ECLI:NL:RBNHO:2022:344

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
7632686 \ CV EXPL 19-3695
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door de-icing procedure en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit drie passagiers en een rechtsbijstandsorganisatie, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Emirates wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Dubai op 11 februari 2017. De eisers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers hebben hun aansluitende vluchten gemist door de vertraging van hun vlucht EK150, die met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aankwam.

De vervoerder heeft betoogd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de de-icing procedure en beslissingen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op compensatie, omdat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden zoals bedoeld in de Verordening.

De kantonrechter heeft de vordering van eisers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.417,80 aan eisers sub 1 en 2, en € 1.200,00 aan eisers sub 3 en 4, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van de eisers toegewezen, omdat de vervoerder grotendeels ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7632686 \ CV EXPL 19-3695
Uitspraakdatum: 19 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser sub 1]

2.
[eiser sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
3.
[eiser sub 3]
wonende te [woonplaats]
4.
Stichting Achmea Rechtsbijstand
gevestigd te Tilburg
eisers
gemachtigde EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
Eisers hebben bij dagvaarding van 11 december 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Eisers sub 1, 2 en 3 en passagier [passagier 4] (hierna gezamenlijk: de passagiers) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) op 11 februari 2017 met vluchtnummer EK150 (hierna: de vlucht).
2.2.
Eisers sub 1 en 2 zouden aansluitend vervoerd worden van Dubai Airport naar Changi Airport (Singapore) op 12 februari 2017. Zij zouden daar volgens de oorspronkelijke planning aankomen op 12 februari 2017 om 20:55 uur lokale tijd.
2.3.
Eiseres sub 3 en passagier [passagier 4] zouden aansluitend vervoerd worden van Dubai Airport naar Ngurah Rai International Airport (Indonesië) op 12 februari 2017. Zij zouden daar volgens de oorspronkelijke planning aankomen op 12 februari 2017 om 22:00 uur lokale tijd.
2.4.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een andere vlucht naar hun eindbestemming. Eisers sub 1 en 2 zijn met de vervangende vlucht op 13 februari 2017 om 08:11 lokale tijd uur lokale tijd op de eindbestemming aangekomen, met een vertraging van 11 uur en 16 minuten. Eiseres sub 3 en passagier [passagier 4] zijn met de vervangende vlucht op 13 februari 2017 om 21:52 lokale tijd uur lokale tijd op de eindbestemming aangekomen, met een vertraging van 23 uur en 52 minuten.
2.5.
Passagier [passagier 4] heeft zijn gepretendeerde vorderingsrecht op de vervoerder bij een akte van cessie aan eiseres sub 4 overgedragen.
2.6.
EUclaim B.V. heeft namens eisers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.7.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Eisers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
- € 363,00 dan wel €435,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Eisers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Eisers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de compensatie te voldoen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat vlucht EK150 onderdeel uitmaakt van de rotatievlucht Dubai-Amsterdam-Dubai met vluchtnummers EK149/150. Het toestel waarmee de onderhavige rotatie werd uitgevoerd is 8 minuten voor schema vanaf Dubai vertrokken en 38 minuten voor schema te Schiphol gearriveerd. Vanwege de weersomstandigheden heeft de lokale luchtverkeersleiding de capaciteit van de luchthaven teruggebracht. Als gevolg hiervan konden er minder vluchten worden uitgevoerd dan gepland. Hierdoor traden vertragingen op. Ook het toestel waarmee de onderhavige vlucht werd uitgevoerd mocht van de luchtverkeersleiding niet conform schema vertrekken. Ondanks het feit dat het toestel tijdig gereed stond voor vertrek (om 21:55 uur lokale tijd) kreeg het toestel pas om 22:44 uur lokale tijd toestemming om van de gate te vertrekken. Als gevolg van de beslissingen van de luchtverkeersleiding is de onderhavige vlucht met een vertraging van 44 minuten aangevangen. Daar komt nog bij dat het toestel vanwege de slechte weersomstandigheden (veel vocht in de lucht in combinatie met lage temperaturen rond het vriespunt) ijsvrij moest worden gemaakt. De de-icing procedure moet kort voor vertrek worden uitgevoerd. Indien een toestel niet opstijgt in het tijdvak waarbinnen de de-icing houdbaar is zal een toestel moeten terugkeren zodat het proces opnieuw wordt uitgevoerd. De lokale luchtverkeersleiding zorgt ervoor dat er geen (te) lange rijen ontstaan bij de-icing platforms en dat toestellen na de de-icing zo snel mogelijk kunnen opstijgen door toestellen niet eerder van de gate te laten vertrekken. Na vertrek van de gate is het toestel in de rij voor de de-icing aangesloten. Na de de-icing procedure is het toestel op instructie van de luchtverkeersleiding naar de startbaan gereden en kreeg aldaar om 00:09 uur lokale tijd de vereiste take-off clearance. De vlucht is als gevolg van voorgaande met een vertraging van twee uur vertrokken en met een vertraging van 1 uur en 49 minuten te Dubai aangekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel het wachten op de-icing procedure als de uitvoering van de de-icing procedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. Dit heeft de vervoerder in dit geval onvoldoende gedaan. Eisers hebben erop gewezen dat volgens het vluchtrapport 44 minuten van de vertraging is ontstaan door ‘de-icing and/or removal of snow from aircraft’ en dat dit de enige vertragingsreden van het toestel is die in het vluchtrapport staat vermeld. Volgens de vervoerder is het echter onjuist dat het toestel met een vertraging van 44 minuten is vertrokken als gevolg van de-icing, omdat de-icing wordt uitgevoerd op het J-platform en dus na het vertrek van de gate. De vervoerder stelt dat het toestel pas om 22:44 uur lokale tijd toestemming kreeg van de luchtverkeersleiding om van de gate te vertrekken. De kantonrechter begrijpt dat volgens de vervoerder 44 minuten van de vertrekvertraging is ontstaan door een besluit van de luchtverkeersleiding. Dit heeft de vervoerder echter niet onderbouwd. Volgens de vervoerder is hier geen schriftelijk bewijs van beschikbaar, omdat de communicatie tussen de gezagvoerder en de Schiphol Ground (het onderdeel van LVNL dat de push-back clearance verstrekt) via de radio verloopt. De kantonrechter oordeelt echter dat het op de weg van de vervoerder had gelegen om stukken te overleggen ter onderbouwing van de stelling dat het toestel 44 minuten later dan gepland van de gate mocht vertrekken door een besluit van de luchtverkeersleiding, zoals bijvoorbeeld een verklaring van de luchtverkeersleiding. Dit te meer nu uit het vluchtrapport iets anders volgt. Overigens heeft de vervoerder evenmin onderbouwd dat het toestel pas om 00:09 uur lokale tijd 23:09 uur UTC de vereiste take-off clearance heeft gekregen. Op het gedeelte dat de vervoerder uit het ‘MVT-rapport’ heeft overgenomen in de conclusie dupliek, hebben eisers niet meer kunnen reageren. Overigens is het de kantonrechter zonder nadere toelichting onduidelijk hoe de gegevens uit het MTV-rapport moeten worden uitgelegd. Al met al is niet komen vast te staan welk gedeelte van de vertraging is veroorzaakt door (het wachten op) de de-icing procedure. Uit het vluchtrapport blijkt weliswaar 44 minuten, maar volgens de vervoerder is dit onjuist en hij heeft geen andere stukken overgelegd waaruit volgt hoe lang het dan wel heeft geduurd. Evenmin is komen vast te staan dat (een gedeelte van) de vertraging is veroorzaakt door een besluit van de luchtverkeersleiding.
5.4.
Gelet op het voorgaande kan het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet slagen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.
5.5.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden, zijnde de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen zoals gevorderd, te weten vanaf de datum waarop de passagiers oorspronkelijk op de eindbestemming zouden aankomen.
5.6.
Eisers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voor wat betreft eisers sub 1 en 2 is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald. Dit geldt niet ten aanzien van eisers sub 3 en 4. Eisers hebben tegenover de gemotiveerde betwisting door de vervoerder onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden voor eisers sub 3 en 4 meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen ten aanzien van eisers sub 3 en 4.
5.7.
De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. Daarbij geldt dat de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden vastgesteld aan de hand van de toegewezen hoofdsom voor eisers sub 1 en 2 van € 1.200,00. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 217,80 (inclusief btw) en voor het overige afwijzen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door eisers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan eisers sub 1 en 2 van € 1.417,8, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 12 februari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan eisers sub 3 en 4 van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 februari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de eisers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 231,00
salaris gemachtigde € 436,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door eisers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter