Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
11 februari 2022;
24 maart 2022, ingekomen op 29 maart 2022
;
2.De beoordeling
Nu door hen voldoende is gemotiveerd dat het momenteel niet mogelijk is een door beiden akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, kunnen zij worden ontvangen in hun verzoek.
Op of omstreeks 7 januari 2021 heeft de man de kinderen ongeoorloofd achtergehouden in Schotland. Kort nadien heeft de vrouw een teruggeleidingsverzoek ingediend bij de Schotse rechter. Bij mondelinge uitspraak d.d. 18 juni 2021 heeft de Schotse rechter dit verzoek toegewezen en sinds 11 juli 2021 wonen de kinderen weer bij haar.
Nadat zij had verzocht het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te laten zijn, heeft de man bij verweerschrift van 30 november 2021 bevestigd dat hij zich in het belang van de kinderen bij dat verzoek neerlegt. De reden voor het instemmen van de man met het hoofdverblijf van de kinderen bij haar, was ingegeven door het feit dat de man zich niet langer in staat voelde de zorgregeling uit te voeren zoals die eerder door de rechtbank was vastgesteld. De kinderen bleken niet langer bestand tegen het lange verblijf bij hem in Schotland, zij misten de zorg van de vrouw en de man beschikte niet over ondersteuning en opvang voor hen. Om die reden heeft de vrouw op 28 november 2021, toen de kinderen nog maar twee weken bij de man verbleven, de kinderen op zijn klemmend verzoek opgehaald uit Schotland.
Het heeft de vrouw dan ook verrast dat de man zijn standpunt bij aanvullend verzoek van
28 maart 2022 heeft gewijzigd.
De kinderen kunnen bij hem opgroeien in de vrije omgeving van een boerderij, met behulp van een nanny aan huis en enkele uren per week pre-school/kinderdagopvang.
Hij heeft toen tevens met zijn advocaat besproken dat het misschien beter voor de kinderen was om te kiezen voor een regeling waarbij zij steeds zes weken in Nederland verblijven en twee weken in Schotland. Die regeling zou kunnen gelden totdat de kinderen vier jaar zijn, en dan zou bekeken kunnen worden of ze in Nederland of in Schotland naar school gaan.
De man heeft echter nooit gewild dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ineens in Nederland zouden verblijven zonder dat er goede afspraken waren gemaakt. De man acht het niet juist dat hem wordt verweten dat hij de kinderen eerder heeft teruggegeven. Dat laat juist zien dat hij zich de gevolgen van de scheiding aantrekt en bovendien heeft de vrouw zelf ook - twee keer - de kinderen eerder aan hem teruggegeven.
Inmiddels heeft de man geleerd meer hulp in te schakelen en heeft hij zijn leven nu beter in balans.
de vakanties in Nederland doorbrengen, zo stelt de man ter zitting. Het halen en brengen en de reiskosten dienen daarbij door de ouders te worden gedeeld.
Als de Raad zou onderzoeken bij wie de kinderen het best hun hoofdverblijf kunnen hebben, zal vooral belangrijk zijn in hoeverre de ouders de ruimte ervaren om met de ander tot een goede regeling te komen en die te faciliteren.
Partijen zijn in Schotland samen een bedrijf gestart. [minderjarige 1] is op [geboortedatum] in Schotland geboren en [minderjarige 2] is in Schotland geboren op [geboortedatum] .
Hieruit moet worden afgeleid dat partijen in 2017 de beslissing hebben genomen zich voor langere tijd in Schotland te vestigen en daar een gezin te stichten.
De man is een teruggeleidingsprocedure gestart bij de rechtbank Den Haag, waar zijn verzoekschrift op 22 december 2020 ter zitting werd behandeld (vgl. 2.6.6.). Begin januari 2021 heeft de vrouw de man verzocht de zorg voor de kinderen, in ieder geval tijdelijk, te willen overnemen. Toen zij vrij kort daarna aangaf de zorg weer te kunnen dragen, heeft de man geweigerd de kinderen terug te laten keren naar Nederland. De man heeft de door hem gestarte teruggeleidingsprocedure ingetrokken, de vrouw is op haar beurt een dergelijke procedure gestart in Schotland. In die laatste procedure is haar verzoek toegewezen.
De kinderen zijn in juli 2021 teruggekeerd naar Nederland. Op 8 september 2021 is
bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat zij werden toevertrouwd aan de vrouw en dat een tijdelijke zorgregeling zou gelden, inhoudende dat de kinderen steeds 4 weken in Nederland en 4 weken in Schotland zijn.
Die tijd is er niet. De in september 2021 vastgestelde tijdelijke zorgregeling is per definitie slechts beperkt houdbaar en vergt ongetwijfeld veel van de kinderen. [minderjarige 1] wordt in oktober 2022 vier jaar en er moet duidelijkheid komen over de vraag waar hij naar school zal gaan. Meer in het algemeen hebben de kinderen – maar ook de ouders – behoefte aan duidelijkheid. Tenslotte is het maar zeer de vraag, of een onderzoek door de Raad (gegeven de internationale kant van de zaak en de daarmee gepaard gaande beperkingen bij het onderzoek) zal kunnen leiden tot een scherpe keuze – in de vorm van een advies – door de Raad waar het betreft het hoofdverblijf.
De rechtbank zal daarom geen onderzoek door de Raad gelasten.
Over en weer hebben zij elkaar verweten op enig moment een beroep op de ander te hebben gedaan, omdat de zorgtaak even teveel werd. Daaraan kan echter geen betekenis van belang worden toegekend voor de beoordeling of een van hen niet in staat is de zorg te dragen.
Het gaat hier om een turbulente echtscheiding met grote consequenties, en het is eerder logisch en te begrijpen dat het onder die omstandigheden wel eens even te zwaar wordt om voor de kinderen te zorgen, dan dat daaraan gevolgen zouden moeten worden verbonden. Ook aan de tijdelijk gewijzigde stellingname van de man na – kort gezegd – november 2021 kan geen zwaarwegende betekenis worden toegekend.
Dat de man toestemming zou hebben gegeven voor wijziging van het hoofdverblijf (verhuizing) van de kinderen, zoals de vrouw betoogt, is zoals hierna wordt overwogen in rechtsoverweging 2.6.15 ook niet gebleken.
Het antwoord op die vraag is bevestigend. In het bijzonder mag van de vrouw worden verwacht dat zij zich (weer) in Schotland vestigt, om daar met de man zoveel mogelijk in de vorm van co-ouderschap de zorg voor de kinderen te dragen.
In deze zaak staat ook voldoende vast dat de situatie in Schotland bestendig is – ook voor de kinderen – en dat de man daar niet weg kan. De vrouw heeft daarentegen ter zitting aangegeven dat zij het werk veelal vanuit huis digitaal verricht en niet bestreden dat zij haar werk in het eerste halfjaar van 2021 ook feitelijk vanuit Schotland heeft verricht.
Dat staat nog los van de omstandigheid, dat zij met haar expertise waarschijnlijk ook zonder onoverkomelijke problemen elders dan in Nederland een functie kan vinden.
Voor haar verhuizing naar Nederland heeft de vrouw geen andere (dringende) reden genoemd, dan dat zij Nederlandse is en dat haar familie in Nederland woont. Eerder was dit echter voor haar geen reden om niet naar Schotland te emigreren.
Als de ouders – in het bijzonder de vrouw – het hiervoor geschetste belang van de kinderen laten prevaleren, ligt het voor de hand het hoofdverblijf van de kinderen bij de man te bepalen, omdat hij in Schotland zijn woonplaats heeft en de vrouw – in ieder geval op dit moment – niet.
Hoe betreurenswaardig het verlies aan betekenisvol contact en gedegen hechting met hun moeder ook voor hen zal zijn, het voorgaande betekent dat in dat geval (ook) de voorkeur moet worden gegeven aan hoofdverblijf bij de man.
Niet is gebleken dat de man en de vrouw in juli 2020, in het licht van een naderende scheiding, hebben gesproken over wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
In het bijzonder is niet gebleken dat partijen in het kader van dergelijke besprekingen uitdrukkelijk overeenstemming hebben bereikt over verhuizing van de vrouw mét de kinderen naar Nederland. Tegen de achtergrond van de omstandigheid dat de vrouw niet eens over eigen woonruimte beschikte in Nederland en de intense strijd van partijen over de hoofdverblijfplaats, acht de rechtbank ook niet waarschijnlijk dat dergelijke toestemming door de man is verleend. Het moet er daarom voor worden gehouden dat, anders dan de vrouw stelt, die toestemming er niet was. Dit zou er – achteraf bezien – toe hebben moeten leiden dat de vrouw haar verzoek om met de kinderen naar Nederland te mogen verhuizen, zou hebben voorgelegd aan de Schotse rechter. Tegen de achtergrond van alles wat hiervoor is overwogen, ligt niet direct voor de hand dat deze toestemming door de Schotse rechter zou zijn gegeven. Ook zo beschouwd ligt het bepalen van de hoofdverblijfplaats bij de man voor de hand.
- een weekend per maand in Schotland, waarbij de man de kinderen in Nederland ophaalt en de vrouw de kinderen in Schotland ophaalt;
- de helft van de schoolvakanties in Schotland (helft kerstvakantie, helft zomervakantie en voorjaars- en najaarsvakantie), kennelijk met dezelfde haal- en brengregeling;
- eenmaal per week videobellen als de kinderen bij de vrouw zijn, en om de dag videobellen als de kinderen bij de man zijn.
- waarbij de man zorgt voor het ophalen van de kinderen in Nederland en de vrouw zorgt voor het ophalen van de kinderen in [plaats] , en
- waarbij geldt dat wanneer de kinderen bij de ene ouder verblijven, die ouder ervoor zal zorgen dat de kinderen om de dag om 17.00 uur in Schotland (= 18.00 uur in Nederland) kunnen videobellen met de andere ouder, voor zolang als de kinderen dat willen, met een maximum van 30 minuten;
- waarbij de man zorgt voor het ophalen van de kinderen in Nederland en de vrouw zorgt voor het ophalen van de kinderen in [plaats] , en
- waarbij geldt dat wanneer de kinderen bij de ene ouder verblijven, die ouder ervoor zal zorgen dat de kinderen om de dag om 17.00 uur in Schotland (= 18.00 uur in Nederland) kunnen videobellen met de andere ouder, voor zolang als de kinderen dat willen, met een maximum van 30 minuten.
.
De vrouw heeft geen verzoek tot vaststelling van een zorgregeling geformuleerd voor de situatie waarin de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben.
De man heeft ter zitting aangegeven nog tot een ruimere regeling dan door hem schriftelijk aangeboden, bereid te zijn.
Bij deze stand van zaken komt de rechtbank de volgende regeling het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor.
5 weken bij de man en 3 weken bij de vrouw en in de daarop volgende periodes 6 weken bij de man en 2 weken bij de vrouw.
De regeling gaat in op het moment waarop anders een overdracht zou plaatsvinden van de ene naar de andere ouder op basis van de beschikking bij voorlopige voorziening (de 4 weken om en om-regeling). De kinderen maken dus de bij voorlopige voorziening bepaalde 4 weken bij de desbetreffende ouder af en gaan daarna voor 5, dan wel 3 weken naar de andere ouder en zo voort, totdat [minderjarige 1] naar school gaat.
Partijen dienen vóór het begin van ieder schooljaar af te spreken hoe zij de vakanties zullen verdelen en welke weekends de kinderen bij de vrouw zullen zijn. Daarbij heeft in ieder geval te gelden dat de kinderen kerst en oud en nieuw het ene jaar bij de man vieren en het andere jaar bij de vrouw.
Wanneer de kinderen naar Nederland gaan, zal de vrouw hen ophalen bij de man, en de man zal de kinderen steeds weer ophalen bij de vrouw om terug naar Schotland te reizen.
Als de vrouw met de kinderen reist, betaalt zij de vervoerskosten voor de kinderen en wanneer de man de kinderen ophaalt, betaalt hij voor die reis de vervoerskosten.
Van partijen – in het bijzonder van de man – mag de nodige flexibiliteit worden verwacht
bij de invulling van de weekendregeling. Indien en voor zover de school het toestaat, kan het weekend mogelijk wat worden verlengd, zodat er meer tijd is voor contact van de kinderen met de vrouw en ook de duurste vluchten kunnen worden vermeden.
subsidiair, voor het geval het zelfstandig verzoek van de man tot verdeling in behandeling wordt genomen:
Uit de door de man niet betwiste leenovereenkomst (productie 13 van de vrouw) volgt dat de vrouw, naast de lening van £ 29.000 (in twee porties) aan de man, een auto heeft gekocht welke zij – alleen voor registratiedoeleinden - op naam van de man heeft geregistreerd. Partijen hebben vastgesteld dat de volledige verkoopopbrengst van de auto aan de vrouw toekomt. Daarnaast betreft het stuk twee leningen, van £ 15.000 en van £ 14.000, die zo snel mogelijk door de man dienen te worden terugbetaald.
De vrouw heeft gesteld dat dit bedrag niet kan worden aangemerkt als een aflossing van de schuld, omdat niet [vennootschap] de schuldenaar is, maar de man.
Art. 6:30 Burgerlijk Wetboek staat echter het nakomen van een verbintenis door een ander dan de schuldenaar toe, tenzij de inhoud of strekking van de overeenkomst zich daartegen verzet. Omtrent dat laatste is niets gesteld of gebleken.
Nu de lening voor een deel (£ 23.000) is terugbetaald van de rekening van [vennootschap] en de vrouw voor de helft eigenaar was van de onderneming, heeft zij als aandeelhouder een regresvordering op de man. Gezien de eigendomsverhouding wordt de helft van laatstgenoemd bedrag, dus £ 11.500, geacht te zijn afgelost door de man, zodat hij eenzelfde bedrag nog in privé aan de vrouw verschuldigd is.
De man dient derhalve nog £ 17.500 aan de vrouw te voldoen uit hoofde van de lening waarvoor partijen op 18 juli 2017 een leenovereenkomst hebben opgemaakt.
De man heeft weliswaar in algemene termen gesteld dat het niet duidelijk is welke inboedelgoederen aan de vrouw toebehoren, maar heeft er ook mee ingestemd dat de vrouw de op de lijst vermelde goederen mag komen ophalen.
Overigens blijkt uit het door de vrouw overgelegde overzicht onvoldoende concreet of zij kosten heeft voldaan die voor verrekening in aanmerking komen.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3.De beslissing
5 weken bij de man en 3 weken bij de vrouw en in de daarop volgende periodes van 8 weken 6 weken bij de man en 2 weken bij de vrouw.
De regeling gaat in op het moment waarop er anders een overdracht zou plaatsvinden van de ene naar de andere ouder op basis van de beschikking bij voorlopige voorziening (de 4 weken om en om-regeling).
Partijen dienen vóór het begin van ieder schooljaar af te spreken hoe zij de vakanties zullen verdelen en welke weekends de kinderen bij de vrouw zullen zijn. Daarbij heeft in ieder geval te gelden dat de kinderen kerst en oud en nieuw het ene jaar bij de man vieren en het andere jaar bij de vrouw.
Wanneer de kinderen naar Nederland gaan, zal de vrouw hen ophalen bij de man, en de man zal de kinderen steeds weer ophalen bij de vrouw om terug naar Schotland te reizen.
Als de vrouw met de kinderen reist, betaalt zij de vervoerskosten voor de kinderen en wanneer de man de kinderen ophaalt, betaalt hij voor die reis de vervoerskosten;
11 bij brief van 24 maart 2022 ingebrachte lijst, door de man aan haar dient te worden afgegeven, een ander binnen een maand na afgifte deze beschikking;