ECLI:NL:RBNHO:2022:364

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
C/15/323442 / JU RK 21-2344
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking ondertoezichtstelling op verzoek van de burgemeester met betrekking tot de minderjarige

Op 5 januari 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, op verzoek van de burgemeester. De zaak betreft een langdurige situatie waarin de minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], onder toezicht is gesteld vanwege aanhoudende zorgen over de opvoedomgeving en de ontwikkeling van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend, na vele zorgmeldingen en bemoeienis van verschillende instanties, zonder dat er significante verbeteringen zijn opgetreden in de situatie van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een onveilige en onvoorspelbare opvoedomgeving, met zorgen over de psychische toestand van de moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent. Ondanks de betrokkenheid van hulpverleningsinstanties is er onvoldoende vooruitgang geboekt, wat heeft geleid tot de conclusie dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden toegewezen, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te evalueren. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, om ervoor te zorgen dat hij in een veilige en stabiele omgeving kan opgroeien. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers aangesteld om toezicht te houden en heeft de gemeente en andere betrokkenen opgedragen om de voortgang van de hulpverlening te rapporteren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/323442 / JU RK 21-2344
Datum uitspraak: 5 januari 2022

Beschikking ondertoezichtstelling op verzoek van de burgemeester

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Haarlem, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M.J. van der Vlis, kantoorhoudende te Haarlem,

de burgemeester van de gemeente [gemeente] ,

hierna te noemen: de gemeente [gemeente] ,
gevestigd te [plaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 20 december 2021, ingekomen bij de griffie op 20 december 2021;
- het gewijzigde verzoek van de Raad van 20 december 2021, ingekomen bij de griffie op 29 december 2021;
- brief met bijlage(n) van de advocaat van de moeder van resp. 31 december 2021 en 3 januari 2022 en nadere stukken van de moeder, ingekomen bij de griffie op 31 december 2021;
- het verweerschrift met bijlagen, van de moeder, ingekomen bij de griffie op 4 januari 2022.
Op 5 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
De gemeente [gemeente] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[de minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De gemeente [gemeente] heeft de Raad verzocht de kinderrechter te laten beoordelen of het noodzakelijk is om [de minderjarige] onder toezicht te stellen.
De Raad heeft dit verzoek overeenkomstig artikel 1:255, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek aan de kinderrechter voorgelegd.
De gemeente [gemeente] heeft het verzoek aan de Raad als volgt toegelicht. De gemeente is al anderhalf jaar betrokken bij de moeder, maar het is tot op heden niet gelukt om de noodzakelijke hulpverlening te bieden. De moeder is communicatief vaardig en lijkt deze vaardigheid te gebruiken om de uitvoering van de hulpverlening onmogelijk te maken. Er is een patroon zichtbaar waarbij de moeder aangeeft bereid te zijn om mee te werken, maar de feitelijke medewerking, uitvoering en nakoming van afspraken achterwege blijft. Gelet op de lange duur van de zorgen en het gedragspatroon van de moeder heeft de gemeente dan ook onvoldoende vertrouwen in de bereidheid van de moeder in een vrijwillig kader. Daarnaast heeft het CJG aangegeven dat zij geen mogelijkheden heeft om in een vrijwillig kader passende zorg te bieden en de gecertificeerde instellingen kunnen niet binnen een redelijk termijn starten met hulpverlening in een drangkader vanwege capaciteitsproblemen. Het is dan ook de verwachting dat ondersteuning en hulpverlening in het vrijwillig kader niet van de grond komt, waardoor de zorgen omtrent de ontwikkeling van [de minderjarige] voortduren en mogelijk zelfs toe zullen nemen.

De standpunten

De Raad heeft in het raadsrapport het volgende aangegeven.
De bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] bestond uit basale- en emotionele onveiligheid in de opvoedomgeving, onder andere vanwege de woonsituatie en de conflicten tussen de moeder en de hulpverleningsinstanties. Er zijn momenteel echter geen zorgen over het functioneren van [de minderjarige] op school en hij ontwikkelt zich positief. Daarnaast zijn er positieve stappen ondernomen om te zorgen dat er meer zicht komt, zoals het vergroten van het netwerk. Er zijn daarentegen nog wel zorgen omtrent de vele zorgmeldingen, het moeizame verloop van de hulpverleningstrajecten, het functioneren van de moeder en het feit dat de moeder de zorgen niet (h)erkent. Desondanks ziet de Raad geen grond gezien voor een ondertoezichtstelling. De moeder is namelijk voldoende gemotiveerd om begeleiding en toezicht te accepteren, zodat de zorgen omtrent de veiligheid en sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] weggenomen worden. De moeder heeft aangetoond dat ze de belangen van [de minderjarige] voorop wil stellen en ze heeft een goede visie ten aanzien van de behoeften van [de minderjarige] . De Raad wil de moeder daarom de mogelijkheid bieden om in een vrijwillige kader de veiligheid en stabiliteit in de leefomgeving verder te stabiliseren.
De Raad heeft hier ter zitting het volgende aan toegevoegd.
Er zijn weliswaar ontwikkelingsbedreigingen, maar dat deze niet dusdanig ernstig zijn dat deze een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Gelet op de lange voorgeschiedenis is het van belang dat er zicht komt op de thuissituatie, zodat er gekeken kon worden of er voldaan wordt aan de veiligheidsvoorwaarden. De hulpverlening komt echter niet van de grond. Daarnaast heeft de moeder conflicten met diverse hulpverleningsinstanties. Inmiddels is gebleken dat de moeder zeer recent een hulpverleningsovereenkomst van Levvel heeft getekend. Dit is een intensief hulpverleningstraject, wat tevens ziet op individuele behandeling voor [de minderjarige] .
Gelet op het verleden heeft de vertegenwoordiger van de Raad er echter onvoldoende vertrouwen in dat dit traject in een vrijwillig kader voldoende van de grond komt, aldus de Raad ter zitting.
Ter zitting is namens de moeder verzocht om afwijzing van het verzoek, omdat er onvoldoende gronden aanwezig zijn voor verlening van een ondertoezichtstelling. Dit is als volgt toegelicht.
Een ondertoezichtstelling is een verstrekkend middel en kan alleen verleend worden indien er geen minder ingrijpende maatregelen zijn. De burgemeester heeft onvoldoende onderbouwd waarom hulpverlening in een vrijwillig kader ontoereikend is. De Raad heeft in eerste instantie geadviseerd om geen ondertoezichtstelling te verlenen, omdat de zorgen in een vrijwillig kader weggenomen kunnen worden. Ter zitting heeft de Raad daarentegen aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de bereidheid van de moeder in een vrijwillig kader. Er is echter niet gebleken dat de moeder hulpverlening in een vrijwillig kader onvoldoende accepteert. Het CJG is namelijk al enige tijd betrokken en zij heeft aangegeven dat de moeder heeft voldaan aan alle gestelde voorwaarden en doelen. Daarnaast heeft de moeder, in het bijzijn van de Raad en het CJG, een hulpverleningscontract ondertekend van Levvel, wat spoedig van start gaat. De veiligheidsvoorwaarden zijn dan ook door de huidige hulpverlening gewaarborgd en er zijn geen ernstige kindsignalen. De moeder dient daarom de mogelijkheid te krijgen om samen met de hulpverlening in een vrijwillig kader de zorgen weg te nemen.
De moeder heeft ter zitting aangevoerd dat ze bereid is om hulpverlening te accepteren, zodat er zicht kan komen op de opvoedsituatie. Het CJG was betrokken om de veiligheidsvoorwaarden te bewaken, wat zij als positief heeft ervaren. Er is echter gebleken dat de hulpverlening van het CJG te licht is, waardoor ze uiteindelijk is doorverwezen naar een andere hulpverleningsinstantie. Inmiddels is Levvel betrokken en zij kan intensieve hulpverlening bieden op alle leefgebieden. Daarnaast zal op korte termijn gekeken worden naar een buurtgezin.
De GI heeft er zitting aangegeven dat de betrokkene hulpverleningsinstanties de onveiligheid niet hebben kunnen vaststellen. De GI is om die reden momenteel dan ook niet in staat om de veiligheidsrisico’s in te schatten.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat eruit dat [de minderjarige] lijkt op te groeien in een onveilige, onstabiele en onvoorspelbare opvoedomgeving. Er is al zeer lange tijd sprake van vele zorgmeldingen door diverse instanties, onder andere over geluidsoverlast en de ernstig vervuilde woning. Daarnaast zijn er zorgen over het psychische functioneren van de moeder. Zij vertoont vijandig, verward en achterdochtig gedrag. Ze ontkent en weerlegt de diverse zorgmeldingen, waarbij ze in staat is om helder over te komen op zorgprofessionals. Ondanks de bemoeienis van diverse instanties is het tot op heden dan ook niet gelukt om verandering te brengen in de situatie en zicht te krijgen op zowel [de minderjarige] als de opvoedomgeving. Gelet op de langdurige zorgen is het daarom noodzakelijk dat een onafhankelijke derde regie gaat voeren. Het is van belang dat [de minderjarige] individuele hulpverlening krijgt en opgroeit in een geschikte woonsituatie met een passend sociaal netwerk, zodat hij zich positief kan ontwikkelen. Daarnaast dient de moeder op een constructieve wijze te handelen en adequaat te communiceren met de hulpverlening. Hierbij is het van belang dat de moeder zich laat ondersteunen door de hulpverlening en gekeken kan worden naar mogelijke gedragsalternatieven.
Tevens blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Er is al lange tijd hulpverlening betrokkene in een vrijwillig kader, maar dit is ontoereikend gebleken. Er is een patroon zichtbaar waaruit blijkt dat de moeder alleen wil meewerken indien zij geen andere keuze heeft, terwijl uiteindelijk, bij de uitvoering, de feitelijke medewerking achterwege blijft. Dit gedragspatroon is terug te zien op diverse leefgebieden, waaronder sociale participatie en het verbeteren van de woonsituatie. Het is dan ook van belang dat dit gedragspatroon doorbroken wordt en de inzet van hulpverlening wordt geborgd.
Ten slotte blijkt dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder die het gezag uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Met betrekking tot de duur van de ondertoezichtstelling overweegt de kinderrechter dat zij aanleiding ziet om de ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de duur van zes maanden en voor de overige zes maanden aan te houden. Gedurende deze periode kan meer zicht komen op [de minderjarige] en de thuissituatie. Daarnaast kan gekeken worden welke hulpverlening noodzakelijk is, hoe dit vormgegeven moet worden en hoe een en ander uiteindelijk verloopt.
De GI wordt verzocht om uiterlijk twee weken voor de nog te plannen zittingsdatum de kinderrechter en de andere belanghebbenden te voorzien van recente informatie omtrent het verloop van de ingezette hulpverlening.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt
[de minderjarige]onder toezicht van de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers met ingang van 5 januari 2022 tot 5 juli 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
houdt de beslissing voor het overige aan
tot een nader te bepalen zitting eind juni 2022in het gerechtsgebouw van deze rechtbank, Simon de Vrieshof 1 te Haarlem;
bepaalt dat de griffier de Raad, de GI, de moeder en mr. M.J. van der Vlis oproept;
bepaalt dat de GI de kinderrechter uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum schriftelijk informeert over de dan geldende stand van zaken en het al dan niet handhaven van het aangehouden deel van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.D. Warmerdam, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en ondertekend op 19 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.