ECLI:NL:RBNHO:2022:3443

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
9459078 \ CV EXPL 21-3535
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onbetaalde facturen tussen uitzendbureau en steigerverhuurbedrijf

In deze zaak heeft [eiser], een uitzendbureau, vorderingen ingesteld tegen [gedaagde], een onderneming die steigers verhuurt, wegens onbetaalde facturen voor uitgeleende arbeidskrachten. De kantonrechter heeft op 21 april 2022 uitspraak gedaan. [eiser] heeft in de periode van juni 2020 tot en met november 2020 medewerkers aan [gedaagde] uitgeleend en heeft hiervoor diverse facturen gestuurd. [gedaagde] heeft een aantal van deze facturen niet betaald en betwist de vordering van [eiser]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] een deel van de vordering niet hoeft te betalen, omdat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat aan alle facturen een opdracht ten grondslag ligt of dat er daadwerkelijk arbeid is verricht voor de gedeclareerde uren. Het resterende deel van de vordering, dat wel is onderbouwd, is toegewezen. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 8.994,45, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de vordering voor het overige is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9459078 \ CV EXPL 21-3535
Uitspraakdatum: 21 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] , h.o.d.n. [bedrijf eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J. Verbeeke
tegen
-
[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijf gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M. Zwennes
De zaak in het kort
[eiser] , een uitzendbureau, heeft arbeidskrachten uitgeleend aan [gedaagde] , een onderneming die steigers verhuurt. [gedaagde] heeft in verband hiermee vanaf juni 2019 diverse facturen niet betaald. [eiser] vordert daarom betaling van deze facturen. De kantonrechter oordeelt dat een deel van de vordering wordt afgewezen, omdat het uitzendbureau onvoldoende heeft aangetoond dat aan alle facturen een opdracht ten grondslag ligt of dat er arbeid is verricht voor de gedeclareerde uren. Het resterende deel van de vordering wordt toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 14 september 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 16 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 4 maart 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een uitzendbureau dat arbeidskrachten aan haar opdrachtgevers ter beschikking stelt.
2.2.
[eiser] heeft in de periode van juni 2020 tot en met november 2020 medewerkers aan [gedaagde] uitgeleend, waarna hij [gedaagde] facturen heeft toegestuurd. [gedaagde] heeft de volgende facturen (deels) onbetaald gelaten:
  • Factuur 2020-00087 dd. 22 juni 2020 € 620,00
  • Factuur 2020-00111 dd. 21 september 2020 € 528,00
  • Factuur 2020-00117 dd. 28 september 2020 € 1.701,00
  • Factuur 2020-00123 dd. 12 oktober 2020 € 396,00
  • Factuur 2020-00125 dd. 19 oktober 2020 €.3.168,00
  • Factuur 2020-00136 dd. 16 november 2020 € 1.118,00
  • Factuur 2020-00137 dd. 23 november 2020 € 2.795,00
  • Factuur 2020-00140 dd. 30 november 2020 € 1.128,00
2.3.
Op voornoemde bedragen strekt een bedrag van € 1.015,00 in mindering in verband met betaling.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, nadat hij zijn vordering heeft verminderd, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 12.059,27. Dit bedrag bestaat uit € 10.439,00 aan hoofdsom, € 724,13 aan wettelijke handelsrente tot 9 september 2021 en € 896,14 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij op verzoek en voor rekening van [gedaagde] medewerkers heeft uitgeleend. [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens facturen toegestuurd die [gedaagde] , zonder geldige reden, onbetaald heeft gelaten.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [eiser] betaling vordert van facturen die al geheel of gedeeltelijk zijn betaald. Verder voert [gedaagde] aan dat er aan de door [eiser] gevorderde bedragen geen opdracht van hem ten grondslag ligt en dat hij meerdere malen heeft geklaagd over de kwaliteit van het door medewerkers van [eiser] geleverde werk.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter merkt op dat de vordering van [eiser] , exclusief rente en incassokosten, aanvankelijk € 12.114,00 bedroeg. Op dit bedrag strekte, in verband met door [gedaagde] gedane betalingen, € 1.015,00 in mindering. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] dat factuur 2020-00097 is betaald en op factuur 2020-00123 een deelbetaling is verricht, heeft [eiser] erkend dat hij deze betalingen heeft ontvangen en heeft hij, voorafgaande aan de zitting, een bijgewerkte specificatie van het door hem gevorderde bedrag toegestuurd. De juistheid van deze specificatie heeft [gedaagde] niet weersproken, zodat vast staat dat [gedaagde] een bedrag van € 10.439,00 onbetaald heeft gelaten.
4.2.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij het door [eiser] gevorderde bedrag niet hoeft te betalen en voert daartoe het volgende aan.
Facturen 2020-00087 en 2020-00117
4.3.
[gedaagde] stelt dat hij deze facturen nooit heeft ontvangen en dat aan de facturen geen opdracht van hem ten grondslag ligt. Ook staan de facturen niet vermeld op de aanmaningen die hij eerder van [eiser] heeft ontvangen.
4.4.
Gezien dit verweer van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn standpunt dat aan deze twee facturen een opdracht van [gedaagde] ten grondslag ligt, verder te onderbouwen, omdat hij op dit punt de stelplicht en bewijslast heeft. [gedaagde] heeft op de zitting weliswaar erkend dat hij tot december 2020 medewerkers van [eiser] heeft ingehuurd, maar daaruit volgt niet dat ook aan deze twee facturen een opdracht ten grondslag ligt. Dit had [eiser] daarom verder moeten onderbouwen, maar dat heeft hij onvoldoende gedaan. Zo heeft [eiser] bijvoorbeeld niet aangegeven wanneer en hoe hij de opdrachten heeft ontvangen en op welke locatie de werkzaamheden zijn verricht. Dit laatste blijkt zelfs niet uit de facturen; daarop staat alleen “plaats werkzaamheden:”. Daarom zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Facturen 2020-00111 en 2020-00123
4.5.
Met betrekking tot de factuur met nummer 2020-00111 geldt dat [gedaagde] van het oorspronkelijke factuurbedrag van € 1.056,00 op 25 oktober 2020 € 528,00 heeft betaald. Bij de betaling staat de volgende omschrijving
‘2029-111 montage Keizersgracht min de reken fout teveel uren’. Op de zitting heeft [gedaagde] toegelicht waarom hij het resterende deel van de factuur niet heeft betaald. Volgens [gedaagde] waren de werkzaamheden de eerste dag al dusdanig ver gevorderd dat de werkzaamheden die dag afgerond hadden kunnen worden en het niet nodig was om daarvoor de volgende dag terug te komen. Uit de door [eiser] overgelegde whatsapp-correspondentie blijkt verder dat [gedaagde] dit bezwaar al eerder aan [eiser] kenbaar heeft gemaakt. [eiser] heeft, naar het oordeel van de kantonrechter, onvoldoende weersproken waarom hij de werkzaamheden niet op één dag af heeft kunnen ronden en het nodig was een tweede (volle) dag terug te komen.
4.6.
Voor de factuur met het nummer 2020-00123 geldt dat [gedaagde] van het oorspronkelijke factuurbedrag van € 528,00 op 24 januari 2021 € 132,00 heeft betaald. Bij de betaling staat vermeld:
‘Factuurnummer 2020-123 4 uur werk daarna ziek naar huis gegaan’.Op de zitting heeft [eiser] erkend dat de medewerker ziek haar huis is gegaan, zodat vast staat dat voor de overige in rekening gebrachte uren geen arbeid is verricht. [eiser] meent echter dat [gedaagde] het resterende bedrag ondanks dat toch moet betalen, omdat hij pas bij zijn betaling heeft gemeld dat er teveel uren in rekening zijn gebracht. Volgens [eiser] had [gedaagde] dit meteen na ontvangst van de factuur moeten melden. Dit standpunt wordt verworpen. De omstandigheid dat [gedaagde] pas bij de betaling bezwaar heeft gemaakt tegen de factuur, maakt niet dat het resterende deel betaald moet worden terwijl daar geen arbeid voor is verricht.
4.7.
Gezien het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] de resterende bedragen op de genoemde facturen niet hoeft te betalen.
Facturen 2020-00125, 2020-00136, 2020-00137 en 2020-00140
4.8.
Aan het verweer van [gedaagde] tegen de overige facturen gaat de kantonrechter voorbij. [gedaagde] heeft, mede door zijn verklaring op zitting dat hij tot december 2020 medewerkers van [eiser] heeft ingehuurd, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ook aan deze facturen geen opdrachten ten grondslag liggen. Daar komt bij dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat hij deze facturen wel eerder per e-mail heeft ontvangen. Hierdoor had van hem verwacht mogen worden dat hij, als hij het niet eens was met deze facturen, binnen een redelijke tijd na ontvangst daarvan contact met [eiser] had opgenomen. Dat heeft hij bij de eerdergenoemde facturen immers ook gedaan. Niet gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan, integendeel, uit de overgelegde stukken blijkt juist dat [gedaagde] meerdere betaaltoezeggingen heeft gedaan.
4.9.
Voor zover [gedaagde] nog heeft aangevoerd dat [eiser] de aan hem verstrekte opdrachten niet goed heeft uitgevoerd en er dus sprake is van een tekortkoming, geldt dat [gedaagde] onvoldoende concreet stelt wat niet goed is gegaan of waaruit de tekortkoming bestaat. Dat had hij wel moeten doen. Daarbij komt dat een tekortkoming de betalingsverplichting van [gedaagde] niet - zonder meer - doet vervallen. Daarvoor is meer nodig, bijvoorbeeld een gedeeltelijke (buitengerechtelijke) ontbinding van de overeenkomst of een geslaagd beroep op verrekening met schade. [gedaagde] heeft hierover niets gesteld.
4.10.
De conclusie is dat [gedaagde] deze facturen moet betalen. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van € 8.209,00 aan [eiser] .
4.11.
[eiser] maakt verder aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. Omdat [gedaagde] de facturen van [eiser] niet tijdig heeft betaald, is hij de wettelijke handelsrente verschuldigd. De wettelijke handelsrente, die alleen verschuldigd is over de facturen die [gedaagde] moet betalen, wordt toegewezen vanaf 21 dagen na de factuurdatum. [eiser] heeft verder voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden toegewezen. Gelet op de toegewezen hoofdsom zal de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten matigen tot € 785,45.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 8.994,45, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 8.209,00 vanaf 21 dagen na factuurdatum tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 102,15
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 498,00 ;
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter