ECLI:NL:RBNHO:2022:3754

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
8404130 \ CV EXPL 20-2794
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en China Southern Airlines Company Limited. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van haar vlucht van Amsterdam naar Indonesië op 28 februari 2018. De passagier miste haar aansluitende vlucht door een vertraging van meer dan drie uur, wat haar recht gaf op compensatie volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, China Southern Airlines, voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals slechte weersomstandigheden en een de-icing procedure. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat deze omstandigheden de vertraging hadden veroorzaakt. De passagier had bewijs aangedragen dat andere vluchten op dat moment wel waren uitgevoerd, en de vervoerder had geen sluitende argumentatie of bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet kon aantonen dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. Daarom werd de vordering van de passagier toegewezen, inclusief de gevorderde compensatie van € 600,00, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de vervoerder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8404130 \ CV EXPL 20-2794
Uitspraakdatum: 20 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
China Southern Airlines Company Limited
statutair gevestigd te Guangzhou City (China) en mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.H. Stokvis

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 4 februari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Baiyun Airport (China) naar Soekarno-Hatta International Airport (Indonesië) op 28 februari 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagier zou op 28 februari 2018 om 12:30 uur lokale tijd vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht CZ308 vertrekken en op 1 maart 2018 om 06:45 uur lokale tijd aankomen op Baiyun Airport. Vanuit daar zou zij met vlucht CZ3037 om 8:30 uur lokale tijd verder vliegen naar Soekarno-Hatta International Airport om daar om 12:34 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht CZ308 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Baiyun Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagier haar aansluitende vlucht naar Soekarno-Hatta International Airport heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een andere vlucht. De passagier is hierdoor acht uur en 30 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
EUclaim heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 maart 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Soekarno-Hatta International Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd vanwege de slechte weersomstandigheden te Schiphol en de daarop getroffen maatregelen door de luchtverkeersleiding. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat Luchtverkeersleiding Nederland de capaciteit van het luchtverkeer op 28 februari 2018 naar beneden heeft bijgesteld (productie 3 bij conclusie van antwoord). Bovendien moest het toestel vanwege de sneeuw en koude weersomstandigheden een de-icing procedure ondergaan. De procedure om het toestel te ontdoen van ijs is uitgevoerd van 13:58 uur tot 14:11 uur lokale tijd, aldus de vervoerder. De vlucht is uiteindelijk met een vertrekvertraging van 64 minuten uitgevoerd. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij geen enkele invloed kan uitoefenen op het weer en de daaropvolgende restricties van de luchtverkeersleiding. Restricties van de luchtverkeersleiding van buiten zijn invloedssfeer, aldus nog steeds de vervoerder.
5.5.
De passagier betwist dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden en stelt zich op het standpunt dat de weersomstandigheden tijdens de vlucht in kwestie voldoende waren om te vliegen. De passagier verwijst naar een weerrapport, alsmede naar andere vluchten welke probleemloos zijn vertrokken omstreeks de geplande vertrektijd van de onderhavige vlucht. Voorts stelt dat de passagier zich op het standpunt dat niet valt na te gaan op basis van welke EOBT (vertrektijd) de slot van 13:34 uur lokale tijd is afgegeven. Ook valt volgens de passagier niet na te gaan of de vervoerder zelf zijn vertrektijd heeft gewijzigd. Tevens stelt de passagier zich op het standpunt dat de vervoerder door eigen toedoen de gewijzigde slot heeft gemist en dat wanneer de vervoerder het slot van 13:34 uur lokale tijd wel zou hebben gehaald, de passagier dan haar aansluitende vlucht had kunnen halen. Bovendien is het de-icen van een toestel inherent aan het voeren van een luchtvaaronderneming, aldus de passagier.
5.6.
De vervoerder heeft de stellingen van de passagier onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat hij geen geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. De vervoerder herhaalt dat hij vanwege de slechte weersomstandigheden en de daarop getroffen maatregelen door de luchtverkeersleiding de vlucht vertraagd is uitgevoerd, maar hij gaat onvoldoende in op stelling van de passagier dat er wel andere vluchten zijn vertrokken omstreeks de geplande vertrektijd van de onderhavige vlucht. Ook heeft de vervoerder geen slotberichten van de vlucht heeft overgelegd, terwijl de vervoerder heeft aangegeven dat de luchtverkeersleiding gewijzigde slottijden aan het toestel heeft opgelegd. De vervoerder heeft enkel een e-mail overgelegd, maar dit is onvoldoende. Hierdoor valt, zoals terecht door de passagier wordt gesteld, niet na te gaan op basis van welke EOBT de slot van 13:34 uur lokale tijd is afgegeven en of de vervoerder zelf om een gewijzigde vertrektijd heeft gevraagd. Daar komt bij dat de vervoerder heeft aangegeven dat hij in de rij heeft gestaan voor de-icing. Tevens heeft de vervoerder een onvolledig vluchtrapport van de vlucht overgelegd waardoor niet valt na te gaan of de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door de slechte weersomstandigheden en de daarop getroffen maatregelen door de luchtverkeersleiding, of dat er wellicht (mede) een andere oorzaak aan deze vertraging ten grondslag lag.
5.7.
Bovendien is de verklaring van de luchtverkeersleiding naar het oordeel van de kantonrechter algemeen van aard. Uit de verklaring van de luchtverkeersleiding kan de kantonrechter niet afleiden welke maatregelen de luchtverkeersleiding precies heeft genomen.
5.8.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € 108,90 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 1 maart 2018 en over € 108,90 vanaf 4 februari 2020 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter