ECLI:NL:RBNHO:2022:3606

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
15-870508-15 (strafzaak)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met afweging van strafmaat en omstandigheden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 juni 2015. De rechtbank moest beoordelen of, gezien de strafmatigende omstandigheden, het opleggen van een (voorwaardelijke) straf nog passend was. Ondanks de ernst van het misdrijf, oordeelde de rechtbank dat het niet raadzaam was om de verdachte een straf of maatregel op te leggen. De verdachte was in deze periode betrokken bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen en voertuigen, waarbij het totaalbedrag aan contante stortingen en betalingen op € 722.389,68 werd geschat. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van het strafrechtelijk verwijt, zich schuldig had gemaakt aan het plegen van witwassen als een gewoonte. De rechtbank nam in haar overwegingen het tijdsverloop van de procedure, de eerdere veroordeling van de verdachte in het Verenigd Koninkrijk, en de schikking in de ontnemingszaak mee. Uiteindelijk besloot de rechtbank om geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden die zich na het plegen van het bewezenverklaarde feit hadden voorgedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-870508-15 (strafzaak)
Uitspraakdatum: 22 april 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 april 2022 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [...] te […],
uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard en aldaar ingeschreven op het adres […].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kubbinga, en van wat de verdachte en mr. A.M.J. Comans, advocaat te Utrecht en waarnemend voor de raadsman van de verdachte, mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 juni 2015, te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Zwanenburg, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben/heeft gemaakt, immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen, althans een geldbedrag en/of een of meer voertuig(en), te weten:
- een bedrag van (in totaal) 333.410,95 euro (te weten 44 contante stortingen op rekeningnummer [1], op naam gesteld van IAT) en/of
- een bedrag 15.000 euro (te weten een contante storting op rekeningnummer [1], op naam gesteld van IAT op 22 mei 2015) en/of
- een bedrag van (in totaal) 144.460,13 euro (te weten contante betalingen) en/of
- een bedrag van (in totaal) 8.023,14 (te weten contante betalingen) en/of
- een bedrag van 15.000 euro (te weten een contante storting op rekeningnummer [2], op naam gesteld van SI op 22 mei 2015) en/of
- een bedrag van 10.000 euro (contant overhandigd aan [K]) en/of
- drie, althans een of meer taxivoertuigen ( [3 stuks voertuigen] op naam van ICS) en/of zeventien, althans een of meer, (ambulance)voertuigen en/of personenauto's en/of motorscooters en/of bestelbussen op naam van SI en/of IAT en/of HD ( [17 stuks voertuigen] ) en/of een bedrag van (in totaal) 168.800,= aan contante betalingen voor de aanschaf van genoemde voertuigen en/of
- een bedrag van 2.500 euro (te weten een contante storting d.d. 1 december 2014 op rekeningnummer [3], op naam gesteld van [de verdachte] ) en/of
- een bedrag van (in totaal) 9.875,16 euro (te weten contante betalingen) en/of
- een bedrag van (in totaal) 15.320,30 euro (te weten contante stortingen op een pre paid kaart bij GWK Travelex),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die geldbedragen en/of (ambulance)voertuigen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf.

2.Inleiding

Alvorens toe te komen aan de inhoudelijke beoordeling van deze strafzaak acht de rechtbank het van belang het volgende uiteen te zetten.
Politieonderzoek
In januari 2015 is de Nederlandse politie een strafrechtelijk onderzoek begonnen naar de verdachte, gericht op de verdenking van het organiseren van drugs- en wapentransporten van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk middels het gebruik van ambulancevoertuigen, alsmede gericht op de verdenking van (gewoonte)witwassen. Terwijl dit onderzoek in Nederland gaande was, heeft de Britse politie op [...] 2015 onder andere de verdachte in Birmingham (Verenigd Koninkrijk) aangehouden voor - samengevat - grootschalige internationale (hard)drugshandel. Enkele maanden later, op [...] 2015, is de verdachte door de Britse rechter voor de (hard)drugshandel veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig jaren. De Nederlandse politie heeft haar onderzoek naar de criminele activiteiten van de verdachte voortgezet en zich daarbij gericht op de verdenking van (gewoonte)witwassen en het bepalen van de omvang van het vermoedelijk door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Transactievoorstellen
Nadat de Nederlandse politie voormeld onderzoek in augustus 2016 had afgerond, heeft de officier van justitie de verdachte een transactievoorstel als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aangeboden. Dat voorstel hield kort gezegd in dat strafvervolging van de verdenking van witwassen en een ontnemingsvordering tegen de verdachte konden worden voorkomen als de verdachte (onder andere) afstand zou doen van de aan hem toebehorende, in beslag genomen (luxe) goederen. De verdachte, die zich op dat moment nog in het Verenigd Koninkrijk in detentie bevond en te kennen gaf daar geen toegang te hebben tot een Nederlandse advocaat, heeft dat transactievoorstel niet geaccepteerd. Ook daaropvolgende, gelijkluidende transactievoorstellen heeft de verdachte telkens niet geaccepteerd.
In 2018 is het Britse vonnis tegen de verdachte door de Nederlandse rechter overgenomen en omgezet naar zestien jaar gevangenisstraf, met als gevolg dat de verdachte deze straf verder in Nederland kon uitzitten. De verdachte had vanaf dat moment ten aanzien van de Nederlandse strafzaak - de onderhavige zaak - voor het eerst toegang tot rechtsbijstand van een Nederlandse advocaat. Om die reden heeft de officier van justitie de verdachte op 9 juli 2018 opnieuw een transactievoorstel toegezonden. Dat transactievoorstel heeft de verdachte na overleg met zijn raadsman evenmin geaccepteerd.
Aanvang rechtsgeding
Gelet op deze gang van zaken en het beslag dat op de goederen van de verdachte lag, heeft de officier van justitie zich (kennelijk) genoodzaakt gezien de verdachte in Nederland voor (gewoonte)witwassen te vervolgen en een ontnemingsvordering tegen hem in te dienen. De onderhavige strafzaak en de tegen de verdachte aanhangig gemaakte ontnemingsvordering zijn voor inhoudelijke behandeling bij deze rechtbank aangebracht. Op de zitting van 12 oktober 2021 is het onderzoek ter terechtzitting van zowel de strafzaak als de ontneming aangevangen en vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden, omdat - na de behandeling van de door de verdediging gedane getuigenverzoeken - onvoldoende zittingstijd over was voor een inhoudelijke behandeling van de zaken op diezelfde dag. De rechtbank, in gewijzigde samenstelling, heeft op 8 april 2022 het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen en zowel de strafzaak als de ontnemingszaak behandeld, waarbij de verdachte door een andere advocaat dan bij de behandeling van 12 oktober 2021 werd bijgestaan.
Procesafspraken tussen partijen
Op 8 april 2022 heeft de rechtbank, bij (hernieuwde) aanvang van het onderzoek op de zitting, in de ontnemingszaak onaangekondigd een schriftelijke schikking als bedoeld in artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de officier van justitie ontvangen. De eerst die ochtend van 8 april 2022 door de officier van justitie met de verdachte aangegane en door hen reeds ondertekende schikking in de ontnemingszaak houdt in de kern in dat de vordering ter ontneming van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel achterwege zal blijven onder (onder andere) de voorwaarde dat de verdachte afstand doet van de aan hem toebehorende, in beslag genomen (luxe) goederen.
Aan het begin van de zitting op 8 april 2022 hebben de officier van justitie en de verdediging de voornoemde schriftelijke schikking toegelicht. Ook hebben zij de rechtbank op dat moment te kennen gegeven daarnaast mondelinge afspraken over de afdoening van de onderhavige strafzaak met elkaar te hebben gemaakt. Deze ‘afspraken’ houden in de kern in dat de officier van justitie, gelet op de met de verdachte bereikte schikking in de ontnemingszaak, zal rekwireren tot een bewezenverklaring van het medeplegen van gewoontewitwassen en dat zij zal vorderen dat de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 9a Sr, geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank heeft tijdens de zitting uitvoerig gecontroleerd of de verdachte deze tussen hem en de officier van justitie gemaakte afspraken en de reikwijdte daarvan heeft begrepen, met het besef dat de schriftelijke schikking in de ontnemingszaak reeds voorafgaand aan de zitting was getroffen en ondertekend, zonder dat daarin tevens afspraken waren opgenomen over de strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit het geval is en dat de verdachte in vrijheid en bij vol bewustzijn voornoemde afspraken heeft gemaakt, met bijstand van zijn raadsman. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat de afspraken de proceshouding van de verdachte in de strafzaak niet hebben veranderd, in die zin dat hij het strafrechtelijk verwijt nog steeds ontkent dan wel zich ten aanzien daarvan op zijn zwijgrecht beroept.
Beoordelingskader artikelen 348 en 350 Sv
De rechtbank acht het van belang bij het voorgaande op te merken dat voor zowel de verdachte, zijn raadsman als de officier van justitie duidelijk is (geworden) dat de rechtbank niet gebonden is aan de mondelinge afspraken die de officier van justitie en de verdediging in de strafzaak met elkaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft van deze afspraken in de strafzaak, alsmede van de schriftelijke schikking ex artikel 511c Sv in de ontnemingszaak, kennisgenomen en ziet deze afspraken als een voorstel aan de rechtbank voor een mogelijke afdoening van de strafzaak. Dit voorstel kan de rechtbank, na de gebruikelijke inhoudelijke behandeling van de strafzaak, waarbij overeenkomstig het uitgangspunt van strafvordering al wat aan de orde komt dat voor de beantwoording van alle vragen van de artikelen 348 en 350 Sv relevant is, meenemen in de beraadslaging als één van de omstandigheden in deze zaak.
De rechtbank overweegt dat aldus het beoordelingskader in deze strafzaak, net als in andere strafzaken, wordt bepaald door de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De rechtbank zal deze vragen bij haar beoordeling van deze zaak onverkort hanteren. De beoordeling op de voet van de artikelen 348 en 350 Sv kan ertoe leiden dat de rechtbank tot beslissingen komt die afwijken van de tussen de procesdeelnemers gemaakte afspraken. De procesdeelnemers hebben tijdens de zitting uitdrukkelijk kenbaar gemaakt zich daarvan bewust te zijn.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, namelijk dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode samen met anderen heeft schuldig aan gewoontewitwassen van contante geldbedragen en voertuigen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde feit acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken en overweegt als volgt.
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 juni 2015, al dan niet samen met één of meer anderen, heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van diverse contante geldbedragen van in totaal € 722.389,68 en van twintig (ambulance)voertuigen en dat hij van het witwassen van die uit enig misdrijf afkomstige geldbedragen en voertuigen een gewoonte heeft gemaakt.
Als op grond van de bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een nauwkeurig aangeduid misdrijf waaruit de contante geldbedragen en de voertuigen afkomstig zouden zijn, zoals hier aan de orde is, kan niettemin worden bewezen dat deze uit enig misdrijf afkomstig zijn als de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Als de door de rechter vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen.
Vermoeden van witwassen
De eerste vraag die de rechtbank aldus bij haar beoordeling moet beantwoorden, is of sprake is van een vermoeden van witwassen.
De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode contante stortingen en betalingen gedaan voor een bedrag van in totaal € 553.589,68. Daarnaast heeft de verdachte in de ten laste gelegde periode, al dan niet via één van de aan hem gelieerde bedrijven, twintig (ambulance)voertuigen aangeschaft. Voor de aanschaf van die voertuigen heeft de verdachte een contant bedrag van in totaal € 168.800,- betaald. Aan de stortingen en betalingen in deze zaak valt allereerst op dat het telkens gaat om grote contante geldbedragen, die door storting en omzetting in het financiële, girale verkeer terecht zijn gekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat verschillende vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Al deze contante stortingen en betalingen zijn in de tweede plaats opvallend, omdat de verdachte en zijn toenmalige echtgenote blijkens de inkomensgegevens van de Belastingdienst in de jaren 2013, 2014 en 2015 een zeer beperkt inkomen hadden en zij bij aanvang van de ten laste gelegde periode, op 1 januari 2014, blijkens deze gegevens geen beschikking hadden over contant vermogen. Ook komt betekenis toe aan het feit dat de verdachte in de ten laste gelegde periode met zijn bedrijven onvoldoende omzet draaide en niet bij een ander bedrijf in loondienst was, wat de hoogte van de stortingen en betalingen zou kunnen verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van dien aard zijn, dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van de geldbedragen en de voertuigen zonder meer rechtvaardigen.
Verklaring over de herkomst
De tweede vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de (legale) herkomst van de contante geldbedragen waarmee hij de stortingen en betalingen heeft verricht. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht tegen een witwasvermoeden daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de geldbedragen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken dat met een voldoende mate van zekerheid uitgesloten kan worden dat de contante geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De verdachte heeft de illegale herkomst van de door hem gebruikte geldbedragen betwist. Hij heeft gesteld dat de contante geldbedragen waarmee hij alle stortingen en betalingen heeft verricht, mede ten behoeve van de aanschaf van de voertuigen, een legale herkomst hebben. Het geld zou volgens de verdachte afkomstig zijn uit de omzet van een voormalig taxibedrijf van hem, uit de verkoop van enkele voertuigen van dat bedrijf en uit de omzet van zijn bedrijf IAT, welk bedrijf patiëntenvervoer verrichtte. Ter onderbouwing van dat verweer heeft de verdachte een door hem opgesteld document verstrekt, waarmee volgens hem de legale herkomst en de legale geldstromen zijn aangetoond. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de contante geldbedragen niet uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft de politie nader onderzoek laten verrichten naar deze verklaring. Daaruit is gebleken dat de facturen en de overige administratie van IAT over het door het bedrijf verrichte patiëntenvervoer, op één factuur na, alle verschillende essentiële onjuistheden bevatten over zaken zoals patiëntgegevens, afgenomen of verleende diensten, bedrijfsgegevens of de berekening van de omzetbelasting (BTW). Van een aantal door de verdachte gestelde ritten met patiënten ontbreken de facturen zelfs geheel in de administratie. Bij gebrek aan verweer tegen deze bevindingen en het gebrek aan andere inkomsten, gaat de rechtbank ervan uit dat deze facturen en administratie valselijk zijn opgemaakt om op papier een dekmantel en inkomsten en dus omzet te creëren, en daarmee de geldstroom vanuit IAT te rechtvaardigen.
Het nadere onderzoek naar bedoeld taxibedrijf van de verdachte heeft evenmin een legale bron van inkomsten opgeleverd. Financieel onderzoek naar een aan de verdachte gelieerd taxibedrijf, ICS, heeft uitgewezen dat dit bedrijf geen omzet heeft gegenereerd, waarmee de verdachte de contante geldstroom zou kunnen rechtvaardigen. Het verweer van de verdachte dat hij een deel van de stortingen en betalingen heeft gefinancierd met de verkoop van enkele voertuigen van een ander taxibedrijf en de omzet uit dat bedrijf, waarbij de verdachte niet duidelijk heeft gemaakt en niet heeft onderbouwd om welk taxibedrijf dit zou gaan, heeft de politie niet kunnen verifiëren.
Conclusies
De rechtbank acht de resultaten van het door de politie verrichte nadere onderzoek van dien aard, dat op basis daarvan het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd. De rechtbank acht geen andere conclusie mogelijk dan dat de contante geldbedragen, en daarmee de stortingen en betalingen, mede ten behoeve van de aanschaf van de in de tenlastelegging genoemde voertuigen, uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdachte dan ook.
De rechtbank komt daarmee tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, namelijk dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen en voertuigen. De rechtbank acht, gelet op de duur van de periode en de frequentie van de gepleegde handelingen, ook bewezen dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de verdachte het ten laste gelegde feit in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft begaan. De verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. De enkele door de officier van justitie genoemde omstandigheid dat de contante geldbedragen afkomstig zijn van een organisatie die handelt in drugs, is - ook als dat zou komen vast te staan - onvoldoende om te komen tot bewezenverklaring van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en deze organisatie gericht op het witwassen van de specifiek in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en voertuigen.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van dit vonnis vereist. De bewijsmiddelen zullen in dat geval in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 juni 2015 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte voorwerpen, te weten diverse geldbedragen en/of voertuigen, te weten:
- een bedrag van in totaal 333.410,95 euro, te weten 44 contante stortingen op rekeningnummer [1] op naam gesteld van IAT en
- een bedrag 15.000 euro, te weten een contante storting, op rekeningnummer [1] op naam gesteld van IAT, op 22 mei 2015 en
- een bedrag van in totaal 144.460,13 euro, te weten contante betalingen en
- een bedrag van in totaal 8.023,14 euro, te weten contante betalingen en
- een bedrag van 15.000 euro, te weten een contante storting, op rekeningnummer [2], op naam gesteld van SI B.V., op 22 mei 2015 en
- een bedrag van 10.000 euro, contant overhandigd aan [K] en
- drie voertuigen ( [3 stuks voertuigen] op naam van ICS) en zeventien (ambulance)voertuigen op naam van SI en/of IAT en/of HD ( [17 stuks voertuigen] ) en/of een bedrag van in totaal 168.800 aan contante betalingen voor de aanschaf van genoemde voertuigen en
- een bedrag van 2.500 euro, te weten een contante storting d.d. 1 december 2014 op rekeningnummer [3] op naam gesteld van [de verdachte] en
- een bedrag van in totaal 9.875,16 euro, te weten contante betalingen en
- een bedrag van in totaal 15.320,30 euro, te weten contante stortingen op een pre paid kaart bij GWK Travelex,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen en (ambulance)voertuigen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte wordt onder andere verweten dat hij, kort gezegd, een Volkswagen Transporter
met kenteken […]heeft witgewassen. Uit het dossier blijkt echter dat het gaat om een voertuig
met kenteken […].De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving en heeft de bewezenverklaring op dit punt aangepast. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
bewezenverklaardelevert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Straf of maatregel?

