ECLI:NL:RBNHO:2022:3679

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
15/860169-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van meer dan € 30.000 door verbergen in auto

De rechtbank Noord-Holland heeft op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte had meer dan € 30.000 aan bankbiljetten verstopt in zijn auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf, namelijk verduistering door een medeverdachte. Tijdens de zitting op 11 april 2022 werd de verdachte geconfronteerd met bewijs, waaronder vingerafdrukken op de aangetroffen biljetten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de herkomst van het geld had verborgen en dat er geen aannemelijke verklaring was voor zijn vingerafdrukken op het geld. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uren op in plaats van een gevangenisstraf van vier maanden, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren. De auto van de verdachte werd verbeurd verklaard, en een klein geldbedrag werd aan de verdachte teruggegeven. De rechtbank benadrukte de ernst van het witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860169-17
Uitspraakdatum: 25 april 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
feitelijk verblijvende te [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Hollander en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. P.H. Visser, advocaat te Wormerveer, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2017 tot en met 27 juli 2017 te Zaandam, althans in Nederland,
(van) een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid bankbiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 30.100,00 euro (biljetten in Audi met kenteken [kenteken] )
heeft verworven en/of voorhanden gehad,
en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken bij gebrek aan voldoende en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Hij wist niet dat er geld in zijn auto was verborgen. In het dossier bevinden zich geen bewijsmiddelen die het tegendeel bewijzen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen
Met behulp van een geldhond is vastgesteld dat op drie verschillende plekken in de auto van de verdachte drie zakken verstopt zaten met daarin bundels bankbiljetten, te weten:
- Transparante gripzak [AAKZ7649NL] met daarin 202 biljetten van 50 euro, aangetroffen onder een klep in de achterbak van de auto;
- Blauwe gripzak [AAKZ7651NL] met daarin 200 biljetten van 50 euro, aangetroffen onder een andere klep in de achterbak van de auto;
- Wit plastic zakje [AAKZ7650NL] met daarin 200 biljetten van 50 euro, aangetroffen voor de bijrijdersstoel na het verwijderen van een deel van de bekleding.
Van deze 602 biljetten, een bedrag van in totaal € 30.100,00, zijn bij een steekproef alle gecontroleerde biljetten afkomstig gebleken van het door [medeverdachte] bij [slachtoffer] verduisterde geld, waarvan hij in totaal een bedrag van
€ 375.000,00 mee naar buiten heeft kunnen nemen. Derhalve kan als buiten redelijke twijfel verheven vaststaand worden aangenomen dat alle 602 biljetten van die buit afkomstig zijn.
Bij dactyloscopisch onderzoek aan de drie zakken zijn op de witte plastic zak [AAKZ7650NL] vingerafdrukken gevonden. Hiervan is uiteindelijk een vingerafdruk [AAKZ7650NL#D01] geïndividualiseerd op [verdachte] (linker middelvinger).
In elk van de drie zakken zijn bundels met geld aangetroffen. Deze geldbundels waren opgebouwd uit stapels. Van elk van deze stapels zijn het bovenste en het onderste biljet onderzocht op vingerafdrukken. Bij dit dactyloscopisch onderzoek zijn vele dactyloscopische fragmenten aangetroffen, die niet alle geschikt waren voor vergelijkend onderzoek. Uiteindelijk zijn op 2 bankbiljetten [AAKZ7647NL] uit het transparante gripzakje [AAKZ7649NL] geschikte vingerafdrukken [AAKZ7647NL#D02 en -#D06-07] aangetroffen die beide zijn geïndividualiseerd op [verdachte] (rechter middelvinger).
Alternatief scenario
Eerst ter zitting heeft de verdachte een alternatief scenario geschetst voor de aanwezigheid van zijn vingerafdrukken op het in de auto aangetroffen geld. Als verklaring waarom hij bij de politie op 10 oktober 2018 had verklaard dat het niet kan dat zijn vingerafdrukken op het geld in de auto zijn aangetroffen, heeft de verdachte het volgende naar voren gebracht.
Toen [medeverdachte] bij de gelijktijdige behandeling van diens zaak ter zitting verklaarde dat hij ( [medeverdachte] ) 300 euro van de verdachte had geleend voor de aankoop van een auto, herinnerde hij zich weer dat dit door [medeverdachte] terug was betaald in zes vijftigeurobiljetten. De verdachte had deze aangepakt, maar meteen weer teruggegeven, omdat hij wist dat de medeverdachte [medeverdachte] werd verdacht van verduistering van vijftigeurobiljetten bij [slachtoffer] en hij bang was dat deze biljetten daarvan afkomstig waren.
De rechtbank acht het alternatief scenario als de redengevendheid van bovenstaande feiten en omstandigheden ontzenuwende verklaring voor de aanwezigheid van verdachtes vingersporen op de bankbiljetten niet aannemelijk geworden en overweegt daartoe het volgende.
Gelet op de plaats waar de biljetten met de aangetroffen dactyloscopische sporen zich bevonden, te weten aan de buitenkant van de aangetroffen geldbundels, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een daderspoor. In de lezing van de verdachte zouden precies twee van de zes door hem aangeraakte en teruggegeven biljetten bij toeval aan de buitenkant van een bundel van die 602 biljetten terecht zijn gekomen. Dat is niet waarschijnlijk te achten. Bovendien is naast deze vingerafdrukken afkomstig uit de verstopplek achter in de auto, ook op het witte zakje voor de bijrijdersstoel een vingerafdruk van de verdachte aangetroffen. Daarbij heeft de rechtbank ook nog in aanmerking genomen dat de verdachte bij eerste confrontatie met het aantreffen van zijn vingerafdrukken geen verklaring heeft gegeven, terwijl dat in de rede had gelegen gelet op het toen nog zeer korte tijdsverloop sinds die gebeurtenis en de door de verdachte gestelde reden om ze juist terug te geven, namelijk de angst dat de biljetten van de verduistering afkomstig konden zijn.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de 602 vijftigeurobiljetten afkomstig van de door [medeverdachte] gepleegde verduistering bij [slachtoffer] voorhanden heeft gehad, wist dat deze van voornoemd misdrijf afkomstig waren en in zijn auto heeft verborgen. De rechtbank komt daarmee ook tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 27 juli 2017 te Zaandam, (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid bankbiljetten met een totaalwaarde van 30.100,00 euro (biljetten in Audi met kenteken [kenteken] )
voorhanden heeft gehad
en
de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en verhuld
terwijl hij wist dat dit voorwerp geheel afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Witwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en een geldboete van
€ 5.000,00 subsidiair 60 dagen hechtenis. Zij heeft bij haar eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van ruim 2,5 jaar en daarom niet een gevangenisstraf geëist. De inbeslaggenomen auto moet worden verbeurd verklaard omdat deze is gebruikt voor het witwassen. Het inbeslaggenomen geld (€ 31,35) kan aan de verdachte worden teruggegeven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de verdachte vanwege het tijdsverloop te ontslaan van alle rechtsvervolging althans hem te veroordelen zonder oplegging van straf. Subsidiair heeft hij verzocht een voorwaardelijke straf op te leggen en in het uiterste geval een boete of korte werkstraf. Dit omdat de verdachte al zwaar is getroffen doordat hij als gevolg van de verdenking zijn baan, zijn huwelijk en zijn woning is verloren. Gelet op de moeilijke financiële situatie is een geldboete niet passend.
Wat betreft het beslag heeft de raadsman gewezen op de stelling van de verdachte dat hij de auto niet heeft gebruikt bij een misdrijf. De raadsman heeft daarom verzocht aan de verdachte het bedrag terug te geven dat de executieverkoop van de auto heeft opgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van meer dan € 30.000 door dit op meerdere plaatsen in zijn auto te verstoppen. Met deze auto zou hij samen met zijn neef, [medeverdachte] , de dag na de doorzoeking van de auto naar Turkije reizen. Dit geld bleek afkomstig te zijn van een partij bankbiljetten die eerder in 2017 waren verduisterd bij [slachtoffer] door de [medeverdachte] .
De verdachte wist dat de medeverdachte daarvan werd verdacht en heeft de criminele herkomst verhuld door dit geld in zijn auto te verbergen. Witwassen is een ernstig strafbaar feit. Door zijn handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en daaraan vervolgens een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie. Daarbij komt dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 maart 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel weegt.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 8 maart 2022.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten voor fraudedelicten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor een geval waarbij sprake is van een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot
€ 70.000,00 geeft het LOVS als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden dan wel een taakstraf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat bij wijze van uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden is.
Redelijke termijn
In het tijdsverloop in deze zaak ziet de rechtbank aanleiding om ter compensatie hiervan van dit uitgangspunt af te wijken.
In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 27 juli 2017, omdat de verdachte op die dag in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt heden, op 25 april 2022, gewezen. Bij de berekening van de maatstaf voor de redelijke termijn heeft de rechtbank rekening gehouden met de complexiteit van de zaak. Het onderzoek is afgesloten in december 2017. Op 23 januari 2018 kreeg de politie een anonieme tip met nieuwe informatie betreffende de zaak, die aanleiding gaf tot verder onderzoek door de politie, waardoor het onderzoek uiteindelijk is afgerond in oktober 2018. Ervan uitgaand dat daarnaast met het aanbrengen en berechten van de zaak enige tijd is gemoeid, acht de rechtbank het passend om uit te gaan van een termijn van twee jaar en negen maanden waarbinnen tot een eindvonnis had moeten worden gekomen.
De rechtbank stelt de duur van de overschrijding van de redelijke termijn daarom vast op twee jaren. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn resulteert in deze zaak erin dat de rechtbank een taakstraf van 240 uren zal opleggen.
De rechtbank merkt op, dat de officier van justitie bij een eis van een taakstraf van 200 uur en een geldboete van € 5.000,00 – kennelijk – de ernst van de zaak anders waardeert dan de rechtbank. Gezien de huidige moeilijke financiële situatie van de verdachte acht de rechtbank een geldboete niet passend.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een auto, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal € 31,35, dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (zegge: twee honderd en veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
- Een personenauto Audi A6, kleur blauw, 783716
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- Een geldbedrag van in totaal € 31,35
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 april 2022.
mrs. Van der Veen en Van den Hoogen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.