ECLI:NL:RBNHO:2022:3425

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
9629462 \ WM VERZ 22-7
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van een boete voor stilstaan op het trottoir in het kader van de WAHV

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene voor het stilstaan op het trottoir. De betrokkene stelde dat er geen sprake was van parkeren, maar van laden en lossen van goederen. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 15 februari 2022 was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, evenals de gemachtigde van de betrokkene via een digitale verbinding.

De kantonrechter overwoog dat de opgelegde boete niet als parkeerboete kan worden gekarakteriseerd, maar als een boete voor het stilstaan op een trottoir. De kantonrechter concludeerde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant en de overgelegde foto’s. De kantonrechter benadrukte dat het stilstaan op het trottoir, ongeacht de reden, in strijd is met artikel 10 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat bepaalt dat bestuurders de rijbaan moeten gebruiken.

De kantonrechter verwierp de argumenten van de betrokkene, waaronder de stelling dat het trottoir eigen grond zou zijn en dat het stilstaan om de rijbaan vrij te houden geen overlast zou veroorzaken. De kantonrechter oordeelde dat de voorschriften van het RVV 1990 van toepassing zijn op wegen die feitelijk voor openbaar verkeer openstaan, ongeacht of deze op particulier terrein liggen. Gezien de feiten en omstandigheden concludeerde de kantonrechter dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om deze te matigen. Het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9629462 \ WM VERZ 22-7
CJIB-nummer : 237974760
Uitspraakdatum : 1 maart 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]
[gemachtigde]

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 februari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen middels een digitale verbinding via MS Teams. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: stilstaan op het trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken).
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd. Betrokkene stelt dat er geen sprake was van parkeren, maar van laden en lossen van goederen.
De kantonrechter overweegt ten eerste dat de opgelegde boete geen parkeerboete betreft, maar een boete voor het stilstaan op een trottoir.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaring van de verbalisant en daarbij overgelegde foto’s – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De kantonrechter overweegt daartoe dat de boete is opgelegd wegens een overtreding van artikel 10 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) dat bepaalt: “Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8, gebruiken de rijbaan.”
De strekking van deze bepaling, gelezen in samenhang met de artikelen 6 tot en met 8 van het RVV 1990, is dat bestuurders een motorvoertuig niet mogen laten stilstaan of parkeren op het trottoir.
De door de betrokkene aangevoerde omstandigheid dat het desbetreffende voertuig stilstond om te laden en te lossen kan daaraan niet afdoen, omdat ingevolge het overtreden voorschrift ieder gebruik door bestuurders van motorvoertuigen van een ander weggedeelte dan de rijbaan is verboden, zodat dus ook het stilstaan op een trottoir voor het laden en lossen van goederen niet is toegestaan.
De overweging van betrokkene om de rijbaan op deze wijze vrij te houden en zodoende geen overlast te veroorzaken rechtvaardigt het stilstaan op het trottoir niet, nu dit niet afdoet aan het verboden karakter van de gedraging.
Betrokkene stelt tevens dat het betreffende gedeelte van het trottoir eigen grond is.
De kantonrechter overweegt dat de voorschriften van het RVV90 van toepassing zijn op wegen als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994. Voor de beantwoording op de vraag of sprake is van een weg in die zin is volgens vaste rechtspraak beslissend of de weg feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat, ongeacht de omstandigheid of deze op particulier terrein ligt. De kantonrechter overweegt dat de vraag of een weg een voor het openbaar verkeer openstaande weg is, beantwoord dient te worden aan de hand van de feitelijke situatie ter plekke en meer in het bijzonder of er voorzieningen, zoals slagbomen en dergelijke zijn aangebracht. Gelet op de foto’s van de gedraging staat voldoende vast dat het betreffende gedeelte van het trottoir feitelijk voor het openbaar verkeer open stond, zodat de wegenverkeerswetgeving van toepassing was en het beroep van betrokkene dus geen doel treft.
De boete is dus terecht opgelegd. De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd geen reden om de boete te matigen.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: