ECLI:NL:RBNHO:2022:3657

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
9506127 \ CV EXPL 21-7187
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in luchtvaartzaak tussen AirHelp Limited en EasyJet Airline Company Limited

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, heeft AirHelp Limited, gevestigd in Hong Kong, een vordering ingesteld tegen EasyJet Airline Company Limited, gevestigd in Luton, Verenigd Koninkrijk. De vordering betreft compensatie voor een vertraagde vlucht, waarbij AirHelp zich beroept op de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, EasyJet, heeft een incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Brussel I bis-Verordening.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder zijn statutaire zetel in het Verenigd Koninkrijk heeft en dat de vordering is ingesteld na de Brexit, waardoor de Brussel I bis-Verordening niet van toepassing is. De rechter heeft vervolgens de woonplaats van de vervoerder en de plaats van uitvoering van de overeenkomst beoordeeld. AirHelp heeft aangevoerd dat Amsterdam als eindbestemming op de boekingsbevestiging staat vermeld, wat volgens de kantonrechter voldoende is om de Nederlandse rechter rechtsmacht te geven. De kantonrechter concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de plaats van aankomst Amsterdam is, waar de diensten volgens de overeenkomst zijn verstrekt.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de vervoerder tot onbevoegdheid afgewezen en de vervoerder veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9506127 \ CV EXPL 21-7187
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van haar vestiging
AirHelp Limited
gevestigd te Hong Kong
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident
hierna te noemen AirHelp
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EasyJet Airline Company Limited
gevestigd te Luton (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. B. Koolhaas

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft bij dagvaarding van 13 oktober 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft een incidentele conclusie tot onbevoegdheid genomen en gelijktijdig schriftelijk geantwoord in de hoofdzaak.
1.2.
AirHelp heeft vervolgens in het incident en in de hoofdzaak schriftelijk gereageerd.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag van betaling;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 800,00.

3.De vordering en het verweer in het incident

3.1.
De vervoerder heeft de kantonrechter verzocht zich onbevoegd te verklaren, omdat de Nederlandse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van AirHelp, met veroordeling van AirHelp in de kosten van het incident. De vervoerder heeft daartoe gesteld dat uit de punten 15 en 16 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Verordening) volgt dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, waarbij in beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken, aldus de vervoerder. Volgens de vervoerder liggen de luchthaven van vertrek en de eindbestemming van de vertraagde vlucht niet in Nederland, zodat gelet op de doelstellingen van de Brussel I bis-Verordening in samenhang gelezen met het arrest van het Hof van 9 juli 2009 (C-204/08, hierna: het Rehder-arrest) de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de Brussel I bis-Verordening eveneens onbevoegd is van het geschil kennis te nemen.
3.2.
AirHelp voert in het incident aan dat op de boekingsbevestiging Amsterdam als eindbestemming staat vermeld. Zij verwijst daarbij naar productie 1 bij de dagvaarding. Gelet hierop is de Nederlandse rechter, gelet op het Rehder-arrest, bevoegd, aldus AirHelp.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
In het incident staat de vraag centraal of de Nederlandse (kanton)rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil dat tussen partijen is gerezen.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, dat op 31 januari 2020 de Europese Unie heeft verlaten (de zogenaamde ‘Brexit’). In dat kader is tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie het zogenaamde Terugtrekkingsakkoord gesloten, dat voorziet in een overgangsperiode die op 31 december 2020 is geëindigd. Artikel 67 van dit Terugtrekkingsakkoord bepaalt (samengevat) dat ten aanzien van procedures die vóór het eind van de overgangsperiode zijn ingeleid, de bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid van de Brussel I bis-Verordening van toepassing zijn. Onderhavige procedure is aangevangen na het einde van de overgangsperiode, door het uitbrengen van de dagvaarding op 13 oktober 2021. Dat betekent dat de rechterlijke bevoegdheid in deze procedure bepaald moet worden aan de hand van het Nederlandse procesrecht en niet aan de hand van de bepalingen uit de Brussel I bisVerordening, waar partijen van uitgaan.
4.3.
Op grond van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht als de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. De woonplaats van een rechtspersoon is ingevolge artikel 1:10 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) daar waar hij zijn statutaire zetel heeft. Vast staat dat de statutaire zetel van de vervoerder is gelegen in Luton (Verenigd Koninkrijk), zodat hij op grond van artikel 1:10 lid 2 BW geen woonplaats heeft in Nederland als bedoeld in artikel 2 Rv. Evenmin is gebleken dat de vervoerder op grond van artikel 1:14 BW mede woonplaats heeft te Schiphol. De kantonrechter kan dan ook geen bevoegdheid ontlenen aan voornoemde artikelen.
4.4.
Volgens AirHelp heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht omdat Amsterdam de plaats van aankomst is en deze plaats dient te worden aangemerkt als plaats waar de verbintenis uit overeenkomst tussen de vervoerder en de passagiers is uitgevoerd. De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 6, aanhef en sub a Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge artikel 6a, aanhef en sub b Rv is voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen voor de verstrekking van diensten, indien de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever artikel 6 en artikel 6a Rv direct ontleend heeft aan artikel 5 Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEXVerordening) en dat het steeds de bedoeling is geweest om een rechtsmachtregeling in te voeren die zoveel mogelijk identiek is aan die van de EEXVerordening en EVEX, en daarmee dus ook aan de Brussel I-bis-Verordening. Ook een luchtvervoerovereenkomst kwalificeert als een overeenkomst tot verstrekking van diensten. Indachtig hetgeen in het Rehder-arrest (en het arrest van het Hof van 7 maart 2018, gevoegde zaken C-274/16, C447/16 en C-448/16, ECLI:EU:C:2018:160) is geoordeeld over artikel 5, punt 1, onder b, tweede streepje van de EEX-Verordening (thans artikel 7 Brussel I bis-Verordening), overweegt de kantonrechter dat zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst gelijkelijk worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoerovereenkomst uitmaken, hoofdzakelijk worden verstrekt.
4.5.
In geschil is wat in dit geval als ‘plaats van aankomst’, oftewel de eindbestemming moet worden aangemerkt. De vervoerder betoogt dat dit Milaan is. Hij heeft daarbij vermeld dat hij een ‘point to point’ luchtvaartmaatschappij is. De kantonrechter begrijpt hieruit dat de vervoerder meent dat de vlucht van Lamezia Terme naar Milaan als een afzonderlijke vervoersdienst moet worden aangemerkt. De kantonrechter volgt dit niet. In artikel 2, sub h, van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) wordt het begrip “eindbestemming” gedefinieerd als de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen, de bestemming van de laatste vlucht. Het Hof heeft hierover in het Wegenerarrest van 31 mei 2018 (C-537/17) als volgt overwogen:
"17. Het begrip „eindbestemming” wordt in artikel 2, onder h), van die verordening gedefinieerd als de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht die de betrokken passagier heeft genomen (…).
18. Uit de bewoordingen „laatste vlucht” vloeit voort dat het begrip „rechtstreeks aansluitende vluchten” aldus moet worden opgevat dat het verwijst naar twee of meerdere vluchten die één geheel vormen voor het krachtens verordening nr. 261/2004 aan passagiers toekomende recht op compensatie (…).
19. Daarvan is sprake wanneer twee of meerdere vluchten in het kader van één enkele boeking zijn aangekocht (…)”.
In de door AirHelp overgelegde boekingsbevestiging staat zowel de vlucht van Lamezia Terme naar Milaan als de vlucht van Milaan naar Amsterdam. Gesteld noch gebleken is dat deze vluchten niet in één enkele boeking zijn aangekocht. De vervoerder heeft in dit verband niets aangevoerd. Dit betekent dat in het onderhavige geval het tweede gedeelte van de vlucht als rechtstreekse aansluiting onderdeel is geworden van het traject Lamezia Terme ‑ Amsterdam en dat Amsterdam als eindbestemming heeft te gelden. Gelet op het voorgaande volgt uit artikel 6, aanhef en onder a Rv dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, nu Amsterdam als plaats van aankomst heeft te gelden en daarmee, gelet op het Rehder-arrest, als plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt dit overigens ook gelijk het aanknopingspunt voor de relatieve bevoegdheid. Nu in Amsterdam slechts de luchthaven Amsterdam-Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) gelegen is, kan alleen de rechtbank Noord-Holland relatief bevoegd zijn.
4.6.
De conclusie is dat het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking komt. De vervoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beslissing

in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de vervoerder in de kosten van het incident, aan de zijde van AirHelp tot op heden begroot op € 75,00;
in de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 4 mei 2022 te 10:00 uur voor conclusie van dupliek aan de zijde van de vervoerder.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter