ECLI:NL:RBNHO:2022:3495

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
15.870642.17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en afpersing van buitenlandse toeristen door taxichauffeurs op Schiphol

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor zijn deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op het oplichten en afpersen van buitenlandse toeristen, met name op en rond de luchthaven Schiphol. De verdachte heeft ongeveer 10 maanden deel uitgemaakt van deze organisatie, die opereerde door zich voor te doen als bonafide taxichauffeurs en klanten te dwingen exorbitante bedragen te betalen voor taxiritten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten systematisch buitenlandse reizigers benaderden, vaak zonder gebruik te maken van een taxameter of met een gemanipuleerde meter, en hen confronteerden met hoge ritprijzen. Wanneer klanten weigerden te betalen, werden zij vaak bedreigd en onder druk gezet, soms zelfs met fysiek geweld. De verdachte is specifiek betrokken geweest bij de afpersing van een Zweedse toerist, waarbij hij samen met medeverdachten geld en een fotocamera heeft afgenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen, waaronder een bonnenboekje en een vuurwapen, bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870642-17 (P)
Uitspraakdatum: 21 april 2022
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 maart 2022, 29 maart 2022 en 7 april 2022 in de zaak tegen:
[naam van de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres van de verdachte] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. Hobbelink, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 november 2015 tot en met 11 april 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Eindhoven, althans in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere)
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 7]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten één of
meer misdrijven omschreven in:
- artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld), en/of
- artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (afpersing), en/of
- artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (oplichting), en/of
- artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (dwang), en/of
- artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging), en/of
- artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling), en/of
- artikel 304 aanhef en onder sub 2 van het Wetboek van strafrecht (mishandeling, mishandeling met voorbedachte raad en/of zware mishandeling van een of meer ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn / hun bediening), en/of
- artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (voorhanden hebben van (een) wapen(s) en munitie van de categorie(ën) II en III van de Wet wapens en munitie);
Feit 2
hij op of omstreeks 19 februari 2017 te luchthaven Schiphol en/of Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere geldbedrag(en) (te weten 300 en/of 100 en/of 50 euro) en/of een fotocamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich allen in die taxi bevonden en een van hen achterin bij die [slachtoffer 1] ging zitten en/of
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen een geldbedrag (te weten 595 euro) te betalen voor een taxirit van luchthaven Schiphol naar het Campanile hotel (gelegen aan Loosdrechtdreef 3), terwijl er voor de betreffende rit een bedrag van 50 euro was afgesproken en/of
- ( vervolgens) (toen die [slachtoffer 1] weigerde dat geldbedrag van 595 euro te betalen) die [slachtoffer 1] op agressieve toon heeft/hebben toegesproken en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij zijn portemonnee moest pakken en/of
- ( vervolgens) die portemonnee uit de handen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gegrist/gepakt en/of
- ( vervolgens) uit de portemonnee van die [slachtoffer 1] 300 euro, in elk geval een geldbedrag, heeft/hebben gepakt en/of
- ( vervolgens) de fotocamera uit de tas van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gepakt en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij de auto niet mocht verlaten totdat er was betaald en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 1] naar een pinautomaat (gelegen aan de Reigersbos) is/zijn gereden en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij moest uitstappen en/of
- ( vervolgens) zich samen met die [slachtoffer 1] heeft/hebben begeven naar die pinautomaat en/of die [slachtoffer 1] (hierbij) naar/richting die pinautomaat heeft/hebben gedirigeerd en/of die [slachtoffer 1] (daarbij) (stevig) bij de arm heeft/hebben vastgepakt en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij zijn mond moest houden en geld moest pinnen en/of
- ( vervolgens) opzettelijk dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Om 17:00 uur komen wij terug en dan moeten wij de rest van het geld hebben", althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking;
aldus een dusdanige dreigende en/of intimiderende sfeer heeft/hebben gecreëerd dat die [slachtoffer 1] zich daaraan niet kon en/of durfde te onttrekken;
Feit 3
hij op of omstreeks 19 februari 2017 te luchthaven Schiphol en/of Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) (te weten 300 en/of 100 en/of 50 euro) en/of een fotocamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich allen in die taxi bevonden en een van hen achterin bij die [slachtoffer 1] ging zitten en/of
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen een geldbedrag (te weten 595 euro) te betalen voor een taxirit van luchthaven Schiphol naar het Campanile hotel (gelegen aan Loosdrechtdreef 3), terwijl er voor de betreffende rit een bedrag van 50 euro was afgesproken en/of
- ( vervolgens) (toen die [slachtoffer 1] weigerde dat geldbedrag van 595 euro te betalen) die [slachtoffer 1] op agressieve toon heeft/hebben toegesproken en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij zijn portemonnee moest pakken en/of
- ( vervolgens) die portemonnee uit de handen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gegrist/gepakt en/of
- ( vervolgens) uit de portemonnee van die [slachtoffer 1] 300 euro, in elk geval een geldbedrag, heeft/hebben gepakt en/of
- ( vervolgens) de fotocamera uit de tas van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gepakt en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij de auto niet mocht verlaten totdat er was betaald en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 1] naar een pinautomaat (gelegen aan de Reigersbos) is/zijn gereden en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij moest uitstappen en/of
- ( vervolgens) zich samen met die [slachtoffer 1] heeft/hebben begeven naar die pinautomaat en/of die [slachtoffer 1] (hierbij) naar/richting die pinautomaat heeft/hebben gedirigeerd en/of die [slachtoffer 1] (daarbij) (stevig) bij de arm heeft/hebben vastgepakt en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij zijn mond moest houden en geld moest pinnen en/of
- ( vervolgens) opzettelijk dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Om 17:00 uur komen wij terug en dan moeten wij de rest van het geld hebben", althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking;
aldus een dusdanige dreigende en/of intimiderende sfeer heeft/hebben gecreëerd dat die [slachtoffer 1] zich daaraan niet kon en/of durfde te onttrekken;
Feit 4:
hij op of omstreeks 11 april 2017 te Amsterdam, (in een voertuig) een vuurwapen van categorie III onder 1°, te weten een vuurwapen (merk: Tanfoglio, model GT-28, met kaliber 6.35mm Browning) en/of vijf patronen (merk: Sellier en Bellot, met kaliber 6.35 Browning), althans munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 1
2.2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient de worden verklaard ten aanzien van feit 1. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het Openbaar Ministerie in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door de verdachte
welte vervolgen voor zijn vermeende rol binnen de criminele organisatie en de medeverdachten, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en in het bijzonder [medeverdachte 4] niet. Van deze medeverdachten zou gezegd kunnen worden dat die in dezelfde modus operandi passen nu zij deel hebben genomen aan chatgroepen en zich hebben bediend van hetzelfde ‘oplichtingsjargon’. De medeverdachte [medeverdachte 4] komt daarnaast in drie zaaksdossiers naar voren, terwijl de verdachte in twee zaaksdossiers naar voren komt.
2.2.2.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
2.2.3
Beoordeling rechtbank
De in het tweede lid van artikel 167 Sv aan het Openbaar Ministerie opgedragen opportuniteitsbeoordeling impliceert een belangenafweging tussen enerzijds het algemeen belang en anderzijds het individuele belang van de verdachte om niet in het strafproces te worden betrokken. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van behoorlijke procesorde, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur daaronder begrepen, in de strafrechtspraak ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van gelijke gevallen, ook niet ten aanzien van de door de verdediging specifiek genoemde medeverdachte [medeverdachte 4] . De rechtbank wijst er in dit verband op dat de verdachte naast deelname aan een criminele organisatie - anders ook dan de voornoemde medeverdachte - wordt verweten betrokken te zijn bij diefstal met geweld en afpersing van een Zweedse toerist. Daar komt bij dat aan de verdachte - anders dan de meeste medeverdachten, waaronder [medeverdachte 4] - wapen- en munitiebezit wordt verweten.
Gelet op het voorgaande, concludeert de rechtbank dat niet kan worden gezegd dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tegen de verdachte wel en tegen de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] geen strafvervolging in te stellen, berust op willekeur. Voor zover overigens feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, volgt de rechtbank deze gevolgtrekking, onder verwijzing naar de overwegingen onder 4.3.1 (vrijspraak voor feit 2) en 7.3 (redelijke termijn), niet.
Het verweer slaagt niet. Het Openbaar Ministerie is aldus ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding3.1 Taxidiensten op Schiphol

De luchthaven Schiphol heeft voor het aanbieden van taxidiensten een proces ingericht. Volgens dat proces wachten chauffeurs met hun voertuig in taxibuffers totdat zij via een geautomatiseerd systeem worden opgeroepen naar een standplaats met 14 plekken, gelegen op de A-baan van de Aankomstpassage, naast het Jan Dellaertplein.
Ten tijde van de tenlastegelegde periode had men op de luchthaven Schiphol te maken met taxichauffeurs die geen gebruik wilden of mochten maken van de A-baan. Dit zorgde voor ongeregeldheden in of aan de openbare weg. De wijze waarop deze taxichauffeurs hun diensten aanboden leidde tot ongewenste situaties, waaronder oplichting van klanten.
Start onderzoek 13Bisbee
Naar aanleiding van een aanhouding op heterdaad van een bij een vermoedelijke oplichting te Schiphol betrokken verdachte, werden op diens telefoon chatgesprekken aangetroffen. Tegen de daaraan deelnemende contactpersoon “ [bijnaam medeverdachte 1] ”, een bijnaam van [medeverdachte 1] , is op 3 januari 2017 een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam 13Bisbee. Uit dat onderzoek zijn onder meer de volgende incidenten bekend geworden.
3.2
Zaakdossiers
[aangever 1] en [aangever 2] afkomstig uit Zwitserland
Op 10 januari 2017 landen [aangever 1] en [aangever 2] op Schiphol. Zij worden aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 1] of zij een taxi nodig hebben en lopen met hem mee naar een taxi die ter hoogte van het Sheraton hotel geparkeerd staat. Samen met [medeverdachte 1] stappen zij in bij de medeverdachte [medeverdachte 7] , die de chauffeur is. [aangever 1] verklaart dat hij bewust heeft gekeken naar een taxameter, maar die niet ziet; er is geen prijsafspraak gemaakt. Uiteindelijk betalen zij € 98,-, waar dit volgens een formule van de Rijksoverheid (hierna: de maximum ritprijs) € 55,39 maximum had moeten zijn.
[aangever 3] afkomstig uit Italië
Op 18 januari 2017 wordt [aangever 3] op Schiphol aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 1] , waarna zij met hem naar het Sheraton hotel loopt. Daar stappen zij samen in een taxi, die wordt bestuurd door de medeverdachte [medeverdachte 7] . [medeverdachte 1] vertelt haar, aldus haar verklaring, dat zij met kaart kan betalen en dat de rit vermoedelijk niet meer dan € 90,- zal kosten. Bij hotel Casa 400 in Amsterdam aangekomen blijkt zij toch niet met kaart te kunnen betalen; de taxi rijdt op en neer naar het Amstelstation zodat [aangever 3] kan pinnen. Aan het eind van de rit staat er € 74,95 op de taxameter, terwijl de maximum ritprijs € 51,07 is. [aangever 3] ontvangt een kwitantie waarop staat dat er een toeslag van € 25,- is berekend.
[aangever 4] afkomstig uit Japan
Op 24 januari 2017 wordt [aangever 4] op Schiphol aangesproken door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] met het verzoek of hij een taxi wil hebben. Beiden hebben zij een bordje met taxi om de nek hangen. [medeverdachte 6] draagt verder nog een geel hesje. Even later stappen ze alle drie in de taxi, die in een van de parkeergarages van Schiphol staat. [aangever 4] verklaart dat hij geen taxameter ziet en hoort dat de deuren op slot gaan. Ongeveer 2 kilometer voor zijn hotel vertrouwt [aangever 4] het niet en vraagt of ze willen stoppen. Hij krijgt te horen dat hij € 300,- moet betalen. Hij zegt dat dit teveel is, dat hij eerder € 40,- voor een rit naar Amsterdam heeft betaald, maar betaalt toch omdat de deuren nog steeds op slot zitten. De dag daarna doet [aangever 4] aangifte. De maximum ritprijs is € 44,83.
[aangever 5] afkomstig uit China
Op 14 februari 2017 wordt [aangever 5] op Schiphol aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 1] , die hem een taxi aanbiedt. Ze lopen samen naar een taxi die ter hoogte van de shuttles bij Aankomsthal 3 staat en stappen in; de medeverdachte [medeverdachte 2] zit achter het stuur. [aangever 5] verklaart dat de bijrijder ( [medeverdachte 1] ) op de plaats van bestemming zegt dat de rit € 180,- kost. Hij geeft eerst € 30,-, dan nog € 50,00 en in totaal uiteindelijk € 130,- omdat ze om meer geld blijven vragen en hem niet laten uitstappen. De maximum ritprijs is € 24,49.
[aangever 6] afkomstig uit Engeland
Op 14 februari 2017 worden [aangever 6] en zijn vriendin op Schiphol aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 1] met de vraag of zij een taxi nodig hebben. Op de vraag wat de rit kost krijgt hij als antwoord dat de taxi op de meter rijdt, aldus [aangever 6] . Ze steken de busbanen over en stappen met z’n drieën in bij de medeverdachte [medeverdachte 5] , die rijdt. Er is een taxameter aanwezig, maar [aangever 6] ziet niet dat die oploopt. Eenmaal bij het hotel, verzoekt [medeverdachte 1] hen om met hem uit te stappen om de bagage te pakken. De chauffeur blijft zitten. Buiten krijgen zij te horen dat te rit € 98,- kost en wijst [medeverdachte 1] op de taxameter, waar dat bedrag ineens op staat. [aangever 6] merkt dat aandringen geen zin heeft; [medeverdachte 1] schrijft een kwitantie uit en hij betaalt. De maximum ritprijs is € 40,82.
[slachtoffer 1] afkomstig uit Zweden
Op 19 februari 2017 stapt [slachtoffer 1] bij de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de taxi. [medeverdachte 1] pakt € 300,- uit zijn portemonnee en een fotocamera uit zijn tas. Later pint en overhandigt [slachtoffer 1] nog eens € 150,- aan hem. Dit terwijl de maximum ritprijs € 64,54 is. Zie voor verdere bespreking van dit zaaksdossier paragraaf 4.3.3.3.
[aangever 8] afkomstig uit Schotland
Op 27 maart 2017 wordt [aangever 8] aangesproken door 2 personen, waaronder de verdachte, met de vraag of hij een taxi nodig heeft. [aangever 8] en de verdachte stappen samen in bij de medeverdachte [medeverdachte 2] , die de chauffeur is. Bij het hotel in Den Haag aangekomen staat de taxameter op € 120,-. Dan drukt [medeverdachte 2] op een knop en verspringt de meter naar € 395,-, aldus [aangever 8] in zijn aangifte. Hij is alleen, het is laat en zijn bagage lag nog achterin; [aangever 8] voelt zich een beetje geïntimideerd en betaalt. Hij krijgt een kwitantie. De maximum ritprijs is € 118,13.
[aangever 9] afkomstig uit India
Op 30 maart 2017 wordt [aangever 9] op Schiphol aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 3] met de vraag of zij een taxi nodig heeft. Hij brengt haar naar een parkeergarage, waar ze bij de medeverdachte [medeverdachte 4] in de auto stapt. Er zit nog een bijrijder in de auto. Op de vraag van [aangever 9] waarom dat zo is, geeft deze aan dat het de eerste werkdag is van de chauffeur en hij hem aan het opleiden is. Ze spreken af, zo verklaart zij, om op de meter te rijden naar een hostel op het Bijlmerplein in Amsterdam. In de buurt van de Amsterdam Arena moet zij eerst € 249,- betalen. Zij pakt een biljet van € 500,- en de prijs wordt € 299,- en vervolgens € 399,-. Deze bedragen krijgt [aangever 9] te zien op “een soort mobiel pinapparaat, waarop de bijrijder bezig was”. Ze leggen haar uit dat er belasting bij komt en dat zij die terug kan vragen. [aangever 9] wil dat de taxi stopt, maar ze rijden naar het Nelson Mandelapark. Daar grijpt de bijrijder haar stevig vast en gooit hij haar uit de taxi, samen met haar bagage. Uiteindelijk heeft zij € 425,- betaald en ontvangt zij na haar verzoek om een bon, een afgescheurd briefje met daaroponder meer de tekst “Aanbetaald € 409,-”. De maximum ritprijs is € 51,79.
[aangever 10] afkomstig uit China
Op 16 september 2016 wordt [aangever 10] vanaf Schiphol naar de plaats van bestemming gebracht door de medeverdachte [medeverdachte 4] . Aldaar moet hij een bedrag van € 150,- betalen. Hij gaat hier niet mee akkoord en wordt vervolgens twee uur lang rondgereden. Uiteindelijk haalt [aangever 10] zijn portemonnee tevoorschijn waarop de taxichauffeur € 80,- uit de portemonnee van [aangever 10] haalt. [aangever 10] is vervolgens uit de taxi gezet. De maximum ritprijs is € 26,65.
[aangever 11] en [aangever 12] afkomstig uit Japan
Op 18 september 2016 worden [aangever 11] en [aangever 12] vanaf Schiphol naar de plaats van bestemming gebracht door de medeverdachte [medeverdachte 4] . Aldaar moeten zij een bedrag van € 249,- betalen. Zij gaan hier niet mee akkoord en geven aan dat het geen normale prijs is voor de rit, waarna ze uiteindelijk een bedrag van € 120,- moeten betalen. Ze mogen niet betalen met een creditcard maar moeten geld pinnen zodat contact betaald kan worden. Ze krijgen twee bonnetjes, één met een bedrag erop van € 249,- en een ander met daarop een bedrag van € 120,-. De maximum ritprijs is € 37,21.
[aangever 13] en [aangever 14] afkomstig uit Italië
Op 22 november 2016 worden [aangever 13] en [aangever 14] aangesproken op Schiphol door de medeverdachte [medeverdachte 1] , die later als bijrijder in de taxi stapt. Op de plaats van bestemming staat er op de taxameter een bedrag van € 78,-. Vervolgens wordt er iets met de meter gedaan en geeft de meter twee bedragen aan (€ 196,- en € 214,-). Er wordt hun verteld dat als ze niet betalen, ze naar de politie worden gebracht. Na onderhandelen zakt de prijs en betalen ze € 120,-. De maximum ritprijs is € 44,83.
3.3
Modus operandi
Uit voornoemde incidenten volgt dat de verdachten en de medeverdachten steeds volgens een min of meer gelijke manier werkten. Bij herhaling worden klanten aangesproken in de aankomsthal of op de openbare weg in de nabijheid van Schiphol. De verdachten hebben soms een hesje aan of een taxibordje om en desgevraagd wordt aangegeven dat er met kaart betaald kan worden en/of op de meter zal worden gereden. Eenmaal in de taxi rijden de verdachten vaak met zijn tweeën of zelfs met zijn drieën met de klant richting de plaats van bestemming. Soms zonder prijsafspraak dan weer zonder zich aan een prijsafspraak te houden, soms zonder gebruik van taxameter dan weer met een taxameter waarmee wordt gerommeld. Al dan niet op de plaats van bestemming worden de klanten geconfronteerd met een forse tot exorbitant hoge ritprijs. Als klanten protesteren tegen een te hoge ritprijs worden zij meestal geconfronteerd met in hun beleving dreigende omstandigheden, zoals stemverheffingen, het vergrendelen van de portieren, niet afgeven van bagage of het onder dwang moeten pinnen bij een geldautomaat, soms gepaard gaande met fysieke aanrakingen, als vastpakken en duwen.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten, zoals uiteengezet in het door haar overlegde schriftelijk requisitoir.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals verwoord in de door hem overlegde pleitnotitie. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2
De verdachte wordt vrijgesproken van het hem onder feit 2 ten laste gelegde feit. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende bewijs voor de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal (met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging), nu niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het oogmerk had om zich het geld en de camera van de aangever toe te eigenen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de gang van zaken afwijkt van de gebruikelijke modus operandi. Uit de bewezenverklaring van feit 1 ( zie paragraaf 4.3.3. en volgende) volgt dat het oogmerk van de verdachte(n) niet was gericht op het wederrechtelijk toe-eigenen van geld en/of goederen (al dan niet gepaard met enige vorm van geweld) van klanten, maar -om zichzelf financieel te bevoordelen- op het bewegen van uit het buitenland afkomstige klanten tot afgifte van (meer) geld voor een taxirit. Bovendien is de enkele aanwezigheid van de verdachte (en de medeverdachte [medeverdachte 3] ) in de auto ten tijde van het wegnemen van het geldbedrag en de camera door de medeverdachte [medeverdachte 1] , van onvoldoende gewicht om van medeplegen van diefstal (met geweld of bedreiging met geweld) te kunnen spreken.
4.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Bewijsoverwegingen
4.3.3.1 Overwegingen ten aanzien van feit 1 (criminele organisatie)
Dit feit betreft de verdenking dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waaronder de medeverdachten, op een of meer tijdstippen in de periode van 20 november 2015 tot en met 11 april 2017, die het oogmerk had het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard, te weten diefstal met geweld en afpersing, oplichting, dwang, bedreiging en (zware) mishandeling van ambtenaren alsmede misdrijven als bedoeld in artikel 6 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en, zo ja, of de verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Juridisch kader criminele organisatie
Volgens vaste rechtspraak is voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en ten minste een andere persoon, met een zekere duurzaamheid en structuur. Voorts is vereist, dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van (een van) de in de tenlastelegging genoemde misdrijven. Dat oogmerk – waartoe in ieder geval het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Deelneming
Om te kunnen spreken van deelneming aan de hierboven bedoelde criminele organisatie is vervolgens nodig dat aan twee vereisten is voldaan:
1) de verdachte behoort tot de organisatie, en
2) de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
In ‘deelneming aan’ ligt bovendien opzet besloten. Van opzet is sprake wanneer de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven.
Niet vereist is bovendien dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
4.3.3.2 Beoordeling ten aanzien van feit 1 (criminele organisatie)
Zoals ook uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt, heeft de rechtbank ten laste van de verdachte en een aantal medeverdachten bewezen verklaard – kort gezegd – het tezamen en in vereniging afpersen van een Zweedse toerist. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen zij in dit verband hierna onder paragraaf 4.3.3.3 overweegt. De aldaar geschetste werkwijze impliceert op zichzelf reeds de wijze waarop verdachte en medeverdachten te werk gingen en waarop zij het oogmerk hadden.
Uit dit bewezenverklaarde feit in onderling verband en samenhang bezien met de in de inleiding onder 3.2 besproken incidenten en de op deze en andere incidenten betrekking hebbende tapgesprekken in het dossier, leidt de rechtbank af dat in de periode van 11 juni 2016 tot en met 11 april 2017 sprake was van een crimineel samenwerkingsverband dat het oogmerk had op oplichting dan wel afpersing van klanten. Daartoe overweegt de rechtbank ook nog het volgende.
Structuur, duurzaamheid en oogmerk
In het kader van het gestructureerde en duurzame samenwerkingsverband acht de rechtbank van belang dat de verdachte en medeverdachten frequent en intensief (telefonisch) contact met elkaar hadden en deel uitmaakten van diverse appgroepen die betrekking hadden op taxiritten, ronselen en oplichten. Verder maakten zij gebruik van dezelfde bonnenboekjes, waarmee “bonnen” werden uitgeschreven zonder enig herleidbaar gegeven, elkaars auto’s en elkaars diensten (ronselaar/chauffeur/bijrijder). Met betrekking tot het oogmerk van de organisatie acht de rechtbank voorts van belang dat de verdachte en medeverdachten elkaar met regelmaat op de hoogte hielden van de stand van zaken op Schiphol, waaronder het aanbod van (buitenlandse) toeristen, welke klanten mogelijk opgelicht konden worden, maar ook van de aan- of afwezigheid van handhavers aldaar. Niet alle in de tenlastelegging genoemde verdachten hadden een directe lijn met
allemedeverdachten. Desondanks blijkt uit verschillende app- en chatgroepen dat de verdachten goed op de hoogte waren van hetgeen zich op en rond Schiphol afspeelde.
De onderlinge taakverdeling bij een oplichting bestond hieruit dat de ronselaar in de aankomsthal of op de openbare weg in de nabijheid van Schiphol buitenlandse reizigers aansprak en zich al of niet gekleed in een geel hesje en/of met een taxi bordje om de nek voordeed als bonafide taxichauffeur. Na (telefonisch) contact tussen de ronselaar en de taxichauffeur, waarin onder meer werd gesproken over de nationaliteit van een klant en of die voor de eerste keer in Nederland was, werd de locatie afgesproken waar de taxichauffeur, de ronselaar met de klant zou treffen. Vervolgens werd de klant door de ronselaar naar de afgesproken plek begeleid alwaar de taxichauffeur klaarstond. Dikwijls stapte ook de ronselaar in. Er werd dan zogenaamd ‘twee-mans’ gewerkt. In sommige gevallen werd er ‘drie-mans’ gewerkt. Op de wijze zoals die uit de hierboven beschreven zaaksdossiers blijkt, werd de klant al dan niet naar de bestemming vervoerd en op enig moment geconfronteerd met een veel tot exorbitant hogere ritprijs dan de ritprijs zoals die op basis van de maximale ritprijs (conform het berekeningsmodel van de Rijksoverheid) zou mogen zijn. In de tap- en chatgesprekken wordt gesproken over het rijden op tarief 2, de meter afrekenen per persoon of het verhogen van de prijs met belasting. Daar waar de toerist het gewenste bedrag niet wilde betalen en protesteerde, werd druk uitgeoefend om de toerist toch te bewegen tot afgifte van geldbedragen en daarmee de te hoge ritprijs te betalen. Dit werd gedaan door stemverheffing, onderling discussiëren in een voor de klant onverstaanbare taal, het vergrendelen van de portieren, het niet afgeven van bagage, te suggereren dat gebeld werd met de politie, langer rond te rijden en/of langs een geldautomaat te rijden en dwingen tot het pinnen van geld. Soms ging dit gepaard met fysieke aanrakingen, als vastpakken en duwen, wat een zodanig dreigende sfeer deed ontstaan dat veeleer sprake was van afpersing.
Het bedrag dat werd buit werd gemaakt, werd meestal tussen de ronselaar, taxichauffeur en eventueel de tweede bijrijder verdeeld.
In het kader van het gestructureerde en duurzame samenwerkingsverband en met betrekking tot het oogmerk van de organisatie acht de rechtbank voorts van belang de vele tapgesprekken die deel uitmaken van het (140 Sr) dossier waarin door de verdachten wordt gesproken over het ‘laaien’ (ronselen), ‘raggen’, ‘snijden’, en ‘verneuken’ (oplichten) van toeristen en de WhatsApp groepen waarin onder andere wordt gesproken over: ‘licht hem maar op als het opgelicht kan worden’ en ‘Wij rammen de klanten’.
Tijdens carnaval in 2017 werden in onderling overleg de oplichtingswerkzaamheden van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] tijdelijk verplaatst naar het zuiden van Nederland, waar een vergelijkbare werkwijze werd gehanteerd voor het oplichten en afpersen van klanten.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de verdachte en de medeverdachten met een misdadig doel klanten ronselden op Schiphol, maar ook elders in het land.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het vorenstaande genoegzaam vast dat de strafbare feiten of pogingen daartoe in gestructureerd samenwerkingsverband hebben plaatsgevonden en dat die samenwerking bovendien een duurzaam karakter had. Kortom, er was sprake van een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 326 en 317 Sr.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten in het dossier dat de organisatie - anders dan oplichting en afpersing - ook het plegen van andere misdrijven tot oogmerk had en evenmin bevat het dossier voldoende bewijs om te komen tot bewezenverklaring van een langere periode dan is bewezenverklaard. Op basis van de grote hoeveelheid WhatsApp-groepen stelt de rechtbank vast dat in de periode van 20 november 2015 tot 11 juni 2016 weliswaar sprake is geweest van onderling contact op grote schaal, maar dat dit telkens strekte tot het in georganiseerd verband plegen van een of meer andere misdrijven zoals beschreven in de tenlastelegging, is niet komen vast te staan.
Rol van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte als bijrijder of als chauffeur betrokken was bij de afpersing van [slachtoffer 1] op 19 februari 2017 en als ronselaar en bijrijder betrokken was bij de oplichting van [aangever 8] op 27 maart 2017. Naast deze twee incidenten volgt zijn aandeel aan het criminele samenwerkingsverband ook uit afgeluisterde telefoongesprekken. Nadat de medeverdachte [medeverdachte 1] de verdachte zegt dat hij iets voorbij de Parasonic moet komen, antwoordt de verdachte ‘dat hij de … (ntv) aan het oprijden is’ en vraagt hij: ‘… (ntv) te verneuken?’ [medeverdachte 1] antwoordt: ‘Is deze te verneuken? Is te verneuken! Is te verneuken!’ Verder vraagt de verdachte in een ander gesprek aan [medeverdachte 1] of het eentje is om te ‘snijden/naaien’ waarop bevestigend wordt geantwoord. Hij gebruikt derhalve ook de specifieke terminologie van de organisatie. Ook maakte de verdachte deel uit van de “harde kern” die tijdens carnaval in 2017 oplichtingsactiviteiten verrichtte.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte in zijn algemeenheid wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie tot het plegen van misdrijven. Met zijn handelingen heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van dat door de criminele organisatie voorgestane oogmerk tot het plegen van oplichting en afpersing.
ConclusieConcluderend acht de rechtbank, op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen alsmede hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte – kort gezegd –heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, op de wijze zoals hierna in de rubriek ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid. De criminele organisatie werd gevormd door in ieder geval de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] .
4.3.3.3 Overwegingen ten aanzien van feit 3
Aangifte Zweedse toerist bij de politie
Op 19 februari 2017 heeft een Zweedse toerist genaamd [slachtoffer 1] aangifte gedaan bij de politie in Amsterdam. Uit deze aangifte volgt dat hij in de vroege morgen van 19 februari 2017 rond 05.30 uur vanuit Zweden was geland op Schiphol. Hij werd aldaar ‘geronseld’ door, naar later is gebleken, de medeverdachte [medeverdachte 1] , die hem begeleidde naar een taxi. Op camerabeelden van Schiphol is te zien dat de aangever met [medeverdachte 1] om 06:05 uur richting het Sheraton hotel aldaar loopt. Aangever vertelde de man dat hij € 50,- bij zich had en hoorde hem zeggen dat dat goed was. Aangekomen bij de taxi stapten volgens de aangever nog twee mannen in: een man achter het stuur en een man op de bijrijders plaats. Zowel de aangever als degene die hem had aangesproken namen achterin de taxi plaats. De taxameter werd niet aangezet en gaf tijdens de rit het bedrag van € 0,00 aan. Bij aankomst op de door de aangever opgegeven bestemming, het Campanile hotel aan de Loosdrechtdreef in Amsterdam Zuidoost, tikte de chauffeur op de taxameter een bedrag van € 595,- in. Toen de aangever zei dat hij niet zoveel geld bij zich had en dat er een bedrag van € 50,- euro was afgesproken voor de rit, gaven beide mannen voorin aan dat hij het bedrag van € 595,- moest betalen. Toen aangever zei dit niet te willen en kunnen betalen, kalmeerde [medeverdachte 1] de mannen voorin en zei dat de aangever zijn portemonnee moest pakken. Vervolgens griste hij die meteen uit de handen van de aangever, pakte er € 300,- uit, telde het geld en zei dat het € 200,- was. Toen de aangever zijn rugtas opende, pakte dezelfde man meteen zijn fotocamera weg uit die tas. Een van de mannen voorin vroeg of hij een creditcard had en daarop pakte [medeverdachte 1] de bankpas uit aangevers portemonnee. De aangever hoorde hem vervolgens zeggen dat de chauffeur naar een geldautomaat moest rijden. Bij een geldautomaat gekomen moest de aangever uitstappen. [medeverdachte 1] stapte mee uit. De aangever heeft verklaard dat hij van hem toen al het geld wat er op de rekening stond moest opnemen. De aangever voelde zich (erg) bedreigd, zo staat er in de aangifte. Geld opnemen lukte niet bij die automaat. [medeverdachte 1] zocht toen een andere geldautomaat via zijn telefoon en zei tegen de chauffeur daarheen te rijden. De aangever moest bij een andere geldautomaat weer uitstappen. Volgens hem waren de mannen gefrustreerd en agressief. Toen hij uitstapte ging [medeverdachte 1] weer mee. De aangever heeft verklaard dat hij erg bang was. Toen hij zei dat hij niet meer geld had hoorde hij hem zeggen dat hij zijn mond moest houden en de pincode moest intoetsen. Hij zag dat [medeverdachte 1] het bedrag van € 250,- intoetste, maar dat bedrag kwam niet uit de automaat. Van hem moest hij toen een bedrag van honderd intoetsen. De twee briefjes van € 50,- die eruit kwamen, griste [medeverdachte 1] meteen uit zijn handen. Hierna moest de aangever nogmaals pinnen en kwam er een briefje van € 50,- uit. Aangever weet niet wat de man daarna met het geld heeft gedaan. Bij de laatste poging om te pinnen kwam er geen geld meer uit de automaat, omdat er volgens de aangever geen geld meer op zijn rekening stond.
Uit de aangifte volgt verder dat de aangever nog niet terug naar zijn hotel gebracht kon worden ‘omdat hij nog niet alles betaald had’ maar toen duidelijk werd dat hij geen geld meer had, hij bij het hotel werd afgezet met de mededeling dat ze om 17.00 uur terug zouden komen voor de rest van het geld.
Verklaring aangever bij rechter-commissaris
Bij de rechter-commissaris heeft de aangever zijn verklaring in grote lijnen herhaald en daar nog aan toegevoegd dat als reden voor de aanwezigheid van 3 mannen in de auto werd gegeven dat de chauffeur in opleiding was en dat hij meermalen heeft gevraagd of het bedrag van € 50,- goed was, ook in de taxi, waarop de mannen ‘ja,ja,ja’ zeiden. Verder gaf hij aan dat de portemonnee agressief uit zijn handen werd gepakt en dat hij voorafgaand aan het pinnen door de man die meeliep aan zijn arm werd vast gehouden en richting de automaat werd geduwd. Zowel de chauffeur als de man achterin hebben gezegd dat hij de auto niet mocht verlaten voor hij betaald had, aldus aangever bij de rechter-commissaris.
4.3.3.4 Beoordeling ten aanzien van feit 3
Op basis van de verklaringen van aangever en de gegevens van de pinautomaat stelt de rechtbank vast dat nadat in de auto bij het Campanile hotel € 300,- door de medeverdachte [medeverdachte 1] was afgepakt, de aangever vervolgens nog eens € 150,- heeft opgenomen en afgegeven, waarmee hij per saldo € 450,- heeft betaald voor een rit die maximaal € 64,64 had mogen kosten. De verdachten hebben zich steeds beroepen op hun zwijgrecht en geen verklaring willen afleggen. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen echter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en de medeverdachten het hen onder 3 ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging hebben gepleegd. De rechtbank acht hiervoor de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
De aangever heeft bij de politie (in de Engelse taal) aangifte gedaan. Ruim een jaar later heeft hij ten overstaan van de rechter-commissaris (in zijn eigen taal) een verklaring afgelegd, die op alle relevante onderdelen overeenkomt met de aangifte en dus kan zijn verklaring als consistent worden aangemerkt. De weergave door de aangever van de gebeurtenissen op 19 februari 2017 vinden bovendien hun bevestiging in een aantal (objectieve) onderzoeksgegevens.
Op de camerabeelden van Schiphol wordt de medeverdachte [medeverdachte 1] herkend als degene die de aangever daar in de vroege morgen aanspreekt. Uit onderzoek naar de historische verkeersgegevens van telefoonnummers die worden toegeschreven aan de verdachte (bijgenaamd [bijnaam verdachte] ) en de medeverdachte [medeverdachte 3] (bijgenaamd [bijnaam medeverdachte 3]) volgt dat als hun telefoons contact met elkaar hebben, deze zich rond datzelfde moment in elkaars nabijheid en in de omgeving van de luchthaven Schiphol bevinden. Verder volgt uit deze gegevens en de historische verkeersgegevens van de medeverdachte [medeverdachte 1] dat de telefoons zich daarna verplaatsen naar Amsterdam Zuidoost, waar is gepind met de pas van aangever. Omstreeks het tijdstip van pinnen heeft het toestel van [medeverdachte 1] contact met dat van [medeverdachte 3] en stralen beide toestellen zendmasten aan vlakbij de locatie van de pinautomaat. Ook het toestel van de verdachte is dan in die omgeving.
Verder spreekt de medeverdachte [medeverdachte 1] in een afgeluisterd gesprek van 24 februari 2017 - en derhalve een paar dagen na de aangifte door [slachtoffer 1] - over drie personen in een AMG die een klant naar de stad hebben gebracht voor € 600,- en zegt hij verder: ‘ik, [bijnaam verdachte] en [bijnaam medeverdachte 3] hadden toch een klant meegenomen, zes barkie (de rechtbank begrijpt: € 600,-) met zijn drieën.’ Op de vraag van de ander ’wanneer?’ antwoordt hij vervolgens: ‘een paar dagen geleden.’
De aangever heeft daarnaast verklaard dat de man die achterin zat met hem naar de geldautomaat is gelopen. Vast staat dat op beelden van de pinautomaat aan de Reigersbos te Amsterdam Zuidoost rond 06:38 uur naast de aangever ook de medeverdachte [medeverdachte 1] is te zien. Uit de historische transactiegegevens van de bewuste pinautomaat volgt verder dat - in lijn met wat de aangever heeft verklaard - na een mislukte poging om 6:38 uur, dan eerst € 100,- en vervolgens om 06:39:15 uur nog eens € 50,- wordt opgenomen bij die geldautomaat, waarna het niet meer lukt om meer geld op te nemen.
De rechtbank gaat er op grond van de aangifte in combinatie met de herkenning van de medeverdachte [medeverdachte 1] op de camerabeelden van Schiphol en de pinautomaat, de historische verkeersgegevens en het tapgesprek waarin [medeverdachte 1] de bijnamen noemt van de andere verdachten in relatie tot een klant en een bedrag van € 600,-, vanuit dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] de mannen zijn geweest die voorin de taxi hebben gezeten. De enkele stelling van de verdachte dat hij zijn telefoon wel eens uitleent is, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende om het bewijs op dit punt te ontzenuwen. Aan het verweer dat het postuur van de verdachte ten tijde van het incident niet overeenstemde met wat de aangever daarover heeft verklaard, gaat de rechtbank eveneens voorbij. Uit de verklaring van de aangever volgt dat hij in de auto steeds achterin heeft gezeten en de chauffeur en bijrijder niet meer uit de auto zijn geweest, waardoor een exacte beschrijving van het postuur naar het oordeel van de rechtbank niet is te geven en derhalve aan de omschrijving van het uiterlijk niet veel waarde toekomt.
Uitgaande van de verklaring van de aangever, in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen, ook bij de bespreking van het oogmerk van deze organisatie, gaat de rechtbank ervan uit dat het driemanschap is gebruikt als drukmiddel om de verdachte te dwingen tot betaling van een groter geldbedrag dan was afgesproken of gebruikelijk is voor die afstand. Het op agressieve toon in een voor aangever onverstaanbare taal tegen elkaar praatten, het wegnemen van de € 300,- uit zijn portemonnee en het wegpakken van een fotocamera uit zijn rugtas heeft de druk op aangever vergroot en bijgedragen aan een dreigende en intimiderende sfeer. Daarnaast is een bankpas van hem gepakt en is hem meermalen op agressieve toon duidelijk gemaakt dat hij niet eerder naar zijn hotel zou worden gebracht dan dat hij de € 595,- zou hebben betaald.
Het overwicht in aantal personen, de agressieve en gefrustreerde houding van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] voorin, het wegpakken van persoonlijke eigendommen en het begeleiden van de aangever door de medeverdachte [medeverdachte 1] naar de geldautomaat, waarbij zijn arm is vastgepakt en hij meerdere malen bedragen in moest toetsen om geld op te nemen, maken naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een zodanig dreigende en intimiderende sfeer dat aangever zich daaraan niet kon onttrekken en werd gedwongen om de gepinde bedragen van in totaal € 150,- af te geven.
Het samenstel van handelingen, waarbij één verdachte een toerist selecteert en aanspreekt, vervolgens begeleidt naar een inmiddels in de buurt verblijvende taxi, met een smoes uitleg wordt gegeven aan het aantal personen in de taxi, het intikken door de chauffeur van het hogere bedrag dan overeengekomen, past in de handelwijze van deze groep verdachten, die ook bij feit 1 is besproken. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook in het geval van de Zweedse toerist sprake is geweest van het oogmerk van de verdachten om met het doel daar zelf financieel beter van te worden, de druk is opgevoerd en gedreigd is de klant niet naar zijn bestemming te brengen om zo alsnog de afgifte van een groter bedrag dan de (afgesproken) ritprijs af te dwingen. Hiermee acht de rechtbank bewezen dat de verdachten de aangever [slachtoffer 1] hebben afgeperst.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van aangever volgt dat de verdachten van meet af aan gedrieën zijn opgetrokken en sprake was van samenwerking. Daarbij vormt het overtal in personen een belangrijk element om druk uit te oefenen, zoals blijkt uit tapgesprekken. Dat de één daarbij de auto bestuurde, een ander voorin zat en weer een ander meeliep naar de automaat maakt dit niet anders. Uit de verklaring van de aangever volgt verder dat geen van de verdachten zich heeft gedistantieerd en geen van hen kan zijn ontgaan dat in de auto al geld was betaald. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank daarmee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de afpersing, zodat sprake is van medeplegen van afpersing.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake is van afpersing in vereniging en zal daarom feit 3 bewezen verklaren.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 11 juni 2016 tot en met 11 april 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Eindhoven, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 7]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten één of
meer misdrijven omschreven in:
- artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (afpersing), en/of
- artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (oplichting);
Feit 3
hij op 19 februari 2017 te luchthaven Schiphol en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, , met het oogmerk van wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van een of meerdere geldbedragen (te weten 100 en 50 euro) toebehorende aan die [slachtoffer 1] , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich allen in die taxi bevonden en een van hen achterin bij die [slachtoffer 1] ging zitten en terwijl er voor de betreffende rit een bedrag van 50 euro was afgesproken en
- vervolgens toen die [slachtoffer 1] weigerde 595 euro te betalen die [slachtoffer 1] op agressieve toon heeft/hebben toegesproken en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij zijn portemonnee moest pakken en
- vervolgens die portemonnee uit de handen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gegrist en
- vervolgens uit de portemonnee van die [slachtoffer 1] 300 euro, heeft gepakt en
- vervolgens de fotocamera uit de tas van die [slachtoffer 1] heeft gepakt en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij de auto niet mocht verlaten totdat er was betaald en
- vervolgens met die [slachtoffer 1] naar een pinautomaat (gelegen aan de Reigersbos) is/zijn gereden en
- vervolgens tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij moest uitstappen en
- vervolgens zich samen met die [slachtoffer 1] heeft begeven naar die pinautomaat en die [slachtoffer 1] (hierbij) richting die pinautomaat heeft gedirigeerd en die [slachtoffer 1] (daarbij) (stevig) bij de arm heeft vastgepakt en
- vervolgens tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij zijn mond moest houden en geld moest pinnen, althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking en
aldus een dusdanige dreigende en/of intimiderende sfeer heeft/hebben gecreëerd dat die [slachtoffer 1] zich daaraan niet kon en/of durfde te onttrekken;
Feit 4:
hij op 11 april 2017 te Amsterdam, in een voertuig een vuurwapen van categorie III onder 1°, te weten een vuurwapen (merk: Tanfoglio, model GT-28, met kaliber 6.35mm Browning) en vijf patronen (merk: Sellier en Bellot, met kaliber 6.35 Browning), munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 3: Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 4: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III van die Wet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank een of meer feiten bewezen acht, gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maximaal een gevangenisstraf dient te worden opgelegd welke gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft ongeveer 10 maanden deel uitgemaakt van een criminele organisatie die tot doel had om vooral buitenlandse toeristen maar ook carnavalgangers op te lichten dan wel af te persen door steeds (veel) meer geld te laten betalen voor taxiritten dan het standaardtarief. De verdachte en de medeverdachten hebben in die periode bij herhaling klanten aangesproken in de aankomsthal of op de openbare weg in de nabijheid van Schiphol en zich daarbij voorgedaan als bonafide taxichauffeurs dan wel taxichauffeurs in opleiding. Eenmaal in de taxi reden de verdachten vaak met zijn tweeën of zelfs met zijn drieën met de klant richting de plaats van bestemming zonder (zich te houden aan een) prijsafspraak, zonder gebruik van taxameter of met een gemanipuleerde taxameter. Al dan niet op de plaats van bestemming werden de klanten geconfronteerd met een forse tot exorbitant hoge ritprijs. Als klanten protesteerden tegen de te hoge ritprijs werden zij meestal geconfronteerd met in hun beleving dreigende omstandigheden, zoals stemverheffingen, het vergrendelen van de portieren, het niet afgeven van bagage of het onder dwang moeten pinnen bij een geldautomaat, soms gepaard gaande met fysieke aanrakingen, als vastpakken en duwen met als doel de klanten te bewegen tot afgifte van geldbedragen.
De rechtbank acht het kwalijk dat de verdachte en zijn medeverdachten het vooral op buitenlandse reizigers gemunt hadden die veelal voor het eerst in Nederland op bezoek waren, omdat die een relatief makkelijke prooi vormen nu zij de Nederlandse taal niet machtig zijn en niet bekend zijn met de in Nederlandse gang van zaken. Naast de financiële schade en de overlast die dat met zich mee heeft gebracht, heeft het bewezenverklaarde voor al deze slachtoffers een schaduw geworpen op hun aankomst en verblijf in Nederland, hetgeen ook blijkt uit de onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachten hadden onderling contact, onder meer via chatgroepen, over hun aanpak en toonden daarbij weinig tot geen respect voor hun klanten. Het enige dat gold was of ze iemand konden “neuken, naaien, raggen of snijden”. De verdachte heeft zich daarbij slechts laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
Uit de zaaksdossiers komt naar voren dat de verdachte als ronselaar, bijrijder en mogelijk ook als chauffeur optrad binnen de criminele organisatie. De verdachte is in 2017 ook mee gegaan naar het carnaval in Eindhoven om mensen te gaan oplichten. De verdachte heeft zich daarnaast samen met de medeverdachten in die periode schuldig gemaakt aan het afpersen van een Zweedse toerist. Het slachtoffer in deze zaak is na het doen van aangifte meteen teruggekeerd naar Zweden en heeft ten gevolge van dit voorval gezondheidsproblemen gekregen, zo blijkt uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris. De verdachte heeft zich ook bij dit feit enkel laten leiden door het oogmerk van financieel gewin.
Aldus heeft de criminele organisatie waartoe de verdachte behoorde en in het kader waarvan ook de Zweedse toerist is afgeperst en bestolen, substantieel afbreuk gedaan aan het imago van Nederland in het algemeen en taxichauffeurs in het bijzonder. Het deelnemen aan een criminele organisatie van deze omvang is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd.
De verdachte heeft tenslotte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad in zijn auto.
Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en bijbehorende munitie brengt gevaar met zich mee. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Voorts houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten .Wel dient in verband met een door het Gerechtshof Amsterdam opgelegde straf op 28 mei 2019 rekening te worden gehouden met hetgeen in artikel 63 Sr is bepaald.
Redelijke termijn
De rechtbank zal daarnaast in strafmatigende zin rekening houden met een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt in ons land als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 11 april 2017, de datum van de aanhouding van de verdachte en zijn eerste verhoor als verdachte in dit onderzoek bij de politie. Dit vonnis is van 21 april 2022. Aldus is het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn geschonden met iets meer dan drie jaar. Bij de mate waarin deze termijn is overschreden heeft de rechtbank acht geslagen op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, waaronder de uitvoering die is gegeven aan de onderzoekswens van de verdediging (inclusief medeverdachten) om het horen van een (in het buitenland verblijvende) getuige alsmede de gelijktijdige berechting van de zaken tegen de medeverdachten, doch dit kan slechts een deel van de overschrijding van deze termijn verklaren.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de ernst van de feiten, het systematische karakter daarvan en het feit dat de verdachte geen enkel besef toont in de kwalijkheid van zijn handelen, acht de rechtbank op grond van vorenstaande overwegingen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf. Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de bewezenverklaarde periode, die aanzienlijk korter is dan tenlastegelegd. Daarnaast heeft de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen geacht dat het oogmerk van de organisatie mede was gericht op de misdrijven als genoemd in de artikelen 284 en 285, 300 en 304 Sr en evenmin als genoemd in artikel 26 WWM en spreekt zij de verdachte vrij van de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging. Tenslotte waardeert de rechtbank de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie niet wezenlijk anders dan die van de medeverdachten. Wel rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan dat hij bij zijn aanhouding in zijn voertuig op de bijrijdersstoel in een tas een vuurwapen met munitie voorhanden had.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijk kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, is aangewezen. De rechtbank acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minstens 12 maanden passend. Rekening houdend met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte niet meer in de taxibranche werkzaam is, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Een gevangenisstraf langer dan het voorarrest acht de rechtbank, gelet op de tijd die inmiddels verstreken is sinds de aanhouding van verdachte, niet meer opportuun.

8.Bijkomende straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder de verdachte inbeslaggenomen bonnenboekje, de huurovereenkomst en de telefoon zullen worden verbeurdverklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het bonnenboekje, de huurovereenkomst en de telefoon, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat
de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.

9.Vermogensmaatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder de verdachte inbeslaggenomen patroonhuls, de patroon, het pistool, de cocaïne en de hasjiesj zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de patroonhuls, de patroon, het pistool, de cocaïne en de hasjiesj dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de hem begane feiten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 4 bewezen verklaarde feit met betrekking tot het pistool en de munitie is begaan en het ongecontroleerde bezit van deze hoeveelheid cocaïne en hasjiesj in strijd is met de wet of het algemeen belang.
10. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder de verdachte inbeslaggenomen Louis Vuitton tas en Louis Vuitton zonnebril zullen worden verbeurdverklaard, gelet op de relatie tussen de goederen en de ten laste gelegde feiten.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder de verdachte inbeslaggenomen Louis Vuitton tas en Louis Vuitton zonnebril, nu met betrekking tot die goederen er geen verband is met het tenlastegelegde Wet Wapens en Munitiefeit, dienen te worden teruggeven aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de Louis Vuitton tas en de Louis Vuitton zonnebril, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. Deze voorwerpen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer nu er geen aantoonbare relatie is tussen de goederen en de ten laste gelegde feiten. Het belang van strafvordering verzet zich ook overigens niet tegen teruggave van deze voorwerpen aan de verdachte.

11.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Vordering [aangever 6]
De
benadeelde partij [aangever 6]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 197,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 97,-) en immateriële (€ 100,-) schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit gemaakte kosten van de taxirit ad € 97,- en de immateriële schade bestaat uit smartengeld ad € 100,-.
Vordering [aangever 13]
De
benadeelde partij [aangever 13]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1120,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 120,-) en immateriële (€ 1.000,-) schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit gemaakte kosten van de taxirit ad € 120,- en de immateriële schade bestaat uit smartengeld ad € 1.000,-.
11.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 6] tot een bedrag van € 57,18 dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu dit bedrag het teveel betaalde bedrag is voor de betreffende taxirit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 13] tot een bedrag van € 75,15 dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu dit bedrag het teveel betaalde bedrag is voor de betreffende taxirit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen ten aanzien van het overige verzochte niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vordering. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het toewijzen van de vorderingen, voor zover die zien op de immateriële schade geen ruimte is, gelet op het bepaalde in artikel 6:16 BW. De behandeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafproces op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
groepsaansprakelijkheid
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat alle verdachten aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schade geleden door de benadeelde partijen [aangever 6] en [aangever 13] nu er rechtstreeks verband bestaat tussen de deelneming van de verdachten aan de organisatie en de geleden schade. De verdachten deelden de buit en reden in verschillende formaties. De criminele samenwerking binnen de organisatie is (daarmee) van een zodanige intensiteit dat sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW.
11.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vordering, nu er geen sprake is van groepsaansprakelijkheid en de verdachte niet is betrokken geweest bij de vermeende oplichting van de benadeelde partijen en zelfs niet in de gelegenheid is geweest om bijvoorbeeld een prijs te bepalen, de schade te beperken en iets niet te doen .
11.3.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader ten aanzien van de groepsaansprakelijkheid
Voor toepassing van artikel 6:166 BW moet in elk geval sprake zijn van handelen in groepsverband. Daarnaast moet sprake zijn van een eigen onrechtmatige daad van de deelnemer. Zijn deelneming aan de gedragingen in groepsverband moeten een onrechtmatige daad opleveren, die hierin bestaat dat de kans op het toebrengen van schade hem van zijn deelneming aan de gedragingen had moeten weerhouden. Nodig is dat de gezamenlijkheid van het handelen de kans op schade vergroot, met name door het ontstaan van een sfeer die het gevaar oproept of vergroot en dat de deelnemer die kans bewust heeft aanvaard. Wil een verdachte in zijn hoedanigheid van lid van een criminele organisatie aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schades die het gevolg zijn van door de criminele organisatie gepleegde misdrijven, dan zal hem ten aanzien van elk afzonderlijk misdrijf in beginsel het verwijt van onrechtmatig handelen althans enige vorm van betrokkenheid op de voet van artikel 6:166 BW moeten kunnen worden gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
Uit de jurisprudentie volgt dat de enkele deelname aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, onvoldoende is voor het aannemen van gedragingen in groepsverband. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de omstandigheden dat er in verschillende groepjes gereden werd en de buit werd verdeeld, onvoldoende concreet om de schade die de benadeelden hebben geleden aan alle verdachten toe te rekenen. De gezamenlijkheid van handelen binnen een kleiner verband van de bewezenverklaarde organisatie, zoals bij benadeelde [aangever 6] tussen de (mede)verdachte [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 5] en bij [aangever 13] tussen de (mede)verdachte [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven medeverdachte, heeft in die concrete gevallen de kans op schade voor de slachtoffers vergroot, met name door de sfeer die in die specifieke gevallen is opgeroepen, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank slechts toe te rekenen aan de bij dat incident betrokken verdachten. De wisseling in samenstelling maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de aansprakelijkheid voor schade zich beperkt tot de bij dat concrete incident betrokken personen, nu van deze personen kan worden gezegd dat hun handelen ten opzichte van die specifieke benadeelde partij de kans op schade heeft vergroot en zij die kans ook bewust hebben aanvaard. Dit geldt niet voor de overige verdachten in dit dossier, die geen concrete betrokkenheid hebben bij deze feiten. De rechtbank betrekt daarbij dat niet is komen vast te staan dat in genoemde incidenten, de buit daadwerkelijk is verdeeld onder alle deelnemers van de organisatie.
De rechtbank neemt aldus geen groepsaansprakelijkheid voor de vorderingen aan.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de schade geleden door de benadeelde partijen [aangever 6] en [aangever 13] niet aan de verdachte kan worden toegerekend de vorderingen tot schadevergoeding beide integraal dienen te worden afgewezen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 140, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
26, 55 van de Wet wapens en munitie.

13.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZES (6) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
(4) 1.00 STK Document, DIENSTBOEKJE bonnenboekje taxicentrale, G5372003
(7) 1.00 STK Document, G5375828 huurovereenkomst gf-314-k, G5375828
(14) 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart, IPHONE 7 plus, G5368272
Onttrekt aan het verkeer:
(5) 1.00 STK Munitie Kl:koperkl. Huls, G5373442
(8) 1.00 STK Verdovende Middelen, cocaïne, G5375829
(9) 3.00 GR Verdovende Middelen, hashish, G5376528
(12) 1.00 STK Pistool Kl:zwart, ASTRA, G5368215
(13) 1.00 STK Munitie, patroon, G5368215
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 6]geleden schade.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 13]geleden schade.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
(2) 1.00 STK Tas Kl:bruin, LOUIS VUITTON, G5369535
(3) 1.00 STK Bril, LOUIS VUITTON zonnebril, G5369552
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 april 2022.