ECLI:NL:RBNHO:2022:3770

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
15/314056-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot afpersing met ontoerekeningsvatbaarheid en zorgmachtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing. De verdachte had op 20 november 2021 in Haarlem geprobeerd een slachtoffer te dwingen tot de afgifte van een sleutel door geweld en bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte in een dusdanig overweldigende mate beïnvloed waren door een geestelijke stoornis, dat het bewezenverklaarde feit hem niet kon worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte dan ook niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit besluit werd ondersteund door deskundigenrapportages die wezen op een ernstige psychiatrische aandoening, waarbij manisch-psychotische episodes en depressieve episodes elkaar afwisselden. De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met een zorgmachtiging die aan de verdachte was verleend, waardoor gedwongen behandeling zou plaatsvinden.

Daarnaast heeft de rechtbank een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding had geëist. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding vastgesteld op € 750,-, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte aan de Staat een bedrag van € 750,- moest betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/314056-21 (P)
Uitspraakdatum: 12 april 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. Stroink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een sleutel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), die [slachtoffer] stevig heeft vastgepakt en een scherpe scherf, in elk geval een scherp voorwerp, met kracht tegen de nek van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gedrukt heeft gehouden en daarbij op dwingende toon heeft gezegd: "geef me je sleutel" althans woorden van soortgelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 november 2021 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een sleutel, die aan een derde toebehoorde, die [slachtoffer] stevig heeft vastgepakt en een scherpe scherf tegen de nek van die [slachtoffer] heeft gedrukt en daarbij op dwingende toon heeft gezegd: "geef me je sleutel" althans woorden van soortgelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar de Pro Justitia rapportage – gevorderd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar zal worden geacht en dat hij dientengevolge zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft hetzelfde standpunt ingenomen.
5.3
Deskundigenadviezen
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende omtrent de verdachte opgemaakte rapportages:
- de Pro Justitia rapportage van 18 januari 2022, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. M.L. de Groot;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 19 januari 2022, opgemaakt door [reclasseringswerker] en [reclasseringswerker] .
Voornoemd psychologisch onderzoeksrapport houdt onder meer het volgende in:
Bij de betrokkene is sprake van een ernstig psychiatrische stoornis, waarbij manisch-psychotische episodes en depressieve episodes (soms ook gepaard gaande met psychotische kenmerken) zich afwisselen
.Voornoemde kan in de DSM 5 worden geclassificeerd als een bipolaire I stoornis met psychotische kenmerken. In aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een ernstig manisch-psychotisch beeld, in het kader van een bipolaire I stoornis met psychotische kenmerken. Betrokkenes realiteitstoetsing was ernstig verstoord, in de zin dat hij er (oncorrigeerbaar) van was overtuigd dat hij dood zou gaan door een hogere macht, en dat hij alleen door zelfmoord zijn ziel en die van zijn moeder kon redden. Ontsnappen uit de kliniek was de enige manier om dit te volbrengen. Zijn dreigende gedrag kwam voort vanuit de (psychotische) angst dat hij en zijn moeder anders gestraft zouden worden. Op basis van betrokkenes verhaal lijken manische symptomen tevens een rol te hebben gespeeld, in de zin dat zijn gedachtes voortdurend een vlucht met hem namen en dat hij daardoor moeilijk helder kon denken. Betrokkene overwoog weliswaar andere opties om zijn plan te verwezenlijken, maar al deze overwegingen waren psychotisch gekleurd. Op basis van onderhavig onderzoek lijkt het ten laste gelegde volledig pathologisch gemotiveerd en was er geenszins ruimte voor gezonde (her)overwegingen van zijn gedrag. Geadviseerd wordt dan ook om hem het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
5.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde psychologische rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies over de toerekeningsvatbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt – zoals door de officier van justitie gevorderd en door de raadsvrouw bepleit – de inhoud van de rapportage over en maakt de conclusies daaruit tot de hare.
De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van het door hem gepleegde feit dan ook volledig ontoerekeningsvatbaar. De gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het feit zijn in een dusdanig overheersende mate beïnvloed door de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat dit de conclusie rechtvaardigt dat het bewezenverklaarde feit hem wegens die stoornis niet kan worden toegerekend. De rechtbank acht de verdachte dan ook niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Geen maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte geen strafrechtelijke maatregel zal worden opgelegd. De officier van justitie is van oordeel dat met de toewijzing van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging ex artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz), welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, kan worden volstaan.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om binnen het strafrechtelijk kader aan de verdachte geen maatregel op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij haar beslissing over het al dan niet opleggen van een strafrechtelijke maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met bovengenoemde Pro Justitia rapportage die op dit punt
– voor zover hier van belang – het volgende inhoudt:
Indien betrokkene zonder behandeling terugkeert in de maatschappij, is de kans groot dat hij opnieuw ernstig manisch-psychotisch ontregelt. Door zijn gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht zal hij immers stoppen met het gebruik van medicatie en bij hem bestaat geen enkele motivatie om hulp te zoeken. Het risico op geweld zoals het ten laste gelegde wordt ingeschat op laag tot matig. Sinds betrokkene is ingesteld op (dwang)medicatie, leeft hij bovendien niet langer in de waan dat hij dood moet/gaat, en lijkt de kans op recidive in geweld zoals het ten laste gelegde tot zeer laag gereduceerd.
Betrokkene is gezien zijn ernstige psychische stoornis gebaat bij een klinische behandeling binnen een besloten psychiatrische setting. Onder de huidige omstandigheden (medicatiegebruik) lijkt een laag beveiligingsniveau te volstaan. Vanwege het ontbrekende ziektebesef en het gebrek aan motivatie voor behandeling, dient behandeling in een gedwongen kader plaats te vinden. Op basis van het lage tot matige geweldsrisico lijkt gedwongen behandeling in het kader van een zorgmachtiging het best passend.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met voornoemd reclasseringsadvies, waarin de reclassering zich heeft aangesloten bij het advies van de psycholoog om een zorgmachtiging op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en van de reclassering met betrekking tot het gevaar voor recidive over en oordeelt – zoals eveneens door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsvrouw is bepleit – dat aan de verdachte geen strafrechtelijke maatregel dient te worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan de verdachte in de zaak met rekestnummer C/15/326242 FA RK 22/1252, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, bij afzonderlijke beslissing van deze rechtbank een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz is verleend, zodat in dat kader gedwongen behandeling van de verdachte zal plaatsvinden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij kan worden ontvangen in haar vordering, ook als geen straf of maatregel aan de verdachte zou worden opgelegd. Volgens de officier van justitie kan een afgegeven zorgmachtiging ex artikel 2.3 Wfz met de oplegging van een maatregel in de zin van artikel 361, tweede lid, onder a, Sv worden gelijkgesteld. De officier van justitie verwijst hiertoe naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 april 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1217. De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde immateriële schade volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering, omdat – onder verwijzing naar artikel 361, tweede lid, Sv – geen straf of maatregel aan de verdachte moet worden opgelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
OntvankelijkheidArtikel 361, tweede lid, onder a, Sv bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Hoewel in deze zaak in strafrechtelijke zin geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr, oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en overweegt daartoe als volgt.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 Sr – de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid – komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is artikel 2.3 van de Wfz in werking getreden. Hierin is de mogelijkheid geschapen om in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde een zorgmachtiging te verlenen. Met het verlenen van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 Sr, namelijk er voor zorgen dat de verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico van gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend. Artikel 2.3, eerste lid, Wfz bepaalt ook uitdrukkelijk dat de machtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, zoals die ook in het kader van dit strafproces bij aparte beslissing betreffende de verdachte is afgegeven, een bevoegdheid betreft in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. De rechtbank gaat er van uit dat de wetgever door de invoering van de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij. Omdat de rechtbank gelet op het hiervoor overwogene met het afgeven van de zorgmachtiging een equivalent van het vervallen artikel 37 Sr heeft verstrekt, is zij van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en de rechtbank ook een schadevergoedingsmaatregel kan opleggen.
7.3.2
Beoordeling van de vordering
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- zonder meer billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat dit zonder nadere stukken ter onderbouwing niet voldoende onderbouwd is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering dat tot niet-ontvankelijkheid heeft geleid desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachtedaarvoor
van alle rechtsvervolging.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop bovengenoemde zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mrs. M.E. Allegro en M. Goedhart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2022.
mr. M. Goedhart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.