ECLI:NL:RBNHO:2022:3525

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1687
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een woning wegens overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die de sluiting van hun woning door de burgemeester van de gemeente Uitgeest betwistten. De burgemeester had op 6 april 2022 besloten de woning, waarin ook een inpandige berging en werkplaats zijn gevestigd, voor de duur van zes maanden te sluiten, ingaande op 19 april 2022, vanwege de aangetroffen grote hoeveelheden hard- en softdrugs en voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van stoffen genoemd op lijst 1 van de Opiumwet. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit, vroegen de voorzieningenrechter om de sluiting te verbieden of te beperken tot drie maanden, en om een ruime begunstigingstermijn te hanteren voor het vinden van alternatieve woonruimte.

Tijdens de zitting op 19 april 2022 werd duidelijk dat verzoeker en verzoekster, die samenwoonden in de woning, betrokken waren bij de drugshandel. Verzoeker was op dat moment in voorarrest, terwijl verzoekster kort daarvoor was vrijgelaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet en het Damoclesbeleid van de gemeente Uitgeest. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van zes maanden gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de situatie en de recidive van verzoeker. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onredelijk maakten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1687
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker, te [woonplaats] ,

[verzoekster], verzoekster, te [woonplaats] ,
gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. W.H. Boomstra),
en

de burgemeester van de gemeente Uitgeest, verweerder

(gemachtigden: mr. I.A.A. van Hooff en T. Bolk).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder gelast de woning met de inpandige berging en werkplaats aan de [locatie] te sluiten voor de duur van zes maanden, ingaande op 19 april 2022.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Partijen zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Vooraf
2.1.
Verzoeker huurt een stolpboerderij met op het erf gelegen opstallen op het adres [locatie] . Verzoeker woont sinds oktober 2021 samen met verzoekster. Het huurcontract staat op naam van [bedrijf] BV, één van de bedrijven van verzoeker. De stolpboerderij heeft een inpandige berging en werkplaats (hierna: de stolpboerderij). De politie heeft op 1 maart 2022 een bestuurlijke melding gedaan aan verweerder. Uit deze melding blijkt dat de politie op 10 februari 2022 onderzoek heeft verricht op het adres van verzoekers omdat informatie was ontvangen dat op het adres mogelijk sprake zou zijn van overtreding van de Opiumwet, waaronder de aanwezigheid van een synthetisch drugslaboratorium. Uit de melding blijkt verder dat de politie in de stolpboerderij grote hoeveelheden hard- en softdrugs heeft aangetroffen en dat sprake was van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van stoffen, genoemd op lijst 1 van de Opiumwet. Tijdens het onderzoek werden vijf personen aangetroffen die als verdachte zijn aangemerkt. Verzoekers zijn direct aangehouden. Verzoekster heeft twee dagen in verzekering gezeten, verzoeker zit thans nog in voorarrest.
2.2.
Tijdens het politieverhoor heeft verzoeker zich beroepen op zijn zwijgrecht. Verzoekster, afkomstig uit [land] , heeft tegen de politie verklaard dat zij huishoudelijke taken verricht en vanwege de kou in Nederland niet vaak de woning verlaat. Volgens verzoekster staat verzoeker vroeg op, werkt hij op het perceel en heeft hij feitelijk het eigenaarschap op het terrein. De andere verdachten werden door verzoeker toegelaten op het terrein en moesten aanbellen als zij de stolpboerderij wilden betreden. Zij waren er korte periodes en hielpen verzoeker met werkzaamheden op het perceel.
2.3.
Ook blijkt uit de bestuurlijke melding dat op 17 april 2020 in een bedrijfsloods te [plaats] een hennepplantage is ontdekt en dat verzoeker destijds heeft verklaard dat hij daar voor eigen gebruik hennep teelde om olie te produceren. De olie zou hij gebruiken voor pijnbestrijding. Het Openbaar Ministerie heeft dit strafbare feit (mede) om die reden destijds geseponeerd.
2.4.
Verweerder heeft op basis van de bestuurlijke melding, artikel 13b van de Opiumwet en het Damoclesbeleid gemeente Uitgeest 2021 de sluiting van de stopboerderij voor de duur van zes maanden gelast.
2.5.
Verweerder heeft desgevraagd laten weten dat hij bereid is te wachten met de sluiting van de stolpboerderij totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
Het geschil
3.1.
Verzoekers hebben gesteld dat er geen noodzaak is om tot sluiting van de stolpboerderij over te gaan. De aangetroffen goederen zijn in beslag genomen en daarmee is de onveilige situatie opgeheven. Verzoeker zit nog in bewaring maar de hechtenis van verzoekster is al na twee dagen opgeheven. Verzoekster zal als gevolg van de sluiting van de stolpboerderij dakloos worden. Zij is sinds zes maanden in Nederland en heeft hier geen familie of vrienden. De politie heeft haar telefoon ingenomen waardoor zij niemand kan bereiken en ook geen betalingen kan verrichten. Zij is niet betrokken geweest bij de productie en/of verkoop van drugs. Haar verblijfsstatus in Nederland is onduidelijk, maar zij heeft een affectieve relatie met verzoeker en de bedoeling is om te gaan trouwen.
De woning van verzoekers maakt maar een klein deel uit van de stolpboerderij. De rest van de stolpboerderij wordt gebruikt als werkplaats. Verzoeker is aannemer en er lopen drie verschillende projecten, waarvoor hij ZZP’ers inhuurt die gebruik maken van het in de stolpboerderij opgeslagen materiaal waaronder gereedschap en zware niet- verrijdbare machines. Verzoeker wordt waarschijnlijk veroordeeld maar hoeft niet verder gestraft te worden door ook nog zijn bedrijf te verliezen. Een vriend van verzoeker, [naam 1] , verblijft in de stopboerderij. Hij staat niet op dat adres ingeschreven, aangezien hij normaliter woonachtig is in [land] . [naam 1] verzorgt thans voor verzoeker de planning van het werk, de administratie en heeft toegang tot de financiën van verzoeker. Een andere bevriende relatie van verzoeker, [naam 2] , komt dagelijks in de stolpboerderij en treedt op als woordvoerder voor verzoekster.
Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter primair verweerder te verbieden om tot sluiting van de stolpboerderij over te gaan en subsidiair de sluiting te beperken tot drie maanden. Ook wordt verzocht een ruime begunstigingstermijn van drie maanden te hanteren om verzoekster in staat te stellen andere woonruimte te zoeken en vervangende ruimte voor het materieel van het bedrijf.
3.2.
Verweerder heeft gesteld dat de politie een grote hoeveelheid hard- en softdrugs en materialen in de stolboerderij heeft aangetroffen en dat sprake was van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs, genoemd op lijst 1 van de Opiumwet. Vanwege al deze omstandigheden acht verweerder het noodzakelijk om de stolpboerderij voor zes maanden te sluiten. Het algemeen belang van het sluiten van de stolpboerderij weegt volgens verweerder zwaarder dan het belang van verzoekers. Verzoeker zit nog vast en voor zover er belangrijke materialen voor het bedrijf in de stolpboerderij aanwezig zouden zijn, hadden die al uit de stolpboerderij gehaald kunnen worden. Uit de foto’s blijkt niet dat dit onmogelijk was, terwijl inmiddels vier weken zijn verstreken sinds het voornemen tot sluiting bekend is gemaakt. Dat verzoekster dakloos wordt, is inherent aan de sluiting van de woning en volgens verweerder geen bijzondere omstandigheid.
De beoordeling
4.1.
De voorzieningenrechter zal haar voorlopig oordeel baseren op het kader zoals uiteengezet door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:RVS:2019:2912), hierna: de Afdeling.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd, op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het Damoclesbeleid, is de woning te sluiten. Nu de bevoegdheid voor de voorzieningenrechter een gegeven is, is het vervolgens de vraag of verweerder gelet op de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het is deze vraag die partijen verdeeld houdt.
Sluiting van zes maanden
4.3.
De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder zijn beleid correct heeft toegepast. Verweerder kan allereerst erin worden gevolgd dat sprake is van een ernstig geval, gelet op de grote hoeveelheden soft- en harddrugs die zijn aangetroffen en de aanwezigheid van materialen die wijzen op het fabriceren van MDMA. Daarnaast is aan de kant van verzoeker sprake van recidive zodat conform het beleid een sluiting van zes maanden kon worden opgelegd.
Noodzakelijkheid van de sluiting
4.4.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor aangehaalde uitspraak is het uitgangspunt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Gelet op de in dit geval aangetroffen grote hoeveelheid soft- en harddrugs (onder meer in de woonkamer, in de keuken en in twee slaapkamers) en de (hoeveelheid) aangetroffen materialen voor het fabriceren van MDMA, mocht verweerder aannemen dat de stolpboerderij een rol vervult binnen de drugsketen en was sluiting van de stolpboerderij aangewezen.
Evenredigheid van de sluiting
4.5.
Ten aanzien van de gevolgen van een woningsluiting heeft de Afdeling onder meer overwogen dat, gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting, de burgemeester dient te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. Het moeten verlaten van de woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid en dat een woningsluiting bijzonder zware gevolgen heeft, hoeft niet zonder meer aan sluiting van de woning in de weg te staan. Verweerder heeft aan verzoekers bij brief van 22 maart 2022 zijn voornemen kenbaar gemaakt de woning per 7 april 2022 te sluiten voor de duur van zes maanden. De sluiting per 7 april 2022 is door verweerder verlengd tot 19 april 2022 om verzoekster de gelegenheid te geven vervangende woonruimte te zoeken en om de noodzakelijke (bouw)materialen, waaronder gereedschappen en machines, van het aannemersbedrijf van verzoeker uit de stolboerderij te (laten) verwijderen en zo nodig op te slaan in de overige opstallen op het erf. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook ter zitting onduidelijk is gebleven welke materialen specifiek door welke zzp’er nodig zijn voor welk aanneemproject en of sprake is van eenvoudig verplaatsbare materialen. Dat in de stolpboerderij sprake zou zijn van zware niet-verrijdbare machines, zoals de gemachtigde ter zitting heeft gesteld, is de voorzieningenrechter niet gebleken. De foto’s in het dossier en de door gemachtigde ter zitting getoonde foto laten diverse kleine materialen zien die niet aard- en nagelvast aan de stolpboerderij zijn verbonden. Vooralsnog is aannemelijk dat deze materialen hadden kunnen worden verwijderd ten behoeve van de voortgang van het bedrijf, te meer nu verzoeker [naam 1] heeft ingeschakeld voor de dagelijkse gang van zaken. Verweerder heeft daarbij de termijn nogmaals verlengd tot de datum uitspraak van deze voorlopige voorziening. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zowel verzoeker (ten aanzien van het bedrijf) als verzoekster (ten aanzien van het vinden van alternatieve woonruimte) een voldoende termijn gegeven om zijn/haar zaken te regelen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat ter zitting is aangegeven dat verzoekster dagelijks contact heeft met de bevriende [naam 2] en [naam 1] , welke laatste over de financiën van verzoeker kan beschikken. Gelet op deze omstandigheden moet verzoekster geacht worden alternatieve woonruimte te vinden en is daartoe voldoende tijd gegund.
4.6.
De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het primaire besluit naar voorlopig oordeel in stand kan blijven. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.