ECLI:NL:RBNHO:2022:3390

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
C/15/319214 / HA ZA 21-423
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmering van het recht van overpad door inperking van de erfdienstbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente [plaats] en [gedaagde] over de uitoefening van een erfdienstbaarheid van overpad. De Gemeente is eigenaar van het dienend erf en heeft plannen om op dat perceel opstallen te realiseren, wat de toegang van [gedaagde] tot zijn perceel zou kunnen belemmeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid van overpad in 1988 is gevestigd en dat de Gemeente niet zonder meer de breedte en lengte van het overpad kan inperken. De rechtbank oordeelt dat de beoogde versmalling van de strook van het overpad tot 3,5 meter op het smalste punt en de inkorting van de lengte tot de eerste poort een belemmering vormt voor [gedaagde] in de uitoefening van zijn recht van overpad. De rechtbank heeft de vorderingen van de Gemeente afgewezen en de vorderingen van [gedaagde] toegewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de erfdienstbaarheid niet alleen bedoeld is voor doorgang, maar ook voor manoeuvreerruimte. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/319214 / HA ZA 21-423
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE [plaats],
zetelend te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H. Zeilmaker te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie
advocaat mr. M.J. Jongste te Amsterdam.
Partijen zullen in het navolgende de Gemeente en [gedaagde] worden genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
Ten behoeve van het perceel waarop [gedaagde] een recht van erfpacht heeft en hij woont (het heersend erf), is in 1988 een recht van overpad verstrekt ten laste van het aangrenzende perceel (het dienend erf). In de akte wordt verwezen naar de bij de akte gevoegde tekening waarop een strook van overpad is aangegeven. De Gemeente is eigenaar van het dienend erf en is voornemens om daarop een of meerdere opstallen toe te staan. Omdat een deel van die opstallen is gepland binnen de strook grond waarop het recht van overpad gevestigd is, heeft dat tot gevolg dat [gedaagde] niet langer de beschikking zou hebben over de gehele strook van het overpad om van en naar zijn perceel te komen. In die nieuwe situatie heeft [gedaagde] op het smalste punt nog een breedte van 3,5 meter tot zijn beschikking en kan hij door inperking van de lengte alleen nog de eerste poort die toegang geeft tot zijn perceel bereiken. De Gemeente meent dat [gedaagde] hierdoor niet wordt belemmerd in de uitoefening van zijn recht van overpad. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit wel het geval is en komt tot een alternatieve inperking van het recht van overpad waardoor geen sprake meer is van een belemmering.

2.procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties
  • de akte wijziging van eis van de zijde van de Gemeente
  • het tussenvonnis van 19 januari 2022
  • het proces-verbaal van de plaatsopneming van 3 maart 2022
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 3 maart 2022
  • de spreekaantekeningen van de Gemeente
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde]
2.2.
Ter gelegenheid van de plaatsopneming en de zitting zijn verschenen:
  • [betrokkene 1], jurist grondzaken gemeente [plaats], bijgestaan door mr. C. van Schaijk,
  • [gedaagde], bijgestaan door mr. Jongste, voornoemd.
2.3.
Tenslotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

in conventie en in reconventie

3.1.
De Gemeente is bloot eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [kadaster letter] perceelnummer [kadaster nummer 1] (hierna: het dienend erf). Dit is het perceel waarop in onderstaande afbeelding de bebouwing is aangeduid met nummer 4. Daarnaast is de Gemeente eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [kadaster letter], perceelnumer [kadaster nummer 2] (hierna: het heersend erf). Op 21 juli 1988 heeft [gedaagde] het heersend erf, waarop een stadsvilla is gerealiseerd (nummer 2), in erfpacht van de Gemeente geleverd gekregen.

{Afbeelding 1}

3.2.
In de vestigingsakte erfdienstbaarheid heersend erf d.d. 21 juli 1988 is een erfdienstbaarheid van overpad gevestigd met de volgende inhoud (hierna: de erfdienstbaarheid van overpad):
Partijen verklaren bij deze te vestigen de erfdienstbaarheid van overpad ten behoeve van de bij deze akte in erfpacht uitgegeven gedeelten van de kadastrale percelen sectie [kadaster letter] nummers [kadaster nummer 3], [kadaster nummer 4] en [kadaster nummer 5], alsmede het gehele kadastrale perceel gemeente [plaats] sectie [kadaster letter] nummer [kadaster nummer 6] en ten laste van de bij de gemeente [plaats] in eigendom verblijvende gedeelten van gemelde kadastrale percelen sectie [kadaster letter] nummer [kadaster nummer 4] en [kadaster nummer 5], zoals door middel van arcering op de aan deze akte eerder gemelde gehechte tekening is weergegeven. Zulks om op de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze met enig voertuig zodanig te komen van en te gaan naar de openbare weg, zijnde Overweersepolderdijk, dat de gebruikers van het lijdend erf hiervan zo min mogelijk overlast ondervinden.
3.3.
De tekening bij de vestigingsakte geeft de bedoelde erfdienstbaarheid als volgt (gearceerd) weer (hierna aangeduid als: de strook van het overpad):

{Afbeelding 2}

3.4.
Toen [gedaagde] het heersend erf in erfpacht verkreeg was het de bedoeling dat het nu nog bestaande pand op kavelnummer 5 (zie afbeelding hieronder) zou worden gesloopt en dat er op dat kavel naast/tegenover de stadsvilla van [gedaagde] (kavelnummer 6, nummer 2) ook een stadsvilla zou worden gerealiseerd. Dit is destijds niet gebeurd.

{Afbeelding 3}

3.5.
Medio 2020 heeft de Gemeente aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij het voornemen heeft om het bestaande pand op kavelnummer 5 alsnog te (doen) slopen, om daarop twee vrijstaande woningen toe te staan. Een van de twee uit te geven bouwkavels is voor een beperkt gedeelte op de strook van het overpad geprojecteerd, waardoor op het smalste punt van de strook van het overpad voor [gedaagde] een breedte van drie en halve meter resteert om zijn erfdienstbaarheid van overpad uit te oefenen. Ook wordt het deel van de strook van het overpad waarvan de rechthebbende op het heersend erf (thans [gedaagde]) nog gebruik mag maken korter. Deze loopt nog slechts door tot en met de eerste poort die toegang geeft tot het heersend erf. Op onderstaande tekening is te zien hoe [gedaagde] volgens de Gemeente bij realisatie van de bouwplannen gebruik zal moeten/kunnen maken van een deel van de Strook van overpad (hierna ook: de door de Gemeente gevorderde situatie):

{Afbeelding 4}

3.6.
De hieronder opgenomen afbeelding geeft de door de Gemeente gevorderde situatie van het overpad weer met daar overeen (in oranje) de strook van het overpad zoals opgenomen op de tekening bij de vestigingsakte.

{Afbeelding 5}

3.7.
Volgens de toepasselijke CROW-norm is de ideale breedte van (toegangs)wegen met eenrichtingsverkeer, toegankelijk voor de auto en de fiets, minimaal 3,40 en idealiter 3,85 meter, waarbij als uitgangspunt geldt dat een rijdende fietser 1,00 tot 1,45 meter nodig heeft, een 30km/h rijdende personenauto 2,40 meter en een 30 km/h rijdende vrachtauto, 3,10 meter.
3.8.
[gedaagde] verzet zich tegen de bouwplannen van de Gemeente waardoor de omvang van de strook van het overpad wordt ingeperkt.

4.De vordering

in conventie

4.1.
De Gemeente vordert, na wijziging van eis, bij vonnis dat de rechtbank:
a. verklaart voor recht dat [gedaagde] uit de erfdienstbaarheid (zoals beschreven achter artikel B.8 van de vestigingsakte d.d. 21 juli 1988, waarvan het afschrift is ingeschreven in register [register nummer 1] reeks ALKMAAR) gelet op de indeling van zijn opstallen geen aanspraak kan ontlenen op het gebruik van;
Primair:het dienend erf (perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [kadaster letter], perceelnummer [kadaster nummer 1]) voor zover gelegen buiten de in productie 6 bij de inleidende dagvaarding d.d. 27 juli 2021 met groene arcering [rechtbank: bedoeld is blauwe arcering] weergegeven perceelgedeelte;
Subsidiair:het dienend erf (perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [kadaster letter], perceelnummer [kadaster nummer 1]) voor zover gelegen buiten (een) door uw rechtbank in goede justitie aan te wijzen perceelgedeelte;
en uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] verbiedt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende tot het dienend erf zaken te plaatsen op- of zich te verplaatsen over-, het ingevolge vordering a. door de rechtbank bij verklaring voor recht uitgesproken perceelgedeelte, waaronder tevens wordt verstaan het verplaatsen over- of het plaatsen van voorwerpen op- het aldaar aangegeven perceelgedeelte door personen die daar vanwege [gedaagde] aanwezig zijn, een en ander op straffe van een aan de Gemeente te verbeuren dwangsom groot € 250,- per incidentele overtreding, althans bij voortdurende overtredingen op straffe van een dwangsom groot € 250,- per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 200.000,-;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en, voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijk rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de nakosten.
4.2.
De Gemeente legt, samengevat en voor zover van belang het volgende aan haar vordering ten grondslag.
De zakenrechtelijke herkomst van het recht van overpad brengt slechts met zich mee dat [gedaagde] zijn aanspraak “(…) met enig voertuig naar de openbare weg te komen en gaan” ook jegens rechtsopvolgers van de Gemeente kan inroepen. Op de onroerende zaak zelf heeft [gedaagde] geen enkele aanspraak. Het staat de Gemeente dan ook vrij de grond als bouwkavel uit te geven, zo lang de rechten van [gedaagde] daarmee niet in het geding zijn. De situatietekening bij de vestigingsakte is daarbij slechts een aanwijzing van de bevoegdheden die de rechthebbende tot het heersend erf (nu [gedaagde] als erfpachthouder) aan de erfdienstbaarheid van overpad kan ontlenen. Die tekening kan niet los worden gezien van de tekst van de akte waarin is bepaald dat die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend
“op de voor het dienend erf minst bezwaarlijke wijze”.Dat betekent dat het recht van overpad enkel bedoeld is als overpad en niet als manoeuvreer- of parkeerruimte. Volgens de Gemeente houdt de door de Gemeente gevorderde situatie geen reële beperking in van de uitoefening van de erfdienstbaarheid van overpad. [gedaagde] kan in de gevorderde situatie zijn perceel bereiken.
4.3.
[gedaagde] voert, samengevat, het volgende verweer.
Partijen hebben weloverwogen en bewust een kaart aan de vestigingsakte gehecht om de locatie van het overpad te bepalen. Het overpad kan dan ook slechts worden uitgelegd op de in de tekening bij de vestigingsakte weergegeven wijze. [gedaagde] heeft belang bij behoud van het recht van overpad zoals weergegeven op de tekening bij de vestigingsakte, zowel qua breedte maar in het bijzonder wat de lengte betreft, zodat hij - ook met zijn caravan - doorgang en manoeuvreerruimte zal blijven houden tot aan de noordoostzijde van zijn erf en tot zijn berging in de uiterste hoek van zijn perceel. De gevorderde situatie is daarmee een belemmering van het recht van overpad. De Gemeente heeft ook geen belang bij de door haar voorgestane uitleg van de vestigingsakte, omdat - ook als de strook van het overpad wordt gerespecteerd - voldoende ruimte overblijft voor bebouwing. Voor zover niet al met de tekening het recht van overpad volgens de op de tekening bij de vestigingsakte weergegeven wijze is ontstaan, geldt dat dit door middel van verjaring is ontstaan. Partijen hebben elkaar over en weer ook toegestaan van tijd tot tijd te parkeren op de strook van het overpad. Voor wat betreft [gedaagde] is daarvan slechts incidenteel sprake geweest. [gedaagde] is zich er evenwel van bewust dat het recht van overpad niet een parkeerrecht met zich brengt.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.
in reconventie
4.5.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] uit de erfdienstbaarheid (zoals beschreven in artikel B.8 van de vestigingsakte d.d. 21 juli 1988 en de bij de vestigingsakte gevoegde tekening, waarvan afschrift is ingeschreven in register [register nummer 2], reeks ALKMAAR) het recht kan ontlenen op het gebruik van:
Primair: het dienend erf (perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [kadaster letter], perceelnummer [kadaster nummer 1]) voor zover gelegen binnen de arcering van de tekening van de vestigingsakte d.d. 21 juli 1988, tevens weergegeven binnen de oranje omlijning van de afbeelding onder randnr.3 en productie 1;
Subsidiair: het dienend erf (perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [kadaster letter], perceelnummer [kadaster nummer 1]) voor zover gelegen buiten [rechtbank: bedoeld is binnen] een door uw rechtbank in goede justitie aan te wijzen perceelgedeelte.
II. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, een en ander te vermeerderen met de nakosten en met de verklaring dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na de datum van het te dezen te wijzen vonnis.
4.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij meent dat het recht van overpad, zoals vastgelegd in de vestigingsakte op slechts één enkele manier kan worden uitgelegd en dat is de op de tekening bij de vestigingsakte vastgelegde wijze. Elke inperking daarop is een belemmering.
4.7.
De Gemeente voert verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.

5.Beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en reconventie, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
Uitleg erfdienstbaarheid
5.2.
De erfdienstbaarheid is neergelegd in de onder 3.2 aangehaalde vestigingsakte. Het geschil spitst zich voornamelijk toe op de vraag of [gedaagde] met de door de Gemeente voorgestane inperking van de strook van het overpad in de uitoefening van de gevestigde erfdienstbaarheid (het recht van overpad).
5.3.
Uit artikel 5:73 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening ervan bepaald worden door de akte van vestiging. Bij de uitleg van de akte van vestiging van een erfdienstbaarheid komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de bewoordingen in de akte, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337). De achtergrond van deze objectieve uitlegmaatstaf is dat derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een (in de openbare registers ingeschreven) akte is vermeld over de overdracht van een registergoed of de vestiging van een beperkt recht (hier: de erfdienstdienstbaarheid) op een registergoed.
5.4.
Gelet op deze maatstaf, ligt deze vraag voor: Kan uit de akte van vestiging worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen is geweest dat de erfdienstbaarheid van overpad zo moet worden uitgelegd, dat daaraan ook wordt voldaan als het recht van overpad wordt ingeperkt zoals door de Gemeente beoogd en dus niet de gehele strook van het overpad omvat als weergegeven op de tekening bij de vestigingsakte. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
5.5.
Uit de vestigingsakte volgt dat ten behoeve van het heersend erf een erfdienstbaarheid is gevestigd om op de voor het lijdend erf (dienend erf) minst bezwarende wijze met enig voertuig te komen van en te gaan naar de openbare weg, zoals door middel van arcering op de aan deze akte eerder gemelde gehechte tekening is weergegeven (de strook van het overpad), zodanig dat de gebruikers van het lijdend erf (dienend erf) hiervan zo min mogelijk overlast ondervinden. Uit die bewoordingen in de vestigingsakte volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de rechthebbende op het heersend erf (thans [gedaagde] als erfpachthouder) gebruik mag maken van de strook van het overpad, voor zover dit voor dit doel nodig is.
5.6.
Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat het overpad niet is bedoeld als parkeerruimte. De rechtbank volgt de gemeente echter niet in haar standpunt dat het overpad niet tevens als manoeuvreerruimte zou mogen worden gebruikt. De bewoordingen van de akte houden immers niets in dat tot die uitleg moet leiden en de van de vestigingsakte deel uitmakende tekening (de strook van het overpad) biedt daarvoor bovendien evenmin een aanknopingspunt. De strook van het overpad is immers zodanig breed dat hier in redelijkheid ook enige (ten behoeve van het overpad benodigde) manoeuvreerruimte onder is te brengen, zonder dat dit leidt tot het oordeel dat daarmee niet op de minst bezwarende wijze gebruik wordt gemaakt van het overpad. De bewoordingen in de akte in samenhang met de van de akte deel uitmakende tekening (de strook van het overpad) wijzen naar objectieve maatstaven dan ook veeleer op de bedoeling van partijen om met de erfdienstbaarheid de rechthebbende tot het heersend erf ([gedaagde]) het recht te geven over het pad te komen en te gaan van het heersend erf naar de openbare weg, waarbij dat te gebruiken pad binnen de strook van het overpad in de lengte en breedte niet op voorhand is beperkt. De rechtbank volgt dus niet het betoog van de Gemeente dat uit de akte van vestiging blijkt dat het gebruik van de strook van overpad beperkt was tot dat gedeelte dat - in lengte en breedte - noodzakelijk was om zijn perceel te bereiken.
Is sprake van een belemmering in de uitoefening van de erfdienstbaarheid?
5.7.
Uit het voorgaande volgt overigens niet - zoals [gedaagde] lijkt te betogen - dat [gedaagde] te allen tijde gebruik moet kunnen maken van de hele strook van het overpad. Het recht van overpad ziet immers op gebruik voor zover dit voor het doel nodig is. De Gemeente hoeft dus niet zonder meer de hele strook van overpad over de volle breedte en lengte vrij te houden. De rechtbank zal hierna de vraag beantwoorden of de door de gemeente gevorderde situatie in overeenstemming is met de gevestigde erfdienstbaarheid of dat deze een belemmering in de uitoefening betreft.
5.8.
De Gemeente heeft aangevoerd dat het haar vrijstaat de grond als bouwkavel uit te geven, zolang de rechten van [gedaagde] daarmee niet in het geding zijn. De Gemeente betoogt dat de ‘versmalling’ van de strook van het overpad tot drie en halve meter op het smalste punt en vier meter op alle overige gedeelten en het inkorten van de lengte tot en met de eerste poort naar het heersend erf geen reële beperking inhouden van de uitoefening van de erfdienstbaarheid van overpad. De Gemeente wijst in dit kader naar de geldende CROW-norm (vgl. r.o. 3.6) en naar het advies van de verkeerskundig adviseur van de gemeente. Volgens de Gemeente is een breedte van 2,5 meter, althans 3 meter, voldoende om het recht van overpad te kunnen effectueren.
5.9.
Wat de Gemeente heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat met de beoogde versmalling en inkorting geen sprake is van een belemmering in de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Daartoe wordt als volgt overwogen. De verkeersadviseur geeft (volgens productie 8 bij dagvaarding) aan dat hij, gelet op het te verwachten lage aantal voertuigbewegingen, in plaats van de voorgeschreven wegbreedte van 4,80 meter uitgaat van een minimaal profiel van 3,40 meter, waarbij in een richting rijden met een auto + fiets mogelijk is. De rechtbank constateert dat dat aansluit bij de door de gemeente aangehaalde (minimum) CROW-norm ten aanzien van eenrichtingverkeer auto + fiets. De rechtbank stelt vast dat de CROW-norm voor deze situatie een ideaal profiel van een breedte van 3,85 meter noemt. Omdat het recht van overpad op alle voertuigen ziet en [gedaagde] (onbetwist) heeft gesteld dat hij van het pad gebruik maakt met een auto met een caravan, is de door de Gemeente aangehouden breedte van 3.5 meter - die (mede) gebaseerd is op een personenauto zonder caravan - niet in overeenstemming met het gebruik waarop het recht van overpad ziet en een te grote beperking van de bestaande en benodigde manoeuvreerruimte voor dergelijke voertuigen. Hierbij is van belang dat niet het criterium is of het feitelijk mogelijk is om over het pad te rijden als dat minder breed is maar of de gerechtigde tot het heersende erf in de uitoefening van de gevestigde erfdienstbaarheid wordt belemmerd. De rechtbank acht - gelet op het voorgaande - een versmalling tot een breedte van 3,85 meter op het smalste punt en 4 meter op de overige punten evenwel wel aanvaardbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de toegang voor [gedaagde] vanaf de openbare weg tot het perceel (en vice versa) met deze breedte voldoende gewaarborgd en kan hij zijn recht op overpad effectueren.
5.10.
Ten aanzien van de beoogde verkorting van de strook van het overpad overweegt de rechtbank, zoals ook hiervoor reeds is overwogen, dat de bewoordingen in de akte, in samenhang met de daarvan deel uitmakende tekening, naar objectieve maatstaven het recht van [gedaagde] (op voorhand) niet beperken tot het komen en gaan naar een specifiek gedeelte van het heersend erf. De stelling dat [gedaagde] door de beoogde inperking - waardoor hij geen toegang meer heeft tot de tweede poort waarachter zijn berging is gelegen - niet wordt belemmerd, wordt in dat licht dan ook niet gevolgd door de rechtbank. [gedaagde] heeft namelijk gemotiveerd betoogd dat en waarom hem dat belemmert. Voor het gedeelte van de strook van het overpad gelegen na de tweede poort en eindigend bij erfafscheiding met perceel [kadaster nummer 7] is geen sprake van een belemmering. Dat gedeelte geeft en gaf [gedaagde] immers geen toegang tot zijn perceel. De door de Gemeente gevorderde situatie is dus een belemmering voor zover deze de toegang tot en vertrek uit de tweede poort verhindert.
5.11.
Ten aanzien van het beroep van [gedaagde] op verjaring overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 5:72 BW volgt dat een erfdienstbaarheid, naar huidig recht, kan ontstaan door vestiging en door verjaring. Onder 5.2 is vastgesteld dat ten aanzien van de grondstrook door vestiging een erfdienstbaarheid is ontstaan. De omvang daarvan blijkt uit de akte van vestiging. De gevorderde verklaring voor recht van uitleg van de erfdienstbaarheid is (ten aanzien van de breedte en lengte van het pad waarop het recht van overpad rust) ruimer dan de erfdienstbaarheid zoals die in de akte is omschreven. In artikel 5:73 lid 1 BW is bepaald dat als een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze is uitgeoefend, deze wijze van uitoefening beslissend is, in geval van in de akte ontbrekende regels, of twijfels daarover. Het artikel heeft niet de strekking de erfdienstbaarheid uit te breiden met een niet in de akte geregeld gebruik (zoals bijvoorbeeld het doel of gebruik als parkeerplaats). In dit geval zijn de bewoordingen in de akte ten aanzien van het gebruik duidelijk en niet voor verschillende uitleg vatbaar. De bestaande erfdienstbaarheid staat er dan ook aan in de weg te oordelen dat op grond van verjaring een (ruimer) recht van overpad is ontstaan namelijk onbeperkt en ongeclausuleerd gebruik van de gehele breedte en de gehele lengte van de strook van overpad, zoals weergegeven op de vestigingsakte opgenomen tekening (strook van het overpad).
5.12.
De conclusie is dat het in conventie onder a. primair gevorderde dient te worden afgewezen en dat de rechtbank het onder a. subsidiair gevorderde op de hierna volgende wijze zal toewijzen, tevens weergegeven op de aan dit vonnis gehechte bijlage. Hieruit volgt ook dat het in reconventie onder I. primair gevorderde zal worden afgewezen en de rechtbank het onder I. subsidiair gevorderde zal toewijzen op de hierna volgende wijze, tevens weergegeven op de aan dit vonnis gehechte bijlage.
5.13.
De vordering in conventie onder b. zal eveneens worden afgewezen nu [gedaagde] heeft aangegeven ermee bekend te zijn dat de Strook van het overpad niet is bedoeld als parkeerruimte en door de Gemeente onvoldoende is betwist dat van parkeren (overigens ook door de Gemeente zelf) slechts incidenteel sprake is geweest. Dat [gedaagde] zich zal begeven buiten het door de rechtbank aangegeven perceelgedeelte waarop het recht van overpad rust is onvoldoende gesteld. Voor het opleggen van een verbod verzwaard met een dwangsom bestaat dan ook geen reden.
5.14.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren omdat partijen met onderhavige uitspraak over en weer in ieder voor een deel in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] uit de erfdienstbaarheid (zoals beschreven achter artikel B.8 van de vestigingsakte d.d. 21 juli 1988, waarvan het afschrift is ingeschreven in register [register nummer 1] reeks ALKMAAR) gelet op de indeling van zijn opstallen geen aanspraak kan ontlenen op het gebruik van het dienend erf (perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [kadaster letter], perceelnummer [kadaster nummer 1]) voor zover gelegen buiten de (op de bijlage bij dit vonnis aangegeven gele) strook van vier meter op het schuine gedeelte aan het begin van de Strook van het overpad en buiten de strook van 3,85 meter liggend parallel aan de schutting/poorten gelegen op het heersend erf, aan het einde begrensd door het uiterste gedeelte van de achterste poort;
6.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde] uit de erfdienstbaarheid (zoals beschreven achter artikel B.8 van de vestigingsakte d.d. 21 juli 1988, waarvan het afschrift is ingeschreven in register [register nummer 1] reeks ALKMAAR) gelet op de indeling van zijn opstallen recht kan ontlenen op het gebruik van het dienend erf (perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [kadaster letter], perceelnummer [kadaster nummer 1]) voor zover gelegen binnen de (op de bijlage bij dit vonnis aangegeven gele) strook van vier meter op het schuine gedeelte aan het begin van de Strook van het overpad en binnen de strook van 3,85 meter liggend parallel aan de schutting/poorten gelegen op het heersend erf, aan het einde begrensd door het uiterste gedeelte van de achterste poort;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en reconventie
6.5.
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
Bijlage:
{Afbeelding 6}

Voetnoten

1.Conc.: 1289