ECLI:NL:RBNHO:2022:3577

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
C/15/320168 / FA RK 21-4386
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en wijziging omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind en de wijziging van de omgangsregeling. De vader heeft na het lezen van de mening van het kind in een tussenbeschikking besloten geen contact meer te zoeken met zijn zoon en heeft ingestemd met het verzoek van de moeder om het eenhoofdig gezag te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader, na de beschikking van 25 november 2021, alle contact met de minderjarige heeft verbroken, wat de moeder veel verdriet doet. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er geen reden is voor verder onderzoek, aangezien de vader zijn besluiten heeft bevestigd.

De rechtbank oordeelt dat het onwenselijk is dat de vader het contact met de minderjarige heeft verbroken, vooral omdat de minderjarige dit niet wenst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vader de woorden van de minderjarige niet in het juiste perspectief plaatst en dat een gesprek met Jeugdhulp had kunnen leiden tot veilige afspraken. Gezien de belangen van de minderjarige heeft de rechtbank besloten de omgangsregeling te wijzigen en het gezamenlijk gezag te beëindigen, waarbij de moeder alleen het gezag over de minderjarige krijgt. Dit besluit is genomen in het belang van het kind, gezien de moeizame communicatie tussen de ouders en de noodzaak om de minderjarige te beschermen tegen mogelijke conflicten tussen de ouders.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de moeder om alleen met het gezag belast te worden toegewezen. De vader heeft zijn zeggenschap over de minderjarige uitdrukkelijk neergelegd bij de moeder, wat de rechtbank als noodzakelijk heeft beoordeeld voor het welzijn van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
omgang, zorgregeling, gezag en hoofdverblijfplaats
zaak-/rekestnr.: C/15/320168 / FA RK 21-4386
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 20 april 2022
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.E. Vande Voort, kantoorhoudende te Bingelrade,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
--betreffende--
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
hierna mede te noemen: de minderjarige.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 25 november 2021 en de daarin vermelde stukken;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 30 november 2021;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 maart 2022.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 25 november 2021 is de beslissing op de verzoeken van de moeder tot wijziging van het gezag en de zorg/omgangsregeling pro forma aangehouden en is aan de Raad verzocht een onderzoek te verrichten.
2.2.
De moeder heeft de rechtbank bericht dat de vader na de beschikking van 25 november 2021 alle contact met [de minderjarige] heeft verbroken, in die zin dat hij [de minderjarige] volledig heeft geblokkeerd op zijn telefoon en ook via facebook. De vader heeft haar advocaat een e-mail gestuurd, tevens gericht aan de rechtbank en de Raad, waarin hij schrijft dat hij na grondig lezen van de stukken en met nadruk op het stuk “mening van [de minderjarige] ” heeft besloten alsnog akkoord te gaan met de verzoeken van de moeder en dat hij het contact met [de minderjarige] voor nu verbreekt. De moeder geeft aan dat het haar veel verdriet doet om te zien dat [de minderjarige] dit zeer veel pijn doet en zich afgewezen voelt. [de minderjarige] heeft volgens de moeder heel moedig zijn gevoelens geuit en aangegeven wat hem dwars zit, zodat er aan gewerkt kan worden. De vader reageert in de ogen van de moeder op een onvolwassen manier en legt de schuld bij de moeder, in plaats van naar zichzelf te kijken.
2.3.
De Raad heeft de rechtbank op 11 maart 2022 bericht van mening te zijn dat er geen redenen zijn om onderzoek te doen naar de onderzoeksvragen, nu de vader bij herhaling aangeeft welke besluiten hij heeft genomen en dat hij tot heden bij deze besluiten is gebleven. Uit dit korte verslag van de Raad blijkt dat de vader aangeeft nog steeds achter de besluiten te staan die hij eerder heeft genomen; namelijk dat hij op dit moment geen contact zal zoeken met zijn zoon en dat hij ermee akkoord is dat de moeder het eenhoofdig gezag zal krijgen. De vader heeft bij de Raad aangegeven dat hij de woorden van [de minderjarige] , zoals de rechtbank deze in de beschikking van 25 november 2021 heeft weergegeven, als schrikbarend heeft ervaren en dat hij hiervan enorm verdrietig is geworden. Hij las woorden waarin hij zich niet herkende. De vader heeft nu het gevoel dat hij in een strijd komt met [de minderjarige] en dat hij die strijd niet wil; niet voor zichzelf en ook niet voor [de minderjarige] . Hij ervaart al zoveel strijd met de moeder van [de minderjarige] en die strijd mag er aldus de vader niet zijn met zijn zoon.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het onwenselijk is dat de vader het contact met [de minderjarige] heeft verbroken, zeker omdat [de minderjarige] heeft aangegeven dat niet te willen. [de minderjarige] heeft er behoefte aan om soms alleen met zijn vader iets te doen, zonder dat [partner van de vader] daarbij aanwezig is. De vader laat hiermee zien dat hij de woorden van [de minderjarige] niet in het juiste perspectief weet te plaatsen. Zoals in de beschikking van 25 november 2021 is overwogen had een gesprek samen met Jeugdhulp tussen [de minderjarige] en de vader en [partner van de vader] kunnen leiden tot voor [de minderjarige] veilige en onbelaste afspraken. Nu de vader hieraan niet wenst mee te werken ziet de rechtbank zich voor geen andere keuze geplaatst dan de omgangsregeling zoals deze bij beschikking van 29 januari 2020 is bepaald te wijzigen, in die zin dat zal worden bepaald dat er geen tweewekelijkse weekendomgangs-regeling tussen de vader en [de minderjarige] zal gelden. Voldoende is immers, gelet op het voorgaande, gebleken, dat die regeling strijdig is met de belangen van [de minderjarige] .
2.5.
Het verzoek van de moeder om haar alleen met het zogenoemd eenhoofdig gezag te belasten zal worden toegewezen. Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Gebleken is dat tussen de moeder en de vader beslissingen over de behandeling van [de minderjarige] - die een stoornis heeft in het autistisch spectrum en op speciaal onderwijs zit - in het verleden moeizaam tot stand zijn gekomen. Nu de vader de zeggenschap over [de minderjarige] uitdrukkelijk geheel neerlegt bij de moeder, is de rechtbank van oordeel dat het anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is dat de moeder met het eenhoofdig gezag wordt belast.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige
[de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over voornoemde minderjarige toekomt;
3.2.
bepaalt dat de in de beslissing van deze rechtbank van 29 januari 2020 vastgelegde omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige] als beëindigd wordt beschouwd;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van E. Dijkstra als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2020.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.