In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en drie gedaagden, waarbij de eiser een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagden wegens het niet leveren van een boot na het sluiten van een koopovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door Stichting Univé Rechtshulp, heeft bij dagvaarding van 27 oktober 2021 en 2 november 2021 vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, waarvan gedaagde 1 schriftelijk heeft geantwoord, terwijl gedaagde 2 en gedaagde 3 niet zijn verschenen. De eiser vordert een bedrag van € 5.267,50, bestaande uit de aanbetaling voor de boot, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser een overeenkomst heeft gesloten met de vennootschap onder firma (vof) en dat de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vof, die inmiddels is opgeheven. De rechter oordeelt dat het voor de eiser niet duidelijk was wie de contractspartij was, omdat de gedaagden en de vof naast elkaar hebben bestaan met dezelfde handelsnaam en adres. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden, als voormalige vennoten van de vof, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vordering van de eiser, terwijl de vordering tegen gedaagde 3 is afgewezen.
De rechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens zijn de proceskosten voor rekening van de gedaagden gekomen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.H. Lips in aanwezigheid van de griffier.