In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in Alkmaar, uitspraak gedaan op 11 maart 2022 in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene had een boete ontvangen voor het zonder ontheffing parkeren van een voertuig langer dan 6 meter op een verboden plek binnen de bebouwde kom. De ambtenaar had geconstateerd dat het voertuig, volgens de RDW-gegevens, geparkeerd stond op een locatie waar dit niet was toegestaan en dat de bestuurder niet aanwezig was.
De procedure begon toen de betrokkene tegen de opgelegde boete in beroep ging bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 4 maart 2022 waren zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig. De gemachtigde voerde aan dat de officier van justitie niet had voldaan aan zijn informatieplicht door bepaalde stukken niet te verstrekken, maar de kantonrechter verwierp dit verweer, aangezien de gevraagde informatie openbaar toegankelijk was.
De kantonrechter overwoog dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene had geen overtuigende feiten of omstandigheden aangedragen die de verklaring van de ambtenaar in twijfel trokken. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om deze te matigen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken.