ECLI:NL:RBNHO:2022:3451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
9646602
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na intrekking verzoek werkgever, billijke vergoeding en transitievergoeding

In deze zaak heeft een werknemer een verzoek ingediend tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, nadat de werkgever eerder een verzoek tot ontbinding had ingetrokken. De werknemer verzocht ook om een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een billijke vergoeding van dezelfde hoogte als eerder toegekend, omdat de werkgever onvoldoende inspanningen had verricht om de arbeidsverhouding te normaliseren na de intrekking van het verzoek. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever, wat leidde tot de toewijzing van de billijke vergoeding en de transitievergoeding. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 juni 2022, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen aan de werknemer, inclusief achterstallig loon en vakantietoeslag. De proceskosten kwamen voor rekening van de werkgever, gezien het ernstig verwijtbaar handelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 9646602 \ AO VERZ 22-1 (rvk)
Uitspraakdatum: 20 april 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. R.J. van Velzen
[toevoegingsnr.: 4OP1952]
tegen
de commanditaire vennootschap
[verweerster]
gevestigd te [vestigingsplaats]
[verweerder 1], beherend vennoot
wonende te [woonplaats 2]
[verweerder 2], beherend vennoot
wonende te [woonplaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster] , [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerders] gezamenlijk
gemachtigde: mr. A. Klaassen
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werknemer ontbinding van de arbeidsovereenkomst na de intrekking van een eerder door de werkgever ingediend verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werknemer verzoekt ook een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat aan de werknemer een billijke vergoeding moet worden toegekend van dezelfde grootte als de vergoeding die is toegekend in de eerdere beschikking naar aanleiding van het ingetrokken verzoek. Die eerdere beschikking is weliswaar ingetrokken maar heeft daardoor niet alle betekenis verloren en er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken van na de intrekking die maken dat anders tegen de in die beschikking neergelegde oordelen moet worden aangekeken. Omdat de werkgever ná de intrekking onvoldoende inspanningen heeft verricht om de arbeidsverhouding te normaliseren, blijft het oordeel dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerders] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 21 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Namens [verweerders] is verschenen [verweerder 1] voornoemd, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] en [verweerders] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is sinds 28 maart 2011 in dienst bij [verweerders] . De functie van [verzoeker] is vulploegleider met een salaris van € 1.836,80 bruto per vier weken, exclusief emolumenten.
2.2.
[verzoeker] heeft zich op 19 maart 2018 ziekgemeld. Sindsdien heeft [verzoeker] geen werkzaamheden meer voor [verweerders] verricht.
2.3.
In juni 2021 heeft [verweerders] een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. [verzoeker] heeft een tegenverzoek tot onder meer betaling van zijn loon over de periode 5 oktober 2020 tot 15 maart 2021 ingediend.
2.4.
Bij beschikking van 22 september 2021 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 januari 2022 en [verweerders] veroordeeld om een billijke vergoeding te betalen van € 41.860,25 bruto en een transitievergoeding van € 7.206,77 bruto. Het tegenverzoek van [verzoeker] is afgewezen.
2.5.
Op 1 oktober 2021 heeft [verweerders] haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingetrokken.
2.6.
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter om het tegenverzoek af te wijzen.
2.7.
Bij brief van 4 oktober 2021 is [verzoeker] van die intrekking op de hoogte gebracht en hij is uitgenodigd voor een gesprek op 8 oktober 2021 om ‘af te stemmen wat de situatie is en hoe werkhervatting, al dan niet deels, kan worden ingevuld’.
2.8.
[verzoeker] heeft per brief van zijn gemachtigde gereageerd en te kennen gegeven dat het niet zinvol is om te spreken over werkhervatting voordat hij door de bedrijfsarts gezien is.
2.9.
[verzoeker] is uitgenodigd op het spreekuur van de bedrijfsarts op 2 november 2021.
2.10.
De bedrijfsarts heeft in de spreekuurrapportage van 2 november 2021 opgenomen dat [verzoeker] geschikt is voor het eigen werk, maar dat het arbeidsconflict nog niet is opgelost. De bedrijfsarts adviseert een gesprek tussen de werknemer en de werkgever om het arbeidsconflict op te lossen. Ook kan volgens de bedrijfsarts gelet op de looptijd van het conflict geprobeerd worden om in onderling overleg tot een beëindiging van het dienstverband te komen.
2.11.
[verzoeker] is door [verweerders] uitgenodigd voor een gesprek op 19 november 2021. [verzoeker] is op dit gesprek verschenen en ook op een vervolggesprek op 23 november 2021.
2.12.
[verweerders] heeft in een brief van 25 november 2021 schriftelijk het voorstel bevestigd dat zij heeft gedaan tijdens het gesprek en dat kort gezegd inhoudt dat [verzoeker] zijn werk zal hervatten per 6 december 2021 beginnend met 5 halve of 3 hele dagen. Ook mag [verzoeker] op kosten van [verweerders] een HBO-studie volgen en hoeft hij het gestelde teveel uitbetaalde loon niet terug te betalen mits [verzoeker] ‘het verleden niet meeneemt naar de werkvloer’.
2.13.
In zijn brief van 29 december 2021 schrijft [verzoeker] dat het hem onduidelijk is in welke functie hij zijn werk kan hervatten en dat hij het belangrijk vindt om het onderliggende conflict op te lossen en dat hij een financiële tegemoetkoming verwacht voor geleden schade.
2.14.
In een brief van 3 december 2021 herhaalt [verweerders] het voorstel over de werkhervatting en het volgen van een HBO-studie, maar doet zij ook een voorstel om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen.
2.15.
[verzoeker] heeft in een brief van 10 december 2021 de voorstellen van [verweerders] afgewezen en aangekondigd over te gaan tot het indienen van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter.
2.16.
[verzoeker] heeft op 20 januari 2022 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerders] te ontbinden vanwege – kort gezegd – omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Ook verzoekt [verzoeker] uitbetaling van achterstallig loon over de periode 4 oktober 2021 tot en met 30 november 2021 en doorbetaling van het loon vanaf 1 december 2021, vermeerderd met de wettelijke verhoging. Daarbij maakt [verzoeker] ook aanspraak op uitbetaling van opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen en uitbetaling van vakantiegeld en overige gebruikelijke emolumenten. [verzoeker] verzoekt daarnaast toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
3.2.
[verzoeker] heeft daarbij het volgende naar voren gebracht. [verweerders] heeft na het intrekken van het door haar ingediende ontbindingsverzoek in oktober 2021, nagelaten om het arbeidsconflict bespreekbaar te maken en op te lossen. Er is inmiddels geen goede samenwerking meer mogelijk. Er is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van [verzoeker] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daaruit vloeit voort dat er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
3.3.
Er is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerders] en [verzoeker] heeft daarom recht op de billijke vergoeding.
3.4.
De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat [verzoeker] arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. [verzoeker] was daarvoor beschikbaar. [verweerders] heeft [verzoeker] niet toegelaten tot diens werk. Op grond van artikel 7:628 BW heeft [verzoeker] recht op (door)betaling van zijn loon vanaf 4 oktober 2021, de dag waarop [verweerders] haar verzoekschrift introk. Daarbij maakt [verzoeker] ook aanspraak op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, en op de wettelijke rente.

4.Het verweer

4.1.
[verweerders] verzet zich niet tegen de verzochte ontbinding en de verzochte toekenning van de transitievergoeding. [verweerders] verweert zich tegen toekenning van een billijke vergoeding. Ook verweert [verweerders] zich tegen de verzochte doorbetaling van het loon vanaf 4 oktober 2021 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd.
4.2.
[verweerders] heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd. [verweerders] heeft na de intrekking van het ontbindingsverzoek een serieuze poging gedaan om de arbeidsver-houding met [verzoeker] te normaliseren en [verzoeker] in staat te stellen zijn werkzaamheden weer uit te oefenen.
4.3.
[verweerders] is gelet op het verstrijken van de wachttijd van 104 weken (de duur van de loonbetalingsverplichting tijdens ziekte) geen loon meer verschuldigd na 5 maart 2020. [verzoeker] is nog steeds arbeidsongeschikt en kan dus geen aanspraak maken op loon.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en of aan [verzoeker] een transitievergoeding en een billijke vergoeding moet worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter zal het verzoek van [verzoeker] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijzen, op grond van artikel 7:671c lid 1 BW. [verzoeker] stelt namelijk dat omdat de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord en hij niet meer bij [verweerders] wil werken, er sprake is van een verandering van omstandigheden die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [verweerders] verzet zich ook niet tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Met toepassing van artikel 7:671c lid 2, onderdeel a, BW zal de kantonrechter bepalen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 juni 2022.
5.3.
[verzoeker] heeft verzocht om toekenning van een transitievergoeding. Omdat [verweerders] zich niet verzet tegen de toekenning van de transitievergoeding en ook niet tegen de hoogte daarvan, zal de kantonrechter de verzochte transitievergoeding van € 7.879,89 bruto toewijzen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen met ingang van 1 juli 2022, te weten een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
5.4.
[verzoeker] heeft ook verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Ingevolge artikel 7:671c lid 2 onderdeel b BW kan de kantonrechter aan [verzoeker] een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerders] .
5.5.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.6.
In deze zaak is sprake van de situatie waarin de werknemer na eerdere intrekking door de werkgever, een eigen verzoek indient tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. De toets is dan of de werkgever na het intrekken van zijn verzoek tot ontbinding, een substantiële en geloofwaardige poging heeft gedaan om de werknemer opnieuw een zinvolle kans te bieden. Aan de aldus op de werkgever rustende verplichting om de arbeidsrelatie te normaliseren, dienen hoge eisen te worden gesteld.
5.7.
Uitgangspunt is dat de kantonrechter te Alkmaar bij beschikking van 22 september 2021 de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ontbonden met als motivering dat er sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [verweerders] niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst blijft voortduren. De kantonrechter heeft daarbij het volgende overwogen:
‘5.5. In de eerste plaats, maar op zichzelf niet doorslaggevend, acht de kantonrechter van belang dat [verweerders] de verhouding tussen partijen inmiddels als zodanig ervaart.Daarnaast, en van groter belang, is dat partijen reeds geruime tijd over verschillende onderwerpen diepgaand verschillen van mening. Te noemen daarbij valt (i) de inschaling van de functie van [verzoeker] en het daarbij behorende loon en (ii) het ziekteverzuim van [verzoeker] en de over en weer bestaande verplichtingen in het kader van de re-integratie van [verzoeker] .De kantonrechter stelt vast dat het partijen ondanks inschakeling van deskundige bijstand niet is gelukt om onderling een normaal werkbare relatie te behouden. Hiervan getuigt het feit dat [verzoeker] genoodzaakt is geweest om een loonvordering in te stellen en na verkregen vonnis tot executie door middel van beslaglegging over te gaan, omdat [verweerders] niet aan het vonnis voldeed. Voorts heeft [verweerders] zich genoodzaakt gezien om vanwege deze beslaglegging een executiegeschil op te starten.Daarbij komt dat de poging van partijen om door middel van mediation tot een onderlinge oplossing te komen, niet is gelukt.Tot slot merkt de kantonrechter op dat [verzoeker] weliswaar stelt nog mogelijkheden te zien om tot een succesvolle voortzetting van het dienstverband over te gaan, maar dat hij ter zitting bij monde van zijn gemachtigde, [verweerders] “ongekende harteloosheid en egoïsme” verwijt. De kantonrechter ziet ook hierin een aanwijzing dat de verhoudingen tussen partijen zijn vertroebeld.
5.6.
Anders dan [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat de onderlinge geschillen in de weg staan aan een succesvolle terugkeer op de werkvloer. Gebleken is dat de ter zitting aanwezige feitelijk leidinggevende van [verzoeker] namens de directie van [verweerders] als contactpersoon van [verzoeker] fungeert; in ieder geval over het ziekteverzuim en de re-integratie van [verzoeker] . Het conflict tussen partijen heeft daarmee ook zijn weerslag op de verhouding tussen [verzoeker] en de betreffende leidinggevende, wat naar verwachting een vruchtbare onderlinge samenwerking in de toekomst verhindert.’
5.8.
De kantonrechter heeft voorts een billijke vergoeding toegekend met als motivering dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de kant van [verweerders] . De kantonrechter heeft daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen:
‘5.10 De kantonrechter stelt ten eerste vast dat [verweerders] herhaaldelijk de aan haar in het kader van de re-integratie van [verzoeker] door de aangezochte deskundigen gegeven adviezen niet (tijdig) heeft opgevolgd.Zo heeft [verweerders] pas na negen maanden gevolg gegeven aan het advies van de bedrijfsarts om een arbeidsdeskundig onderzoek in te stellen. Dit terwijl [verweerders] hier door bedrijfsarts meerdere malen op is gewezen.[verweerders] heeft ter zitting gesteld dat het uitstel van het onderzoek het gevolg is van signalen van [verzoeker] dat het “weer beter” met hem zou gaan. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Voor zover [verzoeker] dit aan [verweerders] zou hebben meegedeeld, hetgeen in geschil is, lag het op de weg van [verweerders] om bij de bedrijfsarts een hernieuwd advies op te vragen, hetgeen niet is gebeurd.Voorts is niet gebleken dat gevolg is gegeven aan het door de arbeidsdeskundige op 11 december 2019 gegeven advies om een re-integratiebureau in te schakelen ten einde [verzoeker] te begeleiden naar passend werk bij een andere werkgever. De re-integratie van [verzoeker] ligt feitelijk stil vanaf laatstgenoemde datum.Gelet op het belang van [verzoeker] bij een succesvolle re-integratie acht de kantonrechter deze handelwijze van [verweerders] ernstig verwijtbaar.
5.11.
Ten tweede stelt de kantonrechter vast dat de handelwijze van [verweerders] aangaande de functie inschaling en uitbetaling van [verzoeker] in hoge mate aan de verstoring van de onderlinge verhoudingen heeft bijgedragen. [verweerders] valt onder meer aan te rekenen dat zij niet tijdig heeft voldaan aan het vonnis van de kantonrechter van 30 september 2020 als gevolg waarvan [verzoeker] genoodzaakt is geweest om tot betekening en executie van het vonnis middels beslaglegging over te gaan, waarna [verzoeker] vervolgens ongewild betrokken is geraakt in een executiegeschil.
5.12.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 sub c BW.’
5.9.
De kantonrechter heeft vervolgens een billijke vergoeding van € 41.860,25 bruto redelijk geacht. De kantonrechter heeft in de begroting van de billijke vergoeding meegenomen de reële mogelijkheid dat [verzoeker] in het kader van een succesvol re-integratietraject slechts voor een beperkte periode van 18 maanden bij [verweerders] werkzaam zou zijn geweest, en daarom aan hem een bedrag overeenkomende met zijn loon over die maanden van € 36.026,92 bruto toegekend moet worden. Ook de kosten van een jobcoach van € 5.833,33 bruto zijn in de begroting van de billijke vergoeding meegenomen.
5.10.
[verweerders] heeft weliswaar haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst die heeft geleid tot de beschikking van 22 september 2021 ingetrokken, maar dat betekent niet dat de beschikking iedere betekenis heeft verloren. Er zijn geen aanknopingspunten om het feitencomplex als eerder beoordeeld door de kantonrechter thans nogmaals en anders te beoordelen. [verweerders] had hoger beroep kunnen instellen maar dat heeft zij niet gedaan. Ook in dat opzicht is een nieuwe beoordeling niet aan de orde.
5.11.
Dit betekent dat bepalend is of hetgeen zich ná voormelde beschikking van 22 september 2021 tussen partijen heeft voorgedaan aanleiding is anders over het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerders] en/of de hoogte van de billijke vergoeding te oordelen en daarbij zal met name bepalend zijn of [verweerders] zich voldoende heeft ingespannen om de arbeidsverhouding te normaliseren en het vertrouwen te herstellen.
5.12.
De gang van zaken na intrekking is geweest dat [verzoeker] is uitgenodigd voor een gesprek om te komen tot het hervatten van de werkzaamheden. [verzoeker] heeft toen en ook daarna herhaaldelijk aangegeven dat het onderliggende conflict eerst besproken moest worden. [verweerders] heeft daarop voorstellen geformuleerd zonder oog te hebben voor de wens van [verzoeker] om het conflict te bespreken. Weliswaar dacht [verweerders] met een financiële tegemoetkoming [verzoeker] ter wille te zijn, maar voor [verzoeker] was het conflict daarmee nog niet opgelost. Aan het ingetrokken verzoekschrift dat heeft geresulteerd in de beschikking van 22 september 2021 heeft [verweerders] ten grondslag gelegd dat sprake was van een duurzame verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter acht het veel van [verzoeker] gevraagd om te verwachten dat hij zich hier zomaar overheen zou zetten, zonder er over te praten. Het voorstel om terug te keren en het verleden te laten rusten vergt teveel van [verzoeker] en hij hoefde daar geen gevolg aan te geven.
5.13.
De conclusie is dat de opstelling van [verweerders] en de inspanningen die zij heeft verricht heeft om de verhoudingen te normaliseren, niet voldoen aan de hoge eisen die daaraan gesteld moeten worden.
5.14.
De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om anders te oordelen over het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerders] dan de kantonrechter in de beschikking van 22 september 2021 heeft gedaan. Hetzelfde geldt voor de hoogte van de eerder toegekende billijke vergoeding. Aan [verzoeker] zal dan ook een billijke vergoeding worden toegekend van € 41.860,25 bruto.
5.15.
De wettelijke rente, gevorderd over de billijke vergoeding zal worden toegekend vanaf de datum van toekenning, zijnde de datum van deze beschikking.
5.16.
[verzoeker] maakt ook aanspraak op doorbetaling van zijn (achterstallige) loon vanaf 4 oktober 2021 tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst. [verweerders] stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] geen recht heeft op doorbetaling van zijn loon omdat hij arbeidsongeschikt was en de 104 -weken periode reeds verstreken is zodat er geen recht meer bestaat op doorbetaling van het loon. De kantonrechter overweegt als volgt. Gelet op de voorstellen van [verweerders] na het intrekken van het ontbindingsverzoek, ging zij ervanuit dat [verzoeker] weer arbeid kon verrichten. Dit is in de gesprekken en correspondentie eigenlijk ook geen punt van discussie geweest; het ging er meer om dat het conflict niet was opgelost. De reden van het niet-betalen van het loon ligt dan ook in de risicosfeer van [verweerders] . Dat de bedrijfsarts pas op 2 november 2021 tot het oordeel is gekomen dat [verzoeker] arbeidsgeschikt was, maakt het voorgaande niet anders. Het had op de weg van [verweerders] gelegen om eerst de bedrijfsarts in te schakelen alvorens [verzoeker] op te roepen voor werkhervatting. De kantonrechter houdt er het er daarom voor dat van een arbeidsgeschiktheid per datum 4 oktober 2021 moet worden uitgegaan. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek tot doorbetaling van loon, waarvan de hoogte door [verweerders] niet is betwist, zal worden toegewezen.
5.17.
De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het loon zullen ook worden toegewezen, omdat [verweerders] te laat heeft betaald. De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te beperken tot 25%.
5.18.
Tegen de gevorderde gereserveerde vakantietoeslag en overige gebruikelijke emolumenten is geen verweer gevoerd en deze zullen worden toegewezen, evenals de gevorderde rente. Voor de gevorderde bruto tegenwaarde, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, van opgebouwde en niet genoten vakantie- en verlofrechten geldt hetzelfde.
5.19.
[verweerders] heeft ook geen verweer gevoerd tegen de vordering om een correcte specificatie te verstrekken zodat deze verstrekking zal worden toegewezen.
5.20.
Omdat aan de ontbinding een lagere billijke vergoeding wordt verbonden dan verzocht, zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn (artikel 7:686a lid 6 BW).
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerders] , omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerders] . Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] worden vastgesteld op € 720,-. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
5.22.
[verweerders] zal ook worden veroordeeld tot betaling van € 124,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt.
5.23.
Als [verzoeker] het verzoek intrekt, zal [verzoeker] de proceskosten van [verweerders] moeten betalen. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verweerders] worden vastgesteld op € 720,-.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoeker] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 4 mei 2022;
Voor het geval [verzoeker] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2022;
6.3.
veroordeelt [verweerders] om binnen een week na betekening van deze beschikking aan [verzoeker] te betalen:
een transitievergoeding van € 7.879,89 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juli 2022;
een billijke vergoeding van € 41.860,25 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 april 2022;
een bedrag van € 1.710,68 bruto per vier weken aan loon te vermeerderen met de gebruikelijke emolumenten over de periode vanaf 4 oktober 2021 tot en met 30 november 2021;
een bedrag van € 1.836,80 bruto per vier weken aan loon te vermeerderen met de gebruikelijke emolumenten vanaf 1 december 2021 tot de dag van de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de hiervoor onder c. en d. toegewezen bedragen met een maximum van 25%;
de gereserveerde vakantietoeslag en overige gebruikelijke emolumenten;
de bruto tegenwaarde, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, van opgebouwde en niet-genoten vakantie- en verlofrechten, hoe ook genaamd;
6.4.
veroordeelt [verweerders] om aan [verzoeker] te betalen de wettelijke rente over de hiervoor onder c. tot en met g. toegewezen bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid van de respectieve bedragen tot de dag van betaling;
6.5.
veroordeelt [verweerders] om een correcte specificatie aan [verzoeker] te verstrekken;
6.6.
veroordeelt [verweerders] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 720,00
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
6.7.
veroordeelt [verweerders] tot betaling van € 124,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst af het meer verzochte;
Voor het geval [verzoeker] het verzoek binnen die termijn intrekt:
6.10.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerders] tot en met vandaag vaststelt op:
salaris gemachtigde € 720,00
6.11.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter