ECLI:NL:RBNHO:2022:3807

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
15/860173-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van ongeveer 400 kilo cocaïne met overweging over verlengde invoer en toepassing artikel 63 Strafrecht

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 400 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk deze grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De feiten vonden plaats tussen 1 en 3 februari 2019, waarbij de cocaïne vanuit Colombia via Vlissingen naar IJmuiden werd vervoerd. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte vastgesteld op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder telefoongesprekken en observaties van de verdachte en medeverdachten in de dagen voorafgaand aan de invoer.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit gevolgd, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten intensief betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering van de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft ook overwogen dat er sprake was van verlengde invoer, omdat de tijdspanne tussen de binnenkomst van de cocaïne in Nederland en de inbeslagname kort was.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank heeft de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen, omdat de omstandigheden niet voldoende gewicht hadden om voorlopige hechtenis te rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860173-18 (P)
Uitspraakdatum: 4 mei 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juli 2021, 23 juli 2021, 18 maart 2022, 30 maart 2022 en 20 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1953 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. J.J. van Bree en mr. M.A. Boheur en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman,
mr. W.B. Lisi, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2019 tot en met 03 februari 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht en/of heeft/hebben vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad ongeveer 400 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen of omstreeks de periode van 18 januari 2019 tot en met 03 februari 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Haarlem en/of Amsterdam en/of Heemskerk en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde een cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) contact gehad en/of overleg gevoerd en/of afspraken gemaakt met personen en/of
- een of meer (actie)telefoons aangeschaft en/of overhandigd waarmee overleg gevoerd kon worden en/of
- contact onderhouden met de chauffeur van de vrachtwagen waarin de cocaïne vervoerd werd en/of
- een locatie (in IJmuiden) bezocht en/of verkend waar voornoemde cocaïne afgeleverd zou worden en/of
- één of meer (actie)telefoons en/of simkaarten (met de nummers [telefoonnummer 1] en/of [telefoonnummer 2] en/of [telefoonnummer 3] ) voorhanden gehad en/of
- een cryptotelefoon met het nummer [cryptotelefoonnummer] voorhanden gehad en/of
- een auto met het kenteken [kenteken 1] en/of een auto met het kenteken [kenteken 2] voorhanden gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Koppelingen
Op grond van de onder 11 tot en met 26 genoemde bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
In de ten laste gelegde periode heeft medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 4] en daarnaast van een cryptotelefoon waarvan het nummer eindigt op [cryptotelefoonnummer] . Ook maakte hij gebruik van de auto met kenteken [kenteken 3] . In diezelfde periode heeft medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 5] en de auto met kenteken [kenteken 1] . [verdachte] heeft gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 6] en de auto met kenteken [kenteken 2] . [verdachte] verbleef regelmatig op het adres [verblijfadres] .
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen onder meer het volgende af.
Voorafgaand aan 3 februari 2019
Op 18 januari 2019 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen in het havengebied van IJmuiden en bezoeken zij samen twee panden, die in de directe omgeving van de loods aan de [straatnaam loods] zijn gelegen. Op 31 januari 2019 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de middag opnieuw samen. Enige tijd later op diezelfde dag ontmoet [medeverdachte 1] [verdachte] . Die avond zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen in een eetgelegenheid. Eveneens op 31 januari 2019 wordt in een auto die door [verdachte] wordt gebruikt, door de FIOD een briefje gevonden met daarop de tekst ‘ [gedeelte van straatnaam loods] 16’.
In de avond van 1 februari 2019 bevinden de telefoons en de auto’s van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich in de directe omgeving van The Harbour Club in Amsterdam. Vervolgens, inmiddels is het 2 februari 2019, laten zowel de auto’s als de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een verplaatsing zien naar Hoofddorp, in de omgeving van het [verblijfadres] .
2 februari 2019, [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3]
Op 2 februari 2019, tussen 19:45 uur en in elk geval 20:40 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opnieuw in elkaars nabijheid, nu in Haarlem. Kort daarna, omstreeks 20:49 uur, verplaatsen beide telefoons en de auto van [medeverdachte 1] zich in de richting van de Lange Herenstraat. In deze straat is de winkel Suny Tele Technics gevestigd. In de onmiddellijke omgeving van deze winkel zijn drie telefoonnummers geactiveerd om 20:51 uur ( [telefoonnummer 1] ), 20:54 uur ( [telefoonnummer 2] ) en 20:56 uur ( [telefoonnummer 3] ). Deze telefoonnummers zijn uitgegeven door Lebara en voor verkoop geleverd aan Suny Tele Technics. De bij deze nummers behorende simkaarten zijn alle drie geplaatst in een telefoon van het merk Nokia, model 105. Suny Tele Technics verkoopt dergelijke telefoons. Tussen 21:02 en 21:04 uur verlaat in elk geval de [cryptotelefoonnummer] van [medeverdachte 1] de (omgeving van de) Lange Herenstraat weer.
Op 2 februari 2019 om 21:02 uur, derhalve direct na activatie, hebben [telefoonnummer 2] en het telefoonnummer van [verdachte] verbinding gemaakt. Diezelfde avond, om 23:44 uur gaat [medeverdachte 2] de woning van [medeverdachte 1] binnen. Hij verlaat deze weer om 00:34 uur. Het is dan inmiddels 3 februari 2019.
3 februari 2019
Op 3 februari om 04:02 uur maakt [telefoonnummer 3] verbinding vanuit (de nabijheid van) de woning van [medeverdachte 1] . Om 04:10 uur, gaat [verdachte] de woning van [medeverdachte 1] binnen. Acht minuten later gaat [medeverdachte 2] eveneens de woning binnen. Om 04:56 uur verlaten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] de woning. Om 05:04 uur worden de kentekens van [verdachte] en [medeverdachte 2] geregistreerd wanneer zij Hoofddorp verlaten.
Op 3 februari 2019 is om 05:39 uur gepind in het havengebied van IJmuiden, met een bankpas die hoort bij een rekeningnummer van [medeverdachte 2] . De gebruikte pas staat op naam van [medeverdachte 2] .
De kentekens van [verdachte] en [medeverdachte 2] worden op 3 februari 2019 om 06:44 uur gezien op camerabeelden die zijn vastgelegd in het havengebied van IJmuiden. Daarbij valt op dat de auto’s achter elkaar rijden terwijl de inzittenden onderling contact hebben door middel van een handgebaar. Naast de auto’s is ook [cryptotelefoonnummer] (van [medeverdachte 1] ) tussen omstreeks 05:30 uur en 06:47 uur in dat havengebied. Hetzelfde geldt voor [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] .
Op 3 februari 2019 is om 06:30 uur door de politie binnengetreden in een loods aan de [straatnaam loods] 18 in IJmuiden . Ongeveer een half uur later is daar een grote hoeveelheid cocaïne in beslag genomen. Deze cocaïne was verstopt in dozen met bananen. De bananen zijn op 1 februari 2019 te Vlissingen in Nederland aangekomen. Vanuit Vlissingen zijn de bananen naar een bedrijf in Moerdijk gegaan. Daar vandaan zijn ze per vrachtwagen vervoerd naar IJmuiden. De chauffeur van die vrachtwagen, [betrokkene] is om 07:50 uur aangehouden.
Aantreffen [telefoonnummer 1] en gebruik van de Nokia’s
Onder [betrokkene] is een telefoon aangetroffen van het merk Nokia, waarvan het nummer eindigt op 4490. Dit betrof eerder genoemd nummer [telefoonnummer 1] . [betrokkene] heeft verklaard deze werktelefoon gekregen te hebben van degene op wiens verzoek hij de pallet met bananen heeft opgehaald. [betrokkene] was destijds woonachtig aan de [straatnaam loods] 18 , in de woning naast voornoemde loods. In de onder [betrokkene] aangetroffen [telefoonnummer 1] stond één nummer geregistreerd, met als contactnaam ‘vriend’ en met een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] . Dit betreft eerder genoemd nummer [telefoonnummer 2] .
De [telefoonnummer 1] ( [betrokkene] ) en [telefoonnummer 2] (Vriend) hebben op 2 en 3 februari 2019, dus kort voor het arriveren van de cocaïne in IJmuiden, in totaal 23 keer contact met elkaar gehad, waarbij het initiatief telkens werd genomen door Vriend. [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] , de derde van de drie in Haarlem op 2 februari 2019 aangeschafte Nokia’s, hebben eveneens regelmatig onderling contact terwijl zij zich in het havengebied van IJmuiden bevinden.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] staat opgeslagen in de privé-telefoon van [betrokkene] . In de weken voorafgaand aan de (verlengde) invoer van de cocaïne heeft meermaals contact tussen de telefoontoestellen plaatsgevonden. Hierbij is zowel gechat als gebeld.
Na het aantreffen van de cocaïne door de politie
Enige tijd later, rond 07:30 uur, rijden de auto’s van [verdachte] en [medeverdachte 2] in Amsterdam in de richting van de Rozengracht. Dan is ook [telefoonnummer 2] in Amsterdam en rond 07:45 uur bevinden zowel [cryptotelefoonnummer] (van [medeverdachte 1] ), als [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] zich in de directe omgeving van de Rozengracht.
De drie Nokia’s hebben na 07:47 uur op 3 februari 2019 geen contact meer met elkaar.
Standpunt van de verdachte
Ter zitting heeft de verdachte, samengevat, verklaard dat hij op 2 februari 2019 met de auto naar zijn vriendin aan het [verblijfadres] is gegaan en daar de nacht heeft doorgebracht. Rond 04:00 uur is hij naar de woning van [medeverdachte 1] gelopen of gefietst om geld op te halen. Vervolgens is hij teruggegaan. De sleutels van zijn auto heeft hij aan iemand gegeven of op de zonneklep van de auto gelegd. Hij heeft geen idee wie zijn auto daarna heeft gebruikt. Tussen 08:00 uur en 09:00 uur stond de auto weer op de parkeerplaats.
De rechtbank acht deze – eerst op de zitting van 18 maart 2022 gedane – verklaring van de verdachte, waarvoor overigens geen enkel verifieerbaar aanknopingspunt in het dossier is te vinden, ongeloofwaardig en zij gaat daaraan voorbij.
Conclusie ten aanzien van betrokkenheid
Uit alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een gezamenlijke intensieve oriëntatie van de verdachte en zijn medeverdachten op het transport van de cocaïne naar de loods in IJmuiden.
Daarvoor is redengevend wat er is gebleken over activiteiten van elk van hen afzonderlijk en van één of meer van hen samen. In het oog springend zijn het adres van de locatie van aflevering waarover [verdachte] kennelijk beschikte en de aanschaf van de drie Nokia-telefoons die op verschillende wijzen in verband te brengen zijn met de verdachten én direct in verband staan met het transport, meer in het bijzonder met de chauffeur. [medeverdachte 2] stond ook op andere wijzen eerder in contact met deze persoon. Daarnaast neemt de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand aan dat de verdachten alle drie in de haven van IJmuiden zijn geweest op het moment van aflevering van de partij cocaïne en vervolgens min of meer gelijktijdig naar een locatie in Amsterdam zijn gegaan. Ook dit laatste moet, gelet op de overige gedragingen van de verdachten, in een betekenisvol verband staan met de ingevoerde cocaïne. Aan die vaststelling draagt bij het gegeven dat twee van de drie telefoons, die op de avond vóór de aankomst van de cocaïne in Haarlem zijn aangeschaft en gelet op de gebruiksgegevens onmiskenbaar verband hebben met het transport en met de verdachten, in diezelfde omgeving in Amsterdam zijn uitgepeild.
Tegen deze achtergrond zijn tot slot ook de ontmoetingen in wisselende samenstelling in de dagen voorafgaand aan 3 februari 2019 van betekenis. Al deze uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden grijpen zodanig in elkaar dat er een samenstel van gedragingen uit moet worden afgeleid die werden gedragen en gestuurd door die gedeelde oriëntatie op de invoer van de hoeveelheid van ongeveer 400 kilogram cocaïne. Bij gebreke van verklaringen van de verdachten die voor enige zinvolle alternatieve uitleg van deze redengevende feiten en omstandigheden aanknopingspunten kunnen bieden, komt de rechtbank tot de slotsom dat zij alle in een zinvol verband staan met het cocaïnetransport. Een nadere duiding van elk van die gedragingen van de verdachten is niet mogelijk maar ook niet nodig en het maakt deze conclusie daarom niet anders.
Verlengde invoer
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van (verlengde) invoer overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de tijdspanne tussen het eerste moment van binnenkomst op Nederlands grondgebied van de cocaïne en het aantreffen van de cocaïne in de loods in IJmuiden kort is. Immers, de pallet waarop de cocaïne was verborgen is op 1 februari 2019 vanuit Colombia in Vlissingen afgeleverd. Diezelfde dag is de pallet op transport gegaan naar Moerdijk. Vervolgens is de pallet reeds in de nacht van 2 op 3 februari 2019 vanuit Moerdijk naar IJmuiden gebracht, waar de cocaïne diezelfde dag, begin van de ochtend, rond 07:00 uur in beslag is genomen door de politie. Bovendien leidt de rechtbank uit de wijze van aantreffen van de cocaïne in IJmuiden af dat de cocaïne in Vlissingen en Moerdijk niet is uit- of omgepakt.
Eindconclusie
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de (verlengde) invoer van cocaïne in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet. De verdachte heeft dit feit met anderen medegepleegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 3 februari 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 400 kilogram cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met een eerdere veroordeling van de verdachte tot een langdurige gevangenisstraf, welke veroordeling is uitgesproken na het plegen van het onderhavige feit.
De officier van justitie heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot gevangenneming van de verdachte af te wijzen. In het geval de rechtbank de vordering tot gevangenneming toewijst, heeft de raadsman verzocht het bevel tot gevangenneming direct te schorsen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van 400 kilo cocaïne. De cocaïne is in één transport vanuit Colombia, naar – uiteindelijk – IJmuiden gebracht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet alleen een rol heeft gespeeld op het moment van aflevering van de cocaïne in IJmuiden, maar ook betrokken was bij de voorbereiding van de invoer.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was dermate groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het betrof een zeer grote hoeveelheid. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder het gebruik van geweld, hetgeen de laatste jaren in grofheid lijkt toe te nemen. Gelet ook op het ondermijnende karakter dat uitgaat van dergelijke delicten kan niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast is de verdachte na het plegen van het onderhavige feit in een andere zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is. Ook in die zaak was sprake van soortgelijke feiten. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat in dat onderzoek een doorzoeking door de FIOD bij de verdachte heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019, slechts enkele dagen voor het thans bewezenverklaarde feit. Kennelijk heeft die eerdere veroordeling, noch het gegeven dat de FIOD actief onderzoek naar hem deed, de verdachte ervan kunnen weerhouden het onderhavige feit te plegen. Uit het voorgaande ontstaat het beeld van een verdachte die zich niet door ingrijpen van justitie laat weerhouden om opnieuw ernstige misdrijven te plegen. Sterker nog, het getuigt van grote brutaliteit. Bij de behandeling ter terechtzitting is niet gebleken van aanwijzingen dat dit beeld niet juist is.
Uit zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring en de daarbij overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat het slecht is gesteld met de gezondheid van de verdachte.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren in beginsel past bij de ernst van het bewezenverklaarde feit. De gezondheidstoestand van de verdachte maakt dit niet wezenlijk anders, nu er ook sprake is van aanzienlijke recidive.
De rechtbank zal aan de verdachte een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De hoogte van de door de officier van justitie geëiste straf lijkt mede te zijn ingegeven door de toepassing van artikel 63 Sr. De rechtbank merkt daar over op dat artikel 63 Sr slechts een regeling biedt voor samenloop en de daarmee verband houdende maximale duur en/of hoogte van de op te leggen hoofdstraf in de daarin genoemde gevallen. Het artikel schrijft
nietvoor dat door de rechter een gedachte-experiment aangegaan dient te worden waarin wordt beoordeeld wat (de hoogte van) de straf zou zijn geweest wanneer zaken gevoegd zouden zijn en dan zouden zijn beoordeeld door de rechter. Artikel 63 Sr levert in die zin ‘slechts’ een plafond op voor de op te leggen hoofdstraf. De rechtbank volgt de officier van justitie wel in hun standpunt dat matiging dient plaats te vinden ten opzichte van het vertrekpunt van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Uit een oogpunt van maatvoering in straftoemeting, vormt de recent opgelegde, niet onherroepelijke gevangenisstraf van 10 jaren, waarvan de verdachte – tenzij in appel anders wordt beslist – het merendeel nog moet uitzitten, een relevante factor bij de vraag welke straf voor het thans bewezen feit passend en opportuun is. Rekening houdend met deze omstandigheid en het hiervoor ten aanzien van de persoon van de verdachte overwogene, is een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden. Het zijn in het bijzonder de recidive en de hardleersheid van de verdachte die met zich brengen dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Afwijzing vordering gevangenneming
De vordering van de officier van justitie tot gevangenneming van de verdachte wordt door de rechtbank getoetst aan artikelen 67 en 67a Sv, waarbij het overhangend beoordelingskader de opportuniteit van de toepassing van voorlopige hechtenis is. Hoewel aan de verdachte een gevangenisstraf van substantiële duur wordt opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming van de verdachte afwijzen wegens gebrek aan die opportuniteit.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat van ernstige bezwaren tegen de verdachte sprake is, namelijk in de vorm van het bewijs voor het bewezenverklaarde feit. De vordering tot gevangenneming is door de officier van justitie gebaseerd op de zogeheten 12-jaarsgrond. Op het bewezenverklaarde feit staat een maximale gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar. De gestelde schok in de rechtsorde staat ter beoordeling aan de rechtbank.
Ten aanzien van die veronderstelde schok stelt de rechtbank vast dat het bewezenverklaarde feit ruim drie jaar geleden is gepleegd. Dat is een periode van aanzienlijke duur. De verdachte heeft in die periode geen voorarrest ondergaan in deze zaak. De rechtbank is van oordeel dat de grond ‘geschokte rechtsorde’ bij een dergelijk feit als het bewezenverklaarde in beginsel wel aanwezig is, maar dat genoemde omstandigheden de grond in die mate relativeren dat deze thans van onvoldoende gewicht is om de voorlopige hechtenis van de verdachte te dragen. Tegen die achtergrond wordt de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen.
De officier van justitie heeft er nog op gewezen dat artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet dezelfde waarborg biedt na een veroordelend vonnis van de eerste rechter als in het geval van voorlopige hechtenis in een fase waarin de eerste rechter de zaak nog niet ten gronde heeft beoordeeld. Dat kan aan de officier van justitie worden toegegeven. Dit maakt de beoordeling in het kader van artikelen 67 en 67a Sv, die ook na een veroordeling in eerste aanleg de door de rechter te verrichten toets blijven beheersen, echter niet wezenlijk anders.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47, 63 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2, 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) jaren.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2022.
Mr. A.H.A. van Roessel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.