In deze zaak heeft een werknemer een verzoek ingediend tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, nadat de werkgever eerder een verzoek tot ontbinding had ingetrokken. De werknemer verzocht ook om een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een billijke vergoeding van dezelfde hoogte als eerder toegekend, omdat de werkgever onvoldoende inspanningen had verricht om de arbeidsverhouding te normaliseren na de intrekking van het verzoek. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever, wat leidde tot de toewijzing van de billijke vergoeding en de transitievergoeding. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 juni 2022, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen aan de werknemer, inclusief achterstallig loon en vakantietoeslag. De proceskosten kwamen voor rekening van de werkgever, gezien het ernstig verwijtbaar handelen.