ECLI:NL:RBNHO:2022:3772

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
15/347281-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal in vereniging met mobiel banditisme en schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een gezamenlijk en vooropgezet plan had om diefstallen te plegen in hotels, waarbij zij reizigers als kwetsbare slachtoffers targetten. De verdachte fungeerde als chauffeur en bracht de medeverdachten naar de hotels, waar zij kort na elkaar de hotels binnengingen om vervolgens de gestolen goederen in de auto van de verdachte te plaatsen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten op een georganiseerde en professionele wijze te werk gingen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van mobiel banditisme. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 2.200,- aan het slachtoffer, die schade had geleden door de diefstal. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/347281-21 (P)
Uitspraakdatum: 12 april 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Grijsen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S. Akkas, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 14 december 2021 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aktetas (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2hij op of omstreeks 16 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een handtas (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat de bijdrage van de verdachte aan de feiten – het enkel fungeren als chauffeur – niet als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 1 en feit 2
Algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 14 december 2021 omstreeks 21:21 uur betreden de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kort na elkaar de lobby van het Ibis hotel te Badhoevedorp. Zij nemen plaats op een bankje naast de incheckbalie en kijken in de richting van de aangever, die bij de incheckbalie staat. Vervolgens, nog steeds omstreeks 21:21 uur, betreedt de medeverdachte [medeverdachte 3] de lobby en gaat hij bij de twee personen staan die achter de aangever staan om hen af te leiden. De drie medeverdachten hebben allen een oordopje in hun oor. Omstreeks 21:22 uur staan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op. [medeverdachte 1] loopt in de richting van de aangever, terwijl [medeverdachte 2] de omgeving in de gaten lijkt te houden. [medeverdachte 1] pakt de tas van de aangever die op de tafel naast de incheckbalie ligt en loopt richting de uitgang van het hotel. [medeverdachte 3] loopt achter hem aan en enkele seconden later volgt ook [medeverdachte 2] . Omstreeks 21:22 uur rijdt een Nissan Qashqai het terrein van het Ibis hotel op. Omstreeks 21:23 uur verlaat diezelfde auto het terrein. De verdachte was de bestuurder van deze auto.
Op 14 december 2021 om 21:09:59 uur vond er een telefonisch groepsgesprek plaats voor de duur van 13:35 minuten tussen de verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
De verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij de drie medeverdachten naar het Ibis hotel heeft gebracht en aldaar heeft afgezet en op hen heeft gewacht.
Op 16 december 2021 omstreeks 19:18 uur rijdt een Nissan Qashqai, welke wordt bestuurd door de verdachte, zo heeft hij ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard, de parkeerplaats van het Hilton hotel te Schiphol op. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] stappen uit en betreden kort na elkaar het hotel. [medeverdachte 2] loopt richting de deur van de zijingang, houdt de deur open om een vluchtroute makkelijk te maken en kijkt naar binnen. [medeverdachte 1] pakt de tas van de aangeefster en verlaat het hotel. [medeverdachte 2] sluit de deur van de zijingang en loopt weg. Enkele seconden later verlaat ook [medeverdachte 3] het hotel. Omstreeks 19:26 uur stappen de drie verdachten in de Nissan Qashqai en rijden weg. De verdachte was wederom de bestuurder van de auto.
Op 16 december 2021 om 19:19:44 uur vond er een telefonisch groepsgesprek plaats voor de duur van 06:22 minuten tussen de verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Op 17 december 2021 wordt de verdachte samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aangehouden in België. Zij rijden op dat moment in een Nissan Qashqai, waarin goederen worden aangetroffen die door de aangevers zijn herkend als zijnde weggenomen op 14 respectievelijk 16 december 2021.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de diefstallen kort na elkaar op een vrijwel identieke wijze van uitvoering (modus operandi) zijn gepleegd, waarbij de verdachte en medeverdachten telkens een eigen en vaste rol hebben vervuld. De rechtbank komt tot de conclusie dat aan de diefstallen telkens een gezamenlijk en vooropgezet plan ten grondslag heeft gelegen en dat de verdachte en medeverdachten hiervan ook op de hoogte waren. Dit blijkt onder meer uit de wijze waarop zij telkens als groep hebben geopereerd. De drie medeverdachten worden telkens door de verdachte afgezet bij een hotel, betreden kort na elkaar het hotel om vervolgens direct na de diefstal één voor één het hotel te verlaten en gezamenlijk weer te vertrekken in de klaarstaande auto, die wordt bestuurd door de verdachte. Daar komt bij dat zowel de verdachte als medeverdachten ten tijde van de diefstallen – vanaf het eerste moment dat zij de hotels betreden totdat zij weer in de klaarstaande auto wegrijden – middels een telefonisch groepsgesprek contact met elkaar onderhielden. Geen van hen heeft een aannemelijke verklaring gegeven voor het doel van deze korte bezoeken in de hotels. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat zij daar waren met geen ander doel dan diefstallen te plegen van kwetsbare slachtoffers, namelijk reizigers die net zijn aangekomen in het hotel na hun reis en veelal afgeleid zijn en hun bagage een kort moment onbeheerd achterlaten. De verdachte heeft met de medeverdachten bewust en nauw samengewerkt door – als bestuurder – samen met hen naar de hotels te rijden, in de nabijheid in de auto op hen te wachten en direct na de diefstallen met hen en de door hen buitgemaakte goederen weg te rijden. Dat de verdachte niet zelf in de hotels is geweest, doet hier niets aan af. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan de ten laste gelegde diefstallen telkens van zodanig gewicht is geweest dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1hij op 14 december 2021 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, een aktetas met inhoud, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2hij op 16 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, een handtas met inhoud, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2, telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie is bij haar strafeis uitgegaan van mobiel banditisme. In strafverzwarende zin heeft zij meegewogen dat de feiten in vereniging zijn gepleegd en het kwetsbare slachtoffers betreft. De officier van justitie acht een uitgangspunt van een gevangenisstraf van vier maanden per feit passend. Ten nadele van de verdachte houdt de officier van justitie tevens rekening met de omstandigheid dat de verdachte eerder in Frankrijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij een bewezenverklaring, verzocht om geen hogere straf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft tevens verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte geen strafblad heeft in Nederland en gezondheidsproblemen (diabetes) heeft.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen in een kort tijdsbestek op zeer brutale wijze schuldig gemaakt aan bagagediefstallen van reizigers in hotels op of in de directe omgeving gelegen van de luchthaven Schiphol. De verdachte heeft daarmee laten zien totaal geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De verdachte heeft enkel uit eigen financieel gewin de slachtoffers schade berokkend en overlast bezorgd. Voor reizigers geldt dit in bijzondere mate nu zij vaak ver van huis zijn en daardoor in versterkte mate afhankelijk zijn van de goederen die zij bij zich hebben. Uitsluitend door alert optreden van de politie zijn de verdachte en twee van zijn mededaders aangehouden en zijn er mogelijk meer diefstallen voorkomen. Het spreekt in het nadeel van de verdachte dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven en telkens heeft geprobeerd zijn eigen rol in het geheel kleiner voor te stellen dat deze in werkelijkheid was.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van mobiel banditisme. De verdachte en zijn mededaders zijn vanuit Spanje afgereisd naar Nederland, een land waarmee zij geen enkele binding hebben, kennelijk met het enkele doel om diefstallen te plegen. Zij zijn immers op 14 december 2021, de dag van de eerste diefstal, in Nederland aangekomen en hebben op 17 december 2021, daags na de tweede diefstal, Nederland weer verlaten. Uit hun verklaringen volgt dat geen van hen beschikt over (voldoende) financiële middelen om een vakantiereis naar en verblijf in Nederland te bekostigen. Dat zij naar Nederland zijn gekomen om “de rosse buurt te bekijken en marihuana te roken”, is dan ook volstrekt ongeloofwaardig. De verdachte en zijn mededaders hebben in korte tijd doelbewust en in georganiseerd verband waardevolle goederen gestolen, met het kennelijke doel om deze vervolgens (in het buitenland) weer te verkopen. Bij de uitvoering van de diefstallen is telkens gebruik gemaakt van een professionele werkwijze. Uit het dossier blijkt van directe aanwijzingen dat de verdachte en zijn mededaders eerder in andere Europese landen soortgelijke vermogensdiefstallen hebben gepleegd. De rechtbank komt tot de conclusie dat deze vorm van criminaliteit, gelet op de ernst en de omvang, niet te vergelijken is met eenvoudige (tassen)diefstal. De rechtbank zal het bewezenverklaarde dan ook beduidend zwaarder bestraffen en aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten van zakkenrollerij waarbij sprake is van mobiel banditisme. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat de diefstallen op of rondom de luchthaven Schiphol zijn gepleegd en de verdachte en zijn mededaders doelbewust hebben gekozen voor kwetsbare slachtoffers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Gelet op het bepaalde in artikel 359, zesde lid van het Wetboek van Strafvordering overweegt de rechtbank dat de verdachte een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en derhalve niet in aanmerking zal komen voor deelname aan een penitentiair programma. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal dan ook volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting.

7.Schadevergoedingsmaatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel van € 2.500,- zal worden opgelegd. Wegens de oorlog in Oekraïne is het niet gelukt om de benadeelde [slachtoffer 1] te bereiken, waardoor onbekend is gebleven of hij gebruik wenst te maken van zijn rechten als slachtoffer. Nu vaststaat dat de benadeelde rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit, acht de officier van justitie oplegging van een schadevergoedingsmaatregel passend. Voor de hoogte daarvan heeft zij aansluiting gezocht bij de opgegeven waarde van de gestolen goederen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewoordingen alsmede de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de in die bepaling bedoelde maatregel een strafrechtelijke sanctie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens een slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Noch uit de tekst van de wet, noch uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat de mogelijkheid tot het opleggen van die schadevergoedingsmaatregel afhankelijk is gesteld van de opeisbaarheid van het vorderingsrecht van het slachtoffer (vgl. Rechtbank Noord-Holland 2 februari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:805).
Daar komt bij dat het niet mogelijk is gebleken om de benadeelde partij uit te nodigen voor de zitting. Zijn adres bevindt zich in het oorlogsgebied in Oekraïne, een e-mailadres was van hem niet bekend en het is ondanks meerdere pogingen van de zijde van het parket, niet gelukt om telefonisch contact te krijgen met de benadeelde.
Bewezen verklaard is – kort gezegd – dat de verdachte in vereniging met anderen een aktetas met inhoud van [slachtoffer 1] heeft gestolen. Volgens de benadeelde zat er in de aktetas onder meer een geldbedrag van 2.500,- USD zat.
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] door het onrechtmatig handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is daarom naar burgerlijk recht jegens [slachtoffer 1] aansprakelijk voor de schade die door het door hem gepleegde strafbare feit is toegebracht.
De rechtbank zal daarom aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen tot een bedrag van – rekening houdend met de wisselkoers van dollars naar euro’s van 0,88 in december 2021 – € 2.200,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 december 2021.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering, voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.200,- (zegge: tweeduizendtweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 (tweeëndertig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mrs. M.E. Allegro en M. Goedhart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2022.
mr. M. Goedhart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.