Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 15/870172-17. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 375.000,00, dat is verkregen door verduistering. De veroordeelde, geboren in 1992, had het geld uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak met ongeveer twee jaren en negen maanden is overschreden, maar heeft geen reden gezien om het te ontnemen bedrag te matigen, aangezien hiermee al in toereikende mate rekening is gehouden in een eerder vonnis in de strafzaak.
De officier van justitie had op 10 maart 2022 een vordering ingediend tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zitting op 11 april 2022 zijn de veroordeelde en zijn raadslieden gehoord. De verdediging betoogde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de veroordeelde voordeel had gehad van de verduistering en dat het te ontnemen bedrag verlaagd moest worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de gepleegde strafbare feiten en dat dit voordeel moet worden ontnomen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het bedrag van € 375.000,00 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2022.