ECLI:NL:RBNHO:2022:3381

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
C/15/320797 / FA RK 21-4745
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van kinderbijdrage en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderbijdrage en het vaststellen van een omgangsregeling voor hun minderjarige kind. De vrouw verzocht om een verhoging van de kinderbijdrage naar € 275 per maand, terwijl de man verzocht om de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en om gezamenlijk gezag over het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage, omdat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:401 BW. De rechtbank oordeelde dat de afspraken over de kinderbijdrage zijn gemaakt met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, maar dat partijen bewust zijn afgeweken van deze maatstaven door de kinderbijdrage te verrekenen met een schuld van de vrouw aan de man. De rechtbank heeft de omgangsregeling vastgesteld zoals door partijen verzocht, waarbij het kind bij de man verblijft volgens een vastgesteld schema. De rechtbank heeft ook bepaald dat de ouders gezamenlijk belast worden met het gezag over het kind. De proceskosten zijn voor eigen rekening van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
omgang, gezag en alimentatie
zaak-/rekestnr.: C/15/320797 / FA RK 21-4745
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 29 maart 2022
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.I. Vervest, kantoorhoudende te Heemskerk,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.B. Chylinska, kantoorhoudende te Zaandam,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de vrouw van 29 september 2021 ingekomen op 30 september 2021;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man van 24 november 2021 ingekomen op 25 november 2021;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 11 februari 2022.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 februari 2022 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. J.I. Vervest en de man door mr. M.B. Chylinska.
1.3.
Na de zitting is ontvangen:
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de man van 22 februari 2022;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de man op 23 februari 2022;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 16 maart 2022.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot 2019 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De man heeft de [de minderjarige] erkend. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
De vrouw heeft de Italiaanse nationaliteit en de man heeft de Spaanse nationaliteit. [de minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Partijen hebben op 7 oktober 2019 de volgende overeenkomst ondertekend:
“Ik [de man] ( [geboortedatum] )
Maak de gezamenlijk afspraak met [de vrouw] ( [geboortedatum] ).
Dat ik , [de man] het bedrag van Van 8.909,- Euro ( Leining + Auto ).
Dat [de vrouw] aan mij schuldig is, Haar kwijtscheld, als ik
[de vrouw] een bedraag van 100 euro per maand aan Alimentatie hoef te betalen tot dat onze zoon [de minderjarige] de volwassen leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
( Dat beteken dat er 89 maanden als betaald zijn en er nog 25 maanden betaald moet worden, [de man] Zal beginnen met uitkeren als [de minderjarige] en leeftijd van 15 jaar en 7 maanden heeft bereikt tot zijn 18 de jaar.)”
Deze overeenkomst komt er volgens de rechtbank kort gezegd op neer dat de man als bijdrage in de kosten en verzorging van [de minderjarige] (hierna: kinderbijdrage) € 100 per maand zal betalen, waarbij de eerste 89 termijnen worden verrekend met een schuld van de vrouw aan de man (à € 8.919).

3.Het verzoek

De vrouw heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de man verblijft volgens onderstaande schema:
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Vader
Vader
Moeder
Moeder
Moeder
Moeder
Moeder/vader
Vader
Moeder
Moeder
Vader
Vader
Vader
Vader
En alle vakanties langer dan een week bij helfte verdelen, waarbij de man in alle oneven jaren de eerste helft van de vakantie heeft en de vrouw de tweede helft, en in de even jaren andersom.
De vrouw heeft tevens verzocht te bepalen dat de man als kinderbijdrage € 275 per maand dient bij te dragen met ingang van 1 augustus 2021.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

De man heeft verzocht om het verzoek inzake de omgang toe te wijzen en de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot kinderbijdrage, subsidiair toe te wijzen tot een bedrag van € 28 per maand met ingang van 1 oktober 2021.
De man heeft van zijn kant verzocht te bepalen dat de man samen met de vrouw belast wordt met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en te bepalen dat deze aantekening wordt verwerkt in het gezagsregister en kosten rechtens.

5.De beoordeling

omgang en gezag
bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
De verzoeken over omgang en gezag vallen als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Nu [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Ingevolge artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht toepasselijk.
omgang
5.2.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de omgangsregeling conform het verzoek van de vrouw en hebben verzocht deze in de te geven beschikking vast te leggen.
De rechtbank zal beslissen op de wijze als door partijen aangegeven, nu niet is gebleken dat het belang van [de minderjarige] zich daartegen verzet.
gezag
5.3.
De man heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij altijd een grote rol heeft gespeeld in het leven van [de minderjarige] . Hij wist niet dat hij geen gezag over hem had. De communicatie tussen partijen is prima en er zal voor [de minderjarige] niks veranderen als de ouders gezamenlijk gezag krijgen. De vrouw beaamt dit en stemt in met het verzoek van de man. De rechtbank zal het verzoek derhalve toewijzen.
kinderbijdrage
bevoegdheid en toepasselijk recht
5.4.
De Nederlandse recht heeft op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot kinderbijdrage.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
ontvankelijkheid
5.5.
De vrouw heeft ter zitting primair gesteld dat afspraken over de kinderbijdrage zijn gemaakt met grove miskenning van de wettelijke maatstaven zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 5 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijke door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
Partijen hebben de overeenkomst van 7 oktober 2019 zonder betrokkenheid van een deskundige opgesteld. Nu aan de rechtbank niet is gebleken dat partijen met de afspraak over de hoogte van de kinderbijdrage bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, zal worden beoordeeld tot welke onderhoudsbijdrage de rechter zou hebben beslist aan de hand van de zogenoemde Tremanormen.
behoefte
De rechtbank stelt vast dat de vrouw in 2019 een fiscaal loon had van € 23.873 en dat de man in dat jaar een fiscaal loon had van € 36.922. Bij dat inkomen bedroeg het besteedbaar inkomen (NBI) van de man € 2.334 en van de vrouw € 1.911. Bij dat verzamelinkomen ontvingen partijen geen kindgebonden budget.
Uit het voorgaande volgt dat het netto besteedbare gezinsinkomen € 4.245 per maand bedroeg. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] op het moment van uiteengaan van partijen worden 2 kinderbijslagpunten in aanmerking genomen. De behoefte van [de minderjarige] bedraagt dan volgens de tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” van juli 2019 € 557 per maand.
draagkracht
De man had bij een NBI van € 2.334 een draagkracht van € 479 per maand en de vrouw had bij bovengenoemd inkomen van
€ 23.873 per jaar en een kindgebonden budget na scheiding van € 4.107 per jaar een draagkracht van € 439 per maand.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedroeg dan € 918 per maand. Omdat dit de behoefte van [de minderjarige] van € 557 per maand overschrijdt dienen partijen naar rato in zijn behoefte te voorzien volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 479 : 918 x 557 = € 291 per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 439 : 918 x 557 = € 266 per maand.
zorgkorting
Tot slot dient op het berekende aandeel van de man de zorgkorting in mindering te worden gebracht. Nu partijen de omgang min of meer gelijk hebben verdeeld, geldt een percentage van 35%,
Omdat de behoefte van [de minderjarige] € 557 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 195 per maand.
Op grond van het voorgaande zou de rechtbank hebben beslist tot een kinderbijdrage van € 96 (291 – 195) per maand. Voor wat betreft de hoogte van de kinderbijdrage hebben partijen de wettelijke maatstaven dus niet miskend.
Met de afspraak dat de kinderbijdrage wordt verrekend met de schuld van de vrouw aan de man, zijn partijen bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. Het stond partijen vrij om deze afspraak te maken en dit is ook niet ongebruikelijk. Ook in dit opzicht slaagt het beroep van de vrouw op artikel 1:401 lid 5 BW daarom niet.
5.6.
De vrouw heeft subsidiair gesteld dat afspraken over de kinderbijdrage door wijziging van omstandigheden niet meer voldoen aan de wettelijke maatstaven zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw op 4 augustus 2021 ziek uit dienst is gegaan en dat zij sindsdien in ieder geval een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet. Op grond van haar betaalspecificaties van januari tot en met maart 2022 ontvangt zij een uitkering van € 707 bruto per maand en een uitkering van € 177 bruto per week. Uit de door de vrouw overgelegde brieven van het UWV van 5 januari 2022, 2 februari 2022 en 2 maart 2022 volgt echter dat de vrouw naast haar Ziektewetuitkering ook andere inkomsten heeft. Ondanks dat de vrouw twee keer in de gelegenheid is gesteld om de rechtbank na de zitting te informeren
over haar
totaleinkomen, heeft de vrouw dit nagelaten. Nu de rechtbank op basis van de door de vrouw overgelegde stukken niet kan beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van [de minderjarige] rechtvaardigt, slaagt ook het beroep op artikel 1:401 lid 1 BW niet.
De rechtbank verklaart de vrouw daarom niet-ontvankelijk in haar verzoek.
proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
6.2.
stelt de omgangsregeling als volgt vast:
de voornoemde minderjarige verblijft bij de man:
- de ene week van zondag (een dagdeel) tot en met maandag;
- de andere week van donderdag tot en met dinsdag;
- en de helft van alle vakanties die langer dan een week duren, in de oneven jaren de eerste helft en in de even jaren de laatste helft van die vakanties;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.