de periode van 28 oktober 2019 tot en met 22 april 2020 van een Audi A5 met het kenteken [kenteken 4] .
EncroChat-adres
De rechtbank stelt met betrekking tot het EncroChat-adres [gebruikersnaam 4] @encrochat.com (hierna: [gebruikersnaam 4] ) het volgende vast. Het EncroChat-adres is gekoppeld aan het telefoonnummer [cryptotelefoonnummer 2] . Op 24 en 25 december 2019 gaat dit telefoonnummer, wat betreft locatie en tijd, gelijk op met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en de Audi A5 met het kenteken [kenteken 4] . Daarnaast volgt uit de verkregen EncroChats dat [gebruikersnaam 4] op 29 maart 2020 in een chat met gebruiker [gebruikersnaam 5] doorgeeft dat hij gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Bovendien wordt [gebruikersnaam 4] op [geboortedag medeverdachte 1] 2020 door de gebruiker [gebruikersnaam 2] gefeliciteerd. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] op [geboortedag medeverdachte 1] 1983 is geboren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van het EncroChat-adres [gebruikersnaam 4] .
[medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] )
Gelet op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 3] de gebruiker is geweest van het EncroChat-adres [gebruikersnaam 6] @encrochat.com.
4.3.2.3 Overwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2 in Messina
Drugslab
Op 3 september 2020 werd een zogeheten drugslab aangetroffen in Hollandscheveld. In de verkregen EncroChat-berichten werd door verschillende gebruikers vanaf 27 maart 2020 veelvuldig gesproken over een lab dat gelet op de overige in de bewijsmiddelen opgenomen resultaten van opsporing dit lab in Hollandscheveld betreft. Uit de inhoud van deze chats kan het volgende worden afgeleid.
Op 28 maart 2020 krijgt een persoon, aangeduid als “de boer”, die kennelijk eigenaar is van het stuk grond waar het lab is gevestigd een EncroChat-telefoon met de gebruikersnaam [gebruikersnaam 7] . [gebruikersnaam 7] heeft contact met de EncroChat-gebruikers [gebruikersnaam 8] en [gebruikersnaam 9] . Er wordt door hen over en weer gechat over de werkzaamheden in het lab en de klachten van de boer zoals onder meer de stank, de geluidsoverlast en het werken in de weekenden. [gebruikersnaam 8] stuurt de inhoud van deze chats door naar de gebruiker [gebruikersnaam 1] . Uit de chats kan worden afgeleid dat [gebruikersnaam 1] de persoon is die de controle houdt over het productieproces in het lab en de laboranten aanstuurt. Uit de historische verkeersgegevens van [gebruikersnaam 8] en [gebruikersnaam 9] volgt dat hun telefoontoestellen meermalen in de directe omgeving van het lab in Hollandscheveld zijn geweest.
[gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 8] en [gebruikersnaam 9] onderhouden intensief contact met [verdachte] en [medeverdachte 3] . Zij informeren [verdachte] en [medeverdachte 3] over het productieproces en de klachten van de boer daarover. [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn ontevreden over de gang van zaken en [medeverdachte 1] wordt door [verdachte] op de hoogte gebracht van de problemen met het functioneren van het lab. Uit de chats volgt dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] daarover vervolgens intensief met elkaar communiceren. Deze berichten kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat het overleg over de inrichting, de voortgang van het productieproces en het aan het zicht onttrekken van het lab betreft. Ze bespreken de knelpunten in het productieproces, in het bijzonder de voorraad grondstoffen, de geur- en geluidsoverlast en de ongewenste zichtbaarheid van de laboranten. Daarnaast wordt besproken welke instructies moeten worden gegeven aan het personeel van het laboratorium en de boer en worden deze instructies vervolgens doorgestuurd aan [gebruikersnaam 9] , [gebruikersnaam 8] en [gebruikersnaam 1] . [medeverdachte 3] en [verdachte] geven een aantal keer aan dat ze een vriend zullen instrueren langs te gaan bij de boer en uit de historische verkeersgegevens van [gebruikersnaam 9] en [gebruikersnaam 8] volgt dat deze personen op die momenten in de directe omgeving van het lab zijn geweest. Tevens kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat er meerdere ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen [gebruikersnaam 1] en [verdachte] en [medeverdachte 1] . Uit de inhoud van de chats volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] meerdere keren verhaal halen bij [gebruikersnaam 1] over de problemen bij het lab, aangezien ze anders voor niks ‘10/k’ hebben betaald. Als eind april 2020 [gebruikersnaam 1] aangeeft dat hij niet meer door wil gaan met het lab, wordt er door [medeverdachte 1] en [verdachte] gezocht naar een nieuwe partij.
Methamfetamine bereiden
Bij de ontmanteling van het lab zijn er diverse goederen aangetroffen die passen bij de productie van methamfetamine. Daarnaast wordt in de chats meerdere keren gesproken over onder meer ‘ice’, ‘draaien’, ‘reacties’ en ‘destilleren’. Bovendien wordt er door [gebruikersnaam 1] een afbeelding van een witte substantie met [verdachte] gedeeld met daarbij de tekst ‘zijn eerste kilos aan t maken’. Dat er ook daadwerkelijk methamfetamine in het lab is geproduceerd blijkt daarnaast uit het onderzoek aan het drugsafval. In het rapport van het Nederland Forensisch Instituut wordt immers na onderzoek geconcludeerd dat het afval methamfetamine bevat.
Gelet op het voorgaande en op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van zo’n nauwe en intensieve samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en anderen dat sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank komt daarom ten aanzien van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het bereiden van methamfetamine.
Afvaldumping
Vanaf eind april 2020 wordt er intensief gecommuniceerd over het verwijderen van het drugsafval. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn ontevreden, aangezien het drugsafval bij het lab is achtergebleven. Zij vragen [gebruikersnaam 1] meerdere keren om het drugsafval te verwijderen. Als blijkt dat dit niet wordt gedaan, besluiten [verdachte] en [medeverdachte 1] het zelf te regelen. Op 14 mei 2020 chatten [verdachte] en [medeverdachte 1] over het verwijderen van het afval. Uit de inhoud van deze chat kan worden afgeleid dat ‘ [voornaam medeverdachte 5] ’ dit de volgende dag zal doen en dat [verdachte] hier
€ 2.500,- voor zal betalen. Op 15 mei 2020 wordt, na een melding van een getuige, een partij drugsafval aangetroffen in Ermelo. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat dit het drugsafval is afkomstig van het lab in Hollandscheveld en dat medeverdachte [medeverdachte 5] betrokken is geweest bij deze afvaldumping.
Het gestorte afval was gevaarlijk op de wijze als omschreven in de delictsomschrijving. Dat blijkt uit de stukken die de benadeelde partij heeft overgelegd en die door de rechtbank voor het bewijs worden gebruikt. In die stukken vindt het verweer van de raadsman dat daarop betrekking heeft zijn weerlegging.
Op grond van het voorgaande en de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [verdachte] aan [medeverdachte 5] de opdracht hebben gegeven om tegen betaling het drugsafval te dumpen en dat derhalve sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank komt daarom ten aanzien van [medeverdachte 1] en [verdachte] tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het dumpen van het drugsafval.
Voorwaardelijke vordering van de officier van justitie
Nu het in Messina onder 1 ten laste gelegde feit bewezen zal worden verklaard, is niet voldaan aan de door de officier van justitie aan zijn vordering verbonden voorwaarde. De vordering tot heropening van het onderzoek met het oog op het voorhouden van de chats van Encrochatgebruiker [gebruikersnaam 1] ligt daarom niet ter beoordeling aan de rechtbank voor.
4.3.2.4 Overwegingen ten aanzien van feit 3 in Messina
Uit de verkregen EncroChat-berichten volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zeer intensief met elkaar communiceren waarbij vaak de term ‘keta’ valt. Uit de inhoud van deze berichten kan worden afgeleid dat de gesprekken gaan over het transport en de aflevering van 40, 100 en nogmaals 100 kilogram ketamine uit Duitsland, waarbij onder meer afspraken worden gemaakt over de data van de transporten, de hoeveelheden ketamine per transport, de betalingen en de inzet en aansturing van de chauffeur van de transporten, te weten [medeverdachte 6] .
Met betrekking tot het vierde tenlastegelegde transport van 500 kilogram ketamine overweegt de rechtbank dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat een dergelijk transport is uitgevoerd maar dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat dit transport ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat [medeverdachte 6] op 10 juni 2020 (de veronderstelde datum van het transport) een restaurant bezoekt waar ook [medeverdachte 1] aanwezig is en op 23 juni 2020 van [medeverdachte 1] een envelop met onbekende inhoud overhandigd heeft gekregen, is voor een bewezenverklaring van de hoeveelheid van 500 kilogram ketamine onvoldoende. Uit de opgenomen en afgeluisterde vertrouwelijke communicatie van [medeverdachte 1] met een andere persoon op 27 juni 2020 kan weliswaar worden opgemaakt dat er op dat moment nog een voorraad ketamine aanwezig is. In het licht van het voorgaande, mede in aanmerking genomen dat reeds op 5 juni 2020 maar ook daarna geen chatgesprekken met betrekking tot ketamine meer zijn onderschept, is die vertrouwelijke communicatie echter, noch op zichzelf, noch in samenhang met de overige hiervoor genoemde door de officier van justitie gepresenteerde aanknopingspunten, voldoende voor de conclusie van de officier van justitie dat de partij van 500 kilogram daadwerkelijk is aangekomen. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van de eerste drie transporten in de periode 21 april 2020 tot en met 28 mei 2020.
4.3.2.5 Overwegingen ten aanzien van feit 4 in Messina
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 ten laste gelegde handelingen met betrekking tot methamfetamine.
Uit de chats tussen de verdachte en [gebruikersnaam 10] leidt de rechtbank af dat de daarin genoemde geldbedragen betrekking hebben op de betaling van – onder meer – een op 11 mei 2020 geleverde hoeveelheid crystal meth.
Uit de bewijsmiddelen met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 kan worden afgeleid dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met de productie van methamfetamine. Die bewijsmiddelen zijn mede redengevend voor de bewezenverklaring van feit 4.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de onder 4 ten laste gelegde handelingen met betrekking tot cocaïne niet bewezenverklaard. Uit het dossier volgen weliswaar aanwijzingen dat met het woord ‘boli’ in de EncroChat-gesprekken cocaïne wordt bedoeld, maar de enkele ambtshalve kennis van verbalisanten over de betekenis van het woord is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen voor de verkoop, aflevering, verstrekking of vervoering van cocaïne. Er zijn immers geen bewijsmiddelen in het dossier waaruit volgt dat de verdachte zich op enige wijze bezig heeft gehouden met de handel in cocaïne.
4.3.2.6 Overwegingen ten aanzien van feit 5 in Messina
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan. Daartoe zijn redengevend de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen die betrekking hebben op de tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie en de bewijsmiddelen die betrekking hebben op de feiten 1 tot en met 4.
De rechtbank stelt vast dat in periode van 27 maart 2020 tot en met 4 juni 2020 sprake was van een organisatie met het oogmerk om misdrijven te plegen als bedoeld in artikel 10 juncto artikel 2 OW en artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet, waaraan [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben deelgenomen.
Door [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] gepleegde misdrijven en ondersteunende activiteiten
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben in de periode van 27 maart tot en met 15 mei 2020 intensief samengewerkt met betrekking tot het opzetten en draaiende houden van het lab. [medeverdachte 1] en [verdachte] waren daarnaast medeverantwoordelijk voor het dumpen van het afval afkomstig van het lab. [medeverdachte 3] wil dat afval kwijt en regelt dat via [medeverdachte 1] en [verdachte] .
Hiertoe hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] gedurende de gehele periode intensief overleg gepleegd, zowel onderling als met andere bij het lab betrokken partijen. In dat verband hebben er ook ontmoetingen plaatsgevonden. Voortdurend vond afstemming plaats over de (problemen bij de) voortgang van de productie, over door en aan hen betaalde en nog te betalen geldbedragen en, in een later stadium, over het weghalen van het afval. Vooral [verdachte] heeft, veelal in overleg met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en anderen geïnstrueerd over de gang van zaken op de productielocatie, waaronder het aanbrengen van aanpassingen daaraan.
Daarnaast hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] samengewerkt in de illegale handel in grote hoeveelheden ketamine. [medeverdachte 1] en [verdachte] organiseerden de inkoop en transport van de ketamine naar Nederland. In de periode van 11 tot en met 16 mei 2020 heeft [medeverdachte 3] in totaal 40 kilo ketamine van [verdachte] gekocht en geleverd gekregen. Toen zijn klant de ketamine niet wilde accepteren, hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] vervolgens de ketamine in samenspraak in delen verkocht aan twee andere partijen. Daarnaast hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] tot en met 4 juni 2020 elkaar informatie gevraagd en verstrekt over onder meer het omzetten van ketamine naar naalden, prijzen en het regelen van hydro. Het verstrekken van dergelijke inlichtingen kan als ondersteunend aan de ketaminehandel worden aangemerkt.
Zaaksdossier 3 (Heerhugowaard)
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen steun voor deze verdenking in hetgeen kan worden vastgesteld ten aanzien van in Heerhugowaard geleverde zeecontainers.
Uit de stukken van het dossier kan weliswaar worden afgeleid dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en anderen betrokken zijn geweest bij het uithalen van zeer waarschijnlijk illegale lading uit deze zeecontainers op 18 september 2019 maar niet dat het daarbij om ketamine of een andere stof ging die valt onder een van de delicten die als oogmerk van de criminele organisatie ten laste zijn gelegd. Een aantal opvallende overeenkomsten met een door de rechtbank in een andere strafzaak bewezenverklaard ketaminetransport, waarnaar de officier van justitie heeft verwezen, doet sterk vermoeden dat de container ketamine bevatte maar voor de vaststelling dat daarvan ook in dit geval sprake was, is dit onvoldoende. Bij deze stand van zaken kan hetgeen blijkt uit dit zaaksdossier niet bijdragen tot het bewijs van dit feit.
Duur, structuur en planmatigheid
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat een zekere planmatigheid, structuur en duurzaamheid hebben bestaan. De samenwerking bij het lab heeft naar haar aard een planmatig karakter. De structuur blijkt uit de relaties die [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] – blijkens de inhoud van de EncroChat-berichten – met elkaar en met andere personen hebben gehad, waarbij centraal stond de – mogelijkheden van de – handel in verdovende middelen, met name ketamine. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben elkaar regelmatig benaderd met de vraag of iets leverbaar was, tegen welke prijs, of er een sample kon worden verstrekt. [medeverdachte 1] en [verdachte] acteerden veelal als één partij terwijl [medeverdachte 3] , vooral in beeld komt bij de afzet van middelen.
De duurzaamheid is met het voorgaande gegeven. Gedurende een onafgebroken periode van ruim twee maanden hebben de beschreven activiteiten plaatsgevonden. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] komen gespreid over die gehele periode naar voren, als pleger van één of meer feiten, dan wel als deelnemer aan chatgesprekken met een criminele intentie. Toen eind april 2020 de samenwerking met de productieploeg in het lab eindigde heeft met name [medeverdachte 1] zich ingespannen om daarvoor een nieuwe partner te vinden.
Organisatie en deelneming
Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een organisatie als bedoeld in artikel 11b OW en artikel 140 Sr, waaraan [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben deelgenomen.
Pleegperiode en oogmerk
Voor het vaststellen van de pleegperiode en het oogmerk van de organisatie is van belang dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, hetgeen kan blijken uit zaaksdossier 1, niet rekent tot de in het verband van de organisatie is begane misdrijven.
Deze verdenking betreft de periode van 1 tot en met 3 februari 2019, derhalve ruim voor de hiervoor genoemde periode waarin – naar kan worden vastgesteld – sprake was van de hierboven omschreven samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Van hen was alleen [medeverdachte 1] hierbij betrokken. Verder ziet dit feit op de grootschalige invoer van cocaïne. Afgezien van enkele chats waarin cocaïne ter sprake kwam, komt uit het dossier niet naar voren dat [medeverdachte 1] , [verdachte] of [medeverdachte 3] , zich samen of alleen, op andere wijze dan voor eigen gebruik, met cocaïne hebben/heeft beziggehouden.
Aldus bestaat ten aanzien van deze feiten onvoldoende continuïteit en – wat betreft personen en activiteiten – samenhang met de hiervoor omschreven organisatie om aan het bewijs voor de deelname aan een criminele organisatie te kunnen bijdragen.
Uit het voorgaande volgt dat voor de duur van de organisatie wordt gerekend vanaf de aanvang van de samenwerking bij het lab tot en met de laatste relevante bijdragen aan de ketaminehandel, te weten van 27 maart 2020 tot en met 4 juni 2020. De organisatie had, gelet op de gemeenschappelijke en bestendige oriëntatie van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] daarop, als oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 juncto artikel 2 OW en artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet.
Geen leidinggeven
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank niet gebleken van een leidinggevende rol van [verdachte] . Kenmerkend voor de samenwerking met betrekking tot het lab was dat de regie vooral in handen was van [verdachte] en dat [medeverdachte 1] , zich meer op de achtergrond houdend, daaraan mede sturing gaf. [medeverdachte 3] ontving zijn instructies veelal van [verdachte] . Bij de samenwerking bij de ketaminehandel lag dit echter anders. [medeverdachte 3] had daarin een andere rol dan [medeverdachte 1] en [verdachte] maar deze was niet ondergeschikt. Gelet hierop ziet de rechtbank onvoldoende grond om de conclusie dat [verdachte] leiding heeft gegeven, op te baseren. De regisserende rol van [verdachte] bij het lab is daarvoor een te smalle basis. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte leiding heeft gegeven.