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen voor het door haar bewezen geachte feit, maar hem in verband met de omstandigheden die zich na dat feit hebben voorgedaan, gelet op het bepaalde in artikel 9a Sr, geen straf of maatregel op te leggen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die al dan niet aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van contante geldbedragen van in totaal € 722.389,68 en van twintig (ambulance)voertuigen. Wanneer crimineel geld in het legale economische verkeer wordt gebracht en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern geschonden. Het is ernstig dat crimineel geld op deze manier aan het zicht van justitie wordt onttrokken. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte, die blijkens zijn proceshouding het laakbare van zijn handelen niet inziet, zeer kwalijk. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de verdachte zich kennelijk steeds heeft laten leiden door persoonlijk gewin.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank in beginsel alleen oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de duur van die op te leggen straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van fraudedelicten, zoals witwassen, en aansluiting gezocht bij de hoogte van de bewezen verklaarde geldbedragen van in totaal € 722.389,68. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen bij een benadeling van € 500.000 tot € 1.000.000, als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien tot vierentwintig maanden. De rechtbank ziet in het navolgende echter aanleiding om tot een andere afdoening te komen.
In strafmatigende zin heeft de rechtbank allereerst het forse tijdsverloop in deze zaak meegewogen. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld, waarbij in elk geval de inverzekeringstelling en de betekening van de (inleidende) dagvaarding als aanvangsmoment hebben te gelden. Ook het aanbieden van een transactievoorstel als bedoeld in artikel 74 Sr kan gelden als zo’n moment. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 12 augustus 2016, wat de datum is van het eerste aan de verdachte gedane transactievoorstel. Omdat het eindvonnis op 22 april 2022 wordt gewezen, is de hiervoor genoemde termijn van twee jaren overschreden met ruim drieënhalf jaar. De rechtbank is van oordeel dat hier meerdere oorzaken aan ten grondslag liggen en de vertraging niet alleen aan het Openbaar Ministerie en de verdachte is te wijten. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het tijdsverloop in deze strafzaak, waardoor de verdachte lang, gedeeltelijk vanuit een buitenlandse gevangenis, in onzekerheid heeft moeten verkeren over de afloop van zijn zaak, resulteert er in dat de rechtbank een gevangenisstraf van kortere duur passend acht.
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte ook zijn strafblad van 10 maart 2022 bij haar beoordeling betrokken. Uit dat strafblad blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. Wel is de verdachte - zoals hiervoor reeds overwogen - op [...] 2015 in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig jaren voor drugshandel. Toen dat vonnis en de opgelegde straf in 2018 door de Nederlandse rechter zijn overgenomen, is de gevangenisstraf bepaald op zestien jaren. Deze straf zit de verdachte momenteel in Nederland uit. In artikel 63 Sr is bepaald dat de rechtbank rekening kan houden met de bepalingen over gelijktijdige bestraffing wanneer een verdachte ná een veroordeling wordt berecht voor een strafbaar feit dat is gepleegd vóór die eerdere veroordeling. Strafoplegging door een buitenlandse rechter levert echter geen veroordeling op in de zin van dat artikel. De toepassing van de samenloopbepalingen wordt namelijk beperkt tot nationale veroordelingen. Dat laat onverlet dat de rechter wel anderszins rekening kan houden met een dergelijke eerdere veroordeling. De rechtbank heeft in dit geval in de buitenlandse veroordeling van de verdachte reden voor aanzienlijke strafmatiging gezien.
Ten slotte heeft de rechtbank bij haar beoordeling rekening gehouden met de door de verdachte aangegane schikking ex artikel 511c Sv met het Openbaar Ministerie in de ontnemingszaak. Als onderdeel van deze schikking heeft de verdachte afstand gedaan van verschillende aan hem toebehorende (luxe) goederen, waaronder diverse voertuigen, en twee geldbedragen. Deze zijn overgedragen aan de Nederlandse Staat. Daarbij gaat het om goederen en geldbedragen die tezamen een waarde van bijna € 200.000,- vertegenwoordigen. Ook dat heeft de rechtbank in strafmatigende zin meegewogen.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of zij, gelet op al deze strafmatigende omstandigheden, oplegging van een (voorwaardelijke) straf nog passend en geboden acht.
Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en de omstandigheden die zich na het plegen van het bewezenverklaarde hebben voorgedaan, vindt de rechtbank het, ondanks het feit dat het om een ernstig misdrijf gaat, niet raadzaam de verdachte nu nog een straf of maatregel op te leggen. Aan de verdachte zal dan ook geen straf of maatregel worden opgelegd.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,
mr. J.J.M. Uitermark en mr. C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2022.
De voorzitter, mr. D.D.M. Hazeu, de jongste rechter, mr. C.A.J. van Yperen, en de griffier, mr. P.H. Boersma, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.