In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het autorijden. De betrokkene, vertegenwoordigd door Appjection B.V. (M. Lagas), had eerder beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig en handhaafde de eerdere beslissing.
De kantonrechter overwoog dat de verklaring van de ambtenaar, die had waargenomen dat de betrokkene met zijn rechterhand een mobiele telefoon vasthield tijdens het rijden, niet ter discussie stond. De betrokkene had bij de staandehouding geen verklaring gegeven en zijn latere ontkenning werd door de kantonrechter als onvoldoende beschouwd om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. De kantonrechter benadrukte dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) niet vereist dat een ambtsedig proces-verbaal ten grondslag ligt aan de opgelegde sanctie, maar dat de gedraging voldoende moet blijken uit de beschikbare gegevens.
De kantonrechter concludeerde dat de gedraging was vastgesteld en dat er geen reden was om de boete te matigen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt.