Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling
conclusie
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de verhuurder, Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland. De huurder vorderde huurprijsvermindering en een immateriële schadevergoeding op basis van vermeende gebreken aan de huurwoning en toezeggingen van de verhuurder die niet zouden zijn nagekomen. De huurder stelde dat de verhuurder had beloofd om een extra hekwerk te plaatsen en dat de privacy door een open tuin niet gewaarborgd was. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen sprake was van gebreken aan de huurwoning en dat de verhuurder niet tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De vordering van de huurder werd afgewezen, evenals de vordering tot immateriële schadevergoeding. De kantonrechter concludeerde dat de huurder geen recht had op huurprijsvermindering, omdat het gebruik van de woning niet werd belemmerd door de open tuin. Daarnaast werd vastgesteld dat de vermeende lekkage in de badkamer niet als een gebrek kon worden aangemerkt, aangezien deze was veroorzaakt door spatwater en de huurder zelf verantwoordelijk was voor het nemen van maatregelen om dit te voorkomen. De proceskosten werden toegewezen aan de verhuurder, omdat de huurder ongelijk kreeg in zijn vorderingen.