ECLI:NL:RBNHO:2022:3557

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
21/3256
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van woning op grond van artikel 13b Opiumwet wegens drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Alkmaar. De zaak betreft de sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 7 april 2021 besloten de woning te sluiten voor de duur van één jaar, na een bestuurlijke rapportage van de politie die duidde op drugshandel vanuit de woning. Eiser, die in de woning woonde, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening, welke werd afgewezen. Het bestreden besluit van 5 juli 2021 verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak op 14 februari 2022 behandeld. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich ook liet vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht gebruik had gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de omstandigheden die wezen op drugshandel. De rechtbank concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was en dat er geen minder ingrijpende maatregelen beschikbaar waren. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat de sluiting onevenredige gevolgen voor hem had.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de sluiting van de woning, waarbij het beleid van de gemeente Alkmaar en de relevante wetgeving in acht werden genomen. De uitspraak benadrukt de ernst van drugshandel en de bevoegdheid van de burgemeester om in dergelijke gevallen op te treden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Kiewitt),
en

de burgemeester van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigde: M. Blom).

Procesverloop

In het besluit van 7 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder besloten de woning aan de [locatie] op grond van artikel 13b van de Opiumwet met ingang van 15 april 2021 te sluiten voor de duur van één jaar.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 11 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
In het besluit van 5 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2022. De zitting heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Eiser is niet verschenen en heeft zicht laten vertegenwoordigen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser woonde in de huurwoning aan de [locatie] . Ten tijde van de besluitvorming stond zijn zoon, verzoeker [naam] , ook op dit adres ingeschreven. Op 19 februari 2021, aangevuld op 27 maart 2021, heeft de politie Eenheid Noord-Holland een bestuurlijke rapportage opgesteld die betrekking heeft op dit adres.
1.2
In het primaire besluit heeft de burgemeester – onder verwerping van de ingediende zienswijzen – op grond van de bevindingen van de politie zoals neergelegd in de bestuurlijke rapportage en onder toepassing van de ‘Beleidsregel Handhaving Opiumwet bij drugs in woningen en lokalen gemeente Alkmaar’ (hierna ook: het Damoclesbeleid), de eigenaar van het pand onder aanzegging van bestuursdwang gelast het pand met ingang van 15 april 2021 te sluiten voor de duur van één jaar.
2.1
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 13 april 2021 bericht dat hij bereid is te wachten met sluiting van de woning totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
2.2
Op 11 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De woning is gesloten vanaf 25 mei 2021.
2.4
Op 8 juni 2021 heeft verweerder een aanvullende toelichting van de politie overgelegd.
2.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
3. Het voor de beoordeling van belang zijnde wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
4.1
De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning dan wel op bij de woning behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2
De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan.
4.3
Aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:553 [1] ontleent de rechtbank het volgende toetsingskader. De rechtbank toetst het besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij zal de rechtbank ingaan op de vragen of het besluit noodzakelijk is om het doel te bereiken en of de maatregel evenwichtig is. Bij de evenwichtigheid zal worden ingegaan op de verwijtbaarheid van eiser en de gevolgen van de sluiting voor eiser.
4.4
Als de (on)evenredigheid van het bestreden besluit tussen partijen in geschil is en dat besluit in zoverre mede op een beleidsregel berust, toetst de bestuursrechter, al dan niet uitdrukkelijk, ook de evenredigheid van de beleidsregel. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit aan artikel 4:84 van de Awb. Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij rechtstreekse toetsing van een besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Onder ‘bijzondere omstandigheden’ in artikel 4:84 worden zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden als reeds in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden begrepen. Als sprake is van strijd met artikel 4:84 van de Awb, wordt het bestreden besluit wegens schending van die bepaling vernietigd.
4.5
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, hanteert de rechtbank het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912. Daarbij komen de noodzaak van de sluiting en de evenredigheid van de gevolgen daarvan aan de orde.
De bestuurlijke rapportage
5. In de bestuurlijke rapportage van 19 februari 2021 staat vermeld dat er een MMA [2] -melding gedaan voor het betreffende adres met betrekking tot drugshandel en ook dat het de politie bekend is dat in de omgeving van de [straat] al langere tijd sprake is van overlast door aanloop van drugsgebruikers/kopers van drugs. De woning van eiser is doorzocht en daarbij zijn, zoals blijkt uit de aanvullende rapportage van 27 maart 2021, één wit brokje van 0,6 gram en een bolletje van 5,9 gram wit poeder met brokjes cocaïne aangetroffen. Verder zijn een busje pepperspray en meerdere drugsgerelateerde zaken zoals grammen weegschalen en weed grinders aangetroffen.
Verder valt in de bestuurlijke rapportage het volgende te lezen:

Woensdag 23 december 2020
16
uur: de politie zag [eiser] zijn woning binnen gaan. Kort hierop werd door de politie gezien dat gedurende de avond [eiser] twee korte bezoekjes bij zijn woning ontving. Dit waren bezoekjes van ongeveer twee minuten. Dit soort korte bezoekjes worden door de politie doorgaans als deal-indicatie aangemerkt. Eén van de twee bezoekers werd later door een als zodanig herkenbare opsporingsambtenaar staande gehouden en bleek een persoon te zijn met meerdere antecedenten op het gebied van de Opiumwet, waaronder het bezit van 14 XTC-pillen (lijst I Opiumwet).
24 december 2020
Om 19.11 uur en 19.18 uur zag de politie dat [eiser] twee korte bezoekjes van enkele minuten aan de woning ontving. Uit onderzoek door de politie bleek dat de personenauto van de tweede bezoeker op naam stond van een persoon die bekend was met drugsgebruik en mogelijk rijden onder invloed. Hierover was door de politie eerder al een aandachtsvestiging opgemaakt.
15 januari 2021
De politie zag om 15.53 uur dat [eiser] kort bezoek kreeg aan de woning door twee mannen. Deze werden binnen gelaten en kwamen ongeveer 5 minuten later weer naar buiten. Een van de mannen had een volle gele tas bij zich. De opsporingsambtenaar omschreef deze mannen als onverzorgd. Nadat zij [eiser] hadden bezocht liepen ze naar buiten met een lege gele tas.
Om 17.31 uur ontving [eiser] wederom een bezoeker in zijn woning die omstreeks 17.40 uur weer de woning verliet.
10 februari 2021
Omstreeks 17.19 uur ontving [eiser] een bezoek aan zijn woning van een persoon die door de politie werd herkend als een bekende drugsgebruiker met meerdere antecedenten op het gebied van de Opiumwetgeving (Lijst 1 Opiumwet: harddrugs).
Op 18 februari 21 is er een afvangactie door de politie gehouden, waarbij er kopers zijn aangehouden. In het navolgend onderzoek werden 2 kopers van harddrugs aangehouden. Waarna [eiser] werd aangehouden als verdachte ter zake verdenking van handel in harddrugs. Een van de kopers heeft verklaard. (…)”
De bevoegdheid tot sluiting
6. In de woning is in totaal 6,5 gram cocaïne aangetroffen. Gelet op deze hoeveelheid aangetroffen harddrugs is verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, sluiting van de woning te gelasten. Daarbij is van belang dat, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 het bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Eiser is daar naar het oordeel van rechtbank niet in geslaagd. Gezien de inhoud van de bestuurlijke rapportage waarop verweerder zich heeft gebaseerd, is wat eiser naar voren heeft gebracht daarvoor onvoldoende.
De noodzaak van de sluiting
7.1
Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt.
7.2
Eiser voert aan dat sprake is van een minder ernstig geval zoals opgenomen in het Damoclesbeleid. Er is sprake van een vondst van minder dan 50 gram harddrugs en van recidive is geen sprake. Eiser voert aan dat verweerder het criterium onder 4 te zwaar uitlegt, omdat enkel een busje pepperspray aanwezig was. Verder betwist eiser dat sprake is van georganiseerde drugshandel zoals genoemd onder 7 in het Damoclesbeleid.
7.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een ernstig geval, omdat wordt voldaan aan de criteria 2, 4 en 7 van het Damoclesbeleid. Voor wat betreft het tweede criterium heeft verweerder gewezen op de observaties die de politie blijkens de bestuurlijke rapportage heeft gedaan en waaruit dealindicaties naar voren komen en waarin is vermeld dat een koper van drugs een verklaring heeft afgelegd, inhoudende dat hij de drugs heeft gekocht van eiser.
7.4
In het beleid staat, voor zover hier relevant, het volgende.
Overtreding harddrugs in woning
Sluitingstermijn
Minder ernstige gevallen
1ste overtreding: waarschuwing
2de overtreding: sluiting voor de duur van 1 jaar
3de overtreding: sluiting voor onbepaalde tijd met een minimum van 2 jaar
Ernstige gevallen
1ste overtreding: sluiting voor de duur van 1 jaar
2de overtreding: sluiting voor onbepaalde tijd met een minimum van 2 jaar
Er is sprake van een ernstig geval indien wordt voldaan aan één of meer van de volgende criteria:
1. indien in een woning minimaal 50 gram harddrugs (middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet) zijn aangetroffen;
2. indien andere feiten en omstandigheden dan de aangetroffen harddrugs wijzen op de handel in harddrugs (middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet) in en vanuit een woning;
3. indien in een woning minimaal 5000 gram softdrugs (middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet) zijn aangetroffen;
4. indien er naast overtredingen van de Opiumwet in en vanuit een woning, sprake is van strafbare feiten zoals geweld, (vuur)wapens en/of munitie, waardoor de openbare orde is verstoord;
5. indien er sprake is van gevaar en/of overlast voor omwonenden, waardoor het woon- en leefklimaat is aangetast;
6. indien in de woning niet wordt gewoond;
7. indien feiten en omstandigheden wijzen op georganiseerde drugshandel, zoal de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) (handels)geld, weegschaal, assimilatielampen en dergelijke en/of de verklaringen of meldingen van getuigen, omwonenden, gebruikers, handelaren en dergelijke.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat wordt voldaan aan criteria 2, 4 en 7 van het beleid en dat sprake is van een ernstig geval. Verweerder heeft ingevolge zijn beleid de woning bij een eerste overtreding voor de duur van één jaar kunnen sluiten. Gelet op de waarnemingen van de politie heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van omstandigheden die wijzen op de handel in harddrugs zoals bedoeld onder 2. Op grond van deze bevindingen heeft verweerder mogen concluderen dat er vermoedelijk in of vanuit de woning drugs werden verhandeld en dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eveneens wordt voldaan aan criterium 4 en 7 van het beleid. In de woning is een busje pepperspray aangetroffen. De rechtbank overweegt dat een busje pepperspray een wapen is, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, Categorie II, onder 6, van de Wet Wapens en Munitie
.Gelet op artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie is bezit daarvan verboden. De stelling van eiser dat verweerder het criterium onder 4 te zwaar uitlegt doet hier gelet op het vorenstaande niet aan af. Verder zijn meerdere weegschalen, weed grinders en gripzakjes aangetroffen. Verweerder heeft dit aan kunnen merken als omstandigheden die wijzen op georganiseerde drugshandel.
7.6
De rechtbank overweegt dat tegen de achtergrond van de aangetroffen hoeveelheid harddrugs, de omstandigheid dat sprake is van een ernstig geval zoals bedoeld in het Damoclesbeleid en de omstandigheid dat het zichtbaar sluiten van de woning door verweerder voor de bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen, de sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk is en dat verweerder niet met een minder verstrekkende maatregel hoefde te volstaan.
Evenwichtigheid van de sluiting
8.1
Eiser voert aan dat de gevolgen van de woningsluiting onevenredig zijn omdat zijn zoon van niets wist en de verhuurder ontruiming heeft gevorderd bij de kantonrechter. Eiser vermoedt dat hij op de zwarte lijst van de woningbouwcorporatie zal worden gezet.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat het beleid onevenredige gevolgen voor eiser heeft. Verweerder stelt dat sprake is van een ernstig geval en dat eiser zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd. Het betreft de vrijheid van de verhuurder om te bepalen met wie ze een huurovereenkomst aangaan. Voorts is van dakloosheid geen sprake.
8.3
Verweerder geeft in de e-mail van 8 juni 2021 het volgende standpunt van de verhuurder, Woonwaard, weer:

Huurders die op slechte voet zijn vertrokken (huurschuld, woonfraude, overlast) registreren wij inderdaad op een interne lijst’ en: ‘We hebben voor huurders die opnieuw bij ons willen huren een ‘laatste kans beleid’ als zij aan bepaalde voorwaarden voldoen kunnen zij, onder door ons opgestelde voorwaarden, weer bij ons huren. Eventueel eerst een tijdelijk contract. We hebben wel altijd contractvrijheid dus huurders die het echt heel bont hebben gemaakt mogen we in principe weigeren als we dat kunnen onderbouwen, maar dat gebeurt bijna nooit’(…).
8.4
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de sluiting van de woning niet onevenwichtig is. Daarbij is van belang dat eiser de overtreding kan worden verweten nu hij daarbij was betrokken. Voorts heeft verweerder zich rekenschap gegeven van het feit dat de verhuurder een procedure was gestart om de huurovereenkomst van eiser te ontbinden en hij op een zwarte lijst van de verhuurder terecht kon komen, maar heeft daarin terecht geen aanleiding gezien om niet tot woningsluiting over te gaan. Ten tijde van het bestreden besluit hadden eiser en zijn zoon andere woonruimte gevonden. Van dreigende dakloosheid was daarom geen sprake. Daarom kan niet worden gezegd dat op dat moment sprake was van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder de woning in redelijkheid niet mocht sluiten. Voorts heeft eiser onvoldoende onderbouwd waarom sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de gevolgen van de sluiting onevenredig zijn.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Melding Misdaad Anoniem