ECLI:NL:RBNHO:2022:3627

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
9138209 \ CV EXPL 21-2253
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van buitengerechtelijke kosten door vervoerder na vertraging van vlucht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, FZE Free Zone Establishment, over de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar de Seychellen met een tussenstop in Dubai. Door een vertraging van de vlucht naar Dubai miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming. De passagier vorderde compensatie van de vervoerder op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De passagier vorderde € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, maar de vervoerder betwistte deze vordering. De kantonrechter oordeelde dat de passagier de gevorderde kosten niet van de vervoerder kon vorderen, omdat de vervoerder in de correspondentie al verweer had gevoerd en uitleg had gegeven over de oorzaak van de vertraging. De passagier had niet om nadere onderbouwing van de buitengewone omstandigheden gevraagd, wat de kantonrechter als een tekortkoming beschouwde. De vordering werd afgewezen en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de passagier als de vervoerder in het kader van de Europese regelgeving en de noodzaak voor passagiers om tijdig om verduidelijking te vragen indien zij twijfels hebben over de onderbouwing van een verweer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9138209 \ CV EXPL 21-2253
Uitspraakdatum: 20 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
procesgemachtigde Wiggers Van Meggelen Gerechtsdeurwaarders & Incassokantoor B.V.
gemachtigde Aviclaim
tegen
de buitenlandse vennootschap: FZE Free Zone Establishment (Verenigde Arabische Emiraten) Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 maart 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai naar Seychelles International Airport (Madagaskar) op 29 en 30 maart 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Dubai is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft bij brieven van 28 juni 2019, 25 juli 2019, 9 augustus 2019 en 16 augustus 2019 compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft bij e-mail van 29 augustus 2019 geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert -na vermindering van eis- dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder in beginsel vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening. Indien aan de vervoerder een beroep toekomt op een buitengewone omstandigheid is het aan de vervoerder om dit te onderbouwen. De vervoerder heeft pas bij conclusie van antwoord zijn stelling onderbouwd en de passagier concludeert hieruit dat sprake was van een buitengewone omstandigheid. Indien de vervoerder de stukken eerder had overgelegd in de correspondentie, was een procedure voorkomen. De vervoerder dient dan ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten te vergoeden.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De passagier vordert € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag is berekend naar aanleiding van de bij dagvaarding gevorderde hoofdsom van € 600,00. Volgens vaste rechtspraak is voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), vereist dat:
(a) een conditio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
(b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
(c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
(d) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
Voor vergoeding van de hier bedoelde kosten is echter niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden (vgl. HR 12 april 2019 ECLI:NL:HR:2019:590). Volgens de Hoge Raad zijn er immers gevallen denkbaar waarin de benadeelde deze kosten als gevolg van de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis maakt in de redelijke veronderstelling dat hem in verband daarmee een bepaalde vordering toekomt. De vraag in hoeverre de kosten die de benadeelde aldus heeft gemaakt op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, dient aan de hand van de hiervoor vermelde maatstaf te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, zoals de vraag of er verweer is gevoerd of is te verwachten en de door partijen ingenomen standpunten.
4.3.
De vervoerder voert aan dat de door de passagier verstuurde brieven zijn gericht aan het lokale kantoor van de vervoerder. Het lokale kantoor heeft echter niets met de kwestie te maken en de customer care afdeling is ook niet op het lokale kantoor gevestigd. De customer care afdeling is gevestigd op het hoofdkantoor van de vervoerder op de luchthaven van Dubai. Het lokale kantoor heeft de correspondentie doorgezonden naar het hoofdkantoor waarna het hoofdkantoor op 29 augustus 2019 bij e-mail heeft gereageerd. De vervoerder heeft in aangegeven dat de gemachtigde een duidelijke machtiging moet tonen en dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden, te weten slecht weer. De gemachtigde heeft hierop aangegeven zich niet met dat standpunt te kunnen verenigen en een gerechtelijke procedure aanhangig te maken, tenzij de vervoerder de compensatie alsnog binnen vijf dagen zou voldoen. Er is niet in gegaan op de gestelde buitengewone omstandigheid en evenmin zijn aanvullende stukken opgevraagd, aldus de vervoerder.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de passagier de thans in het geding zijnde kosten in redelijkheid niet van de vervoerder kan vorderen. Dit heeft allereerst te maken met het feit dat de vervoerder reeds in de correspondentiefase verweer heeft gevoerd. Ten slotte heeft de vervoerder ook uitleg gegeven over de oorzaak van de vertraging. De passagier heeft weliswaar in de voorfase bij brief van 28 juni 2019 in zijn algemeenheid aangegeven dat het aan de vervoerder is om een eventuele buitengewone omstandigheid aan te tonen, maar nadat de vervoerder hier een beroep op heeft gedaan is niet meer om een nadere onderbouwing verzocht. De passagier kon verwachten dat de vervoerder in een gerechtelijke procedure eenzelfde verweer zou aanvoeren en dit wel zou onderbouwen met stukken. Er was dan ook geen grond voor de passagier om de procedure te starten. Indien de passagier verdere onderbouwing van de buitengewone omstandigheden had willen ontvangen, dan had hij daarnaar concreet kunnen vragen. Daartoe is een procedure niet vereist.
4.5.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering afgewezen. De overige verweren behoeven derhalve geen bespreking. De proceskosten komen voor rekening komen van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter