ECLI:NL:RBNHO:2022:3362

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
9773590
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in huurzaak met betrekking tot ontruiming van woning na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft BIS Diensten B.V. een kort geding aangespannen tegen Stichting Zaandams Volkshuisvesting (ZVH) om de executie van een ontruimingsvonnis te schorsen. De kantonrechter heeft op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin BIS Diensten vorderde dat ZVH zou worden verboden om de woning van [rechthebbende] te ontruimen totdat het Gerechtshof Amsterdam in hoger beroep zou hebben beslist. De achtergrond van de zaak is dat de huurovereenkomst tussen BIS Diensten en ZVH op 3 februari 2022 door de kantonrechter is ontbonden, waarbij BIS Diensten is veroordeeld tot ontruiming van de woning. BIS Diensten heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat BIS Diensten een spoedeisend belang heeft bij de vordering, aangezien ZVH op 31 maart 2022 de woning wilde ontruimen. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de vordering van BIS Diensten niet kon worden toegewezen. De kantonrechter benadrukte dat een vordering in kort geding niet kan dienen als een herbeoordeling van het eerdere vonnis en dat de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing moet blijven. De kantonrechter concludeerde dat er geen omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het belang van BIS Diensten en [rechthebbende] bij behoud van de woning zwaarder woog dan het belang van ZVH bij de uitvoerbaarheid van het vonnis.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van BIS Diensten afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ZVH de ontruiming kan doorzetten, ondanks het hoger beroep van BIS Diensten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9773590 \ VV EXPL 22-28
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap
BIS Diensten B.V.
gevestigd te Badhoevedorp
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[rechthebbende]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: BIS Diensten en [rechthebbende]
gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse
tegen
de stichting
Stichting Zaandams Volkshuisvesting
gevestigd te Zaandam
gedaagde
verder te noemen: ZVH
gemachtigde: mr. E. de Bie

1.Het procesverloop

1.1.
BIS Diensten heeft ZVH op 25 maart 2022 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, ZVH mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen bij brieven en e-mails van 28 en 29 maart 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[rechthebbende] huurt sinds 11 april 2018 van ZVH de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
In een vonnis van 3 februari 2022 (zaaknr./rolnr. 9392246) van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is BIS Diensten veroordeeld tot ontruiming van de woning. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
BIS Diensten heeft tegen het vonnis van 3 februari 2022 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.
2.4.
ZVH heeft aangekondigd dat zij het vonnis van 3 februari 2022 ten uitvoer wil leggen en dat zij op 31 maart 2022 tot ontruiming van de woning wil overgaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
BIS Diensten vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening ZVH verbiedt om tot feitelijke ontruiming van de woning over te gaan totdat het Gerechtshof Amsterdam in hoger beroep zal hebben beslist. BIS Diensten legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij zich niet met het vonnis van 3 februari 2022 en de aangekondigde ontruiming kan verenigen, omdat [rechthebbende] daardoor haar huurwoning voorgoed kwijt zal raken en een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan. BIS Diensten heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat de kantonrechter in het vonnis van 3 februari 2022 tot een onjuiste beoordeling is gekomen en ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van tekortkomingen van [rechthebbende] die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Zij heeft er ook op gewezen dat een ontruiming de belangen van [rechthebbende] te veel zal schaden.
3.2.
ZVH heeft de vordering betwist. Zij voert aan – samengevat – dat het vonnis van 3 februari 2022 uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en dat zij daarom de bevoegdheid heeft om tot executie van dat vonnis over te gaan door ontruiming van de woning. Volgens ZVH heeft zij daarbij ook een groot belang, omdat in het vonnis van 3 februari 2022 is geoordeeld dat sprake is (geweest) van het (laten) bedrijven van illegale prostitutie in de woning en van structureel door [rechthebbende] veroorzaakte overlast in diverse vormen vanaf de aanvang van de huurovereenkomst, waarop [rechthebbende] zonder resultaat is aangesproken door ZVH. ZVH wijst erop dat de overlast ook na het vonnis van 3 februari 2022 voortduurt, zodat ontruiming temeer gerechtvaardigd is.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of ZVH bij wijze van voorlopige voorziening moet worden verboden om tot feitelijke ontruiming van de woning over te gaan totdat het Gerechtshof Amsterdam in hoger beroep zal hebben beslist.
4.2.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als BIS Diensten daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een vordering gericht op het voorkomen van ontruiming van de woning en ZVH het voornemen heeft om op 31 maart 2022 tot die ontruiming over te gaan.
4.3.
Het gaat hier om een geschil over de executie van het vonnis van 3 februari 2022, te weten de tenuitvoerlegging van dat vonnis door middel van de aangekondigde ontruiming van de woning. Op grond van de wet is de kantonrechter in dit kort geding bevoegd om een beslissing te geven in dit executiegeschil, omdat het vonnis van 3 februari 2022 is afgegeven door een kantonrechter van deze rechtbank en de zaak een huurovereenkomst betreft. [1]
4.4.
BIS Diensten heeft haar vordering geformuleerd als een vordering om ZVH te verbieden tot ontruiming over te gaan. De kantonrechter zal die vordering (mede) opvatten als een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 3 februari 2022.
4.5.
In de rechtspraak zijn maatstaven ontwikkeld voor de beoordeling in kort geding van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak. [2] In dit geval geldt de maatstaf voor de situatie waarin tegen de uitspraak een rechtsmiddel is ingesteld en waarin de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd. BIS Diensten heeft namelijk hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 3 februari 2022 en in dat vonnis is geen overweging gewijd aan de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.6.
De hiervoor genoemde maatstaf neemt tot uitgangspunt dat een veroordeling in een vonnis uitvoerbaar moet zijn en ten uitvoer kan worden gelegd, ook al is hoger beroep ingesteld.
4.7.
Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van de uitspraak van degene die de veroordeling heeft verkregen.
4.8.
Bij de beoordeling of een afwijking van genoemd uitgangspunt gerechtvaardigd is, moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die uitspraak ingediende hoger beroep moet buiten beschouwing blijven, met dien verstande dat de kantonrechter in dit kort geding in zijn oordeelsvorming wel kan betrekken of de ten uitvoer te leggen uitspraak berust op een kennelijke misslag.
4.9.
BIS Diensten legt aan haar vordering ten grondslag de stelling dat de kantonrechter in het vonnis van 3 februari 2022 tot een onjuiste beoordeling is gekomen en ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van tekortkomingen van [rechthebbende] die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Die stelling kan niet leiