ECLI:NL:RBNHO:2022:3454

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
20_6705
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalig ontbijtmedewerker en assistent manager horeca, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had zich ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering, die door verweerder met ingang van 26 juni 2020 werd beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep voerde eiseres aan dat verweerder de ernst van haar klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen had onderschat. Ze bracht een rapport in van een medisch en arbeidsdeskundig adviseur ter onderbouwing van haar standpunt. De rechtbank heeft de zaak op 9 februari 2022 behandeld, waarbij zowel eiseres als verweerder vertegenwoordigd waren.

De rechtbank overwoog dat de medische rapportages van eiseres niet voldoende onderbouwd waren en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de situatie adequaat had beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat haar klachten meer beperkingen met zich meebrachten dan eerder vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had geen recht op proceskostenvergoeding, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Vromans).

Procesverloop

In het besluit van 20 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangt, met ingang van 26 juni 2020 beëindigd.
In het besluit van 9 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Procesverloop
1.1.
Eiseres heeft als ontbijtmedewerker gewerkt voor gemiddeld 15,25 uur per week en als assistent manager horeca voor gemiddeld 22,53 per week, totaal 37,38 uur. Op 31 juli 2018 heeft zij zich ziek gemeld waarna eiseres een ZW-uitkering is toegekend. In het kader van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof is eiseres een WAZO-uitkering toegekend. Aansluitend heeft zij zich op 27 mei 2019 ziek gemeld.
1.2
In het kader van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft de primaire arts geconcludeerd dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte en/of gebrek. Op basis van het onderzoek van deze arts en het lichamelijk onderzoek van zijn collega in 2018, waarvan eiseres tijdens het telefoongesprek heeft bevestigd dat de bevindingen destijds nog steeds actueel zijn en passen bij haar huidige problemen en haar dagverhaal, zijn beperkingen vastgesteld in de functionele mogelijkhedenlijst (FML).
1.3.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op basis van de FML de functies geduid die eiseres kan verrichten. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder in het primair besluit heeft vastgesteld dat de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 26 juni 2020 wordt beëindigd omdat zij op 25 mei 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werk.
1.4.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 4 december 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting is eiseres door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) gehoord en aansluitend lichamelijk onderzocht. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat eiseres meer beperkt is dan in de FML is vastgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft de FML.
1.5.
De arbeidsdeskundige b&b heeft geconcludeerd dat de eerder geduide functies onveranderd geschikt zijn voor eiseres. Eiseres wordt onveranderd in staat geacht om op 25 mei 2020 meer dan 65% van het loon te verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd met als gevolg dat haar ZW-uitkering met ingang van 26 juni 2020 is beëindigd. Op grond hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

Beoordeling

Rapportage [bedrijf]
2.1.
Eiseres voert in beroep aan dat verweerder de ernst van de klachten en de daaruit volgende beperkingen heeft onderschat. Eiseres acht zich meer arbeidsongeschikt dan aangenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een rapport in het geding gebracht van het [bedrijf] van 20 januari 2021, opgesteld door medisch adviseur [naam 1] en arbeidsdeskundig adviseur [naam 2] .
De rechtbank overweegt als volgt.
2.2.
In de medische anamnese van het rapport van het [bedrijf] staat vermeld (pagina 10) dat vanaf begin juli 2020 sprake is geweest van een toename van klachten. Eiseres schrijft dat toe aan een ernstig life event met haar partner op 3 juli 2020 toen “de bom is gebarsten”, waarna spanningsklachten, angst en onzekerheid optraden. Tevens kreeg zij darmklachten, toename van de bekken-, lage rug- en nekklachten. Ook cognitieve klachten kwamen naar voren. In de medische beschouwing van de medisch adviseur (pagina’s 13 en 14) wordt vervolgens geconcludeerd dat kort en zeker 4 weken na de datum in geding sprake was van toegenomen klachten, met name ook op psychisch vlak (vanaf 3 juli 2020), en sprake was van toegenomen belemmeringen waaronder ook ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en met betrekking tot energetisch vermogen. Voor de onderbouwing van zijn medische beschouwing verwijst de medisch adviseur naar de anamnese en de gegevens van de huisarts.
2.3.
Genoemde medische beschouwing wordt gemotiveerd weersproken door verweerder, verwijzend naar het rapport van de verzekeringsarts b&b van 16 september 2021, in die zin dat – naar de rechtbank begrijpt – vraagtekens worden geplaatst bij de betrouwbaarheid daarvan. De rechtbank kan het betoog van de verzekeringsarts b&b goed volgen. Immers, enerzijds wordt in de medische beschouwing van de medisch adviseur Van [naam 1] verwezen naar het huisartsjournaal, maar daarvan staat onbetwist vast dat daarin niets is geschreven over psychische klachten. Anderzijds zijn onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat de redenering dat eiseres haar psychische klachten goed zou kunnen camoufleren valide is. Een onderbouwing daarvoor ontbreekt in de medische beschouwing. Dit geldt ook voor de enkele, niet onderbouwde, stelling dat er bij eiseres ter zake niet zou zijn doorgevraagd. Tijdens de beoordeling in bezwaar zijn door de verzekeringsarts b&b bovendien de relatieproblemen besproken, maar eiseres gaf toen niet aan dat deze tot psychische beperkingen aanleiding gaven en de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts b&b wezen ook niet in die richting. In het licht van de gemotiveerde betwisting is naar het oordeel van de rechtbank dan ook door eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres als gevolg van een vermeend life event aanvullende objectiveerbare beperkingen zou hebben ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en toegenomen objectiveerbare beperkingen zou hebben ten aanzien van het energetisch vermogen, zoals wordt geconcludeerd door de medisch adviseur.
2.4.
Voor zover door eiseres wordt betoogd dat eiseres ook fysiek aanvullende objectiveerbare beperkingen heeft op het vlak van dynamisch functioneren, kan de rechtbank niet inzien op grond waarvan de medisch adviseur dat concludeert, nu voor de onderbouwing daarvan slechts wordt verwezen naar de eerder in het verleden uitgevoerde onderzoeken van bekken en lage rug. Deze informatie was echter ook al bekend bij de verzekeringsarts (b&b) en is meegenomen in de beschouwingen. Verder heeft de medisch adviseur, in tegenstelling tot de verzekeringsarts b&b, zich beperkt tot een video-consult, terwijl de verzekeringsarts b&b ook lichamelijk onderzoek heeft verricht.
Benoeming onafhankelijk deskundige
2.5.
Eiseres stelt verder dat sprake is van conflicterende doch gelijkwaardige verzekeringsgeneeskundige rapportages, wat er toe zou moeten leiden dat een deskundige wordt benoemd. Naar de mening van eiseres ontbeert het de rechtbank namelijk aan de vereiste deskundigheid om de voorkeur te geven aan één van de rapportages.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.6.
Het door eiseres ingenomen standpunt wordt door de rechtbank niet gevolgd. In geschil is, kort gezegd, of verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet ontvangt, terecht heeft beëindigd. Eiseres stelt dat dit niet het geval is en heeft voor de onderbouwing van haar stellingen, namelijk dat haar ziekte tot meer objectiveerbare beperkingen heeft geleid dan is aangenomen, het rapport van het [bedrijf] Rapport als bewijs overgelegd. Eiseres gaat in haar betoog er aan voorbij dat de waardering van het bewijs is overgelaten aan de rechter die over de feiten oordeelt. De maatstaf om de betekenis van genoemd rapport voor het bewijs te beoordelen is de gebruikelijke bewijsmaatstaf, te weten of in voldoende mate de feiten aannemelijk zijn gemaakt. Uit voorgaande overwegingen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat eiseres, gelet op de voldoende gemotiveerde betwisting door verweerder, daarin niet is geslaagd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar 22 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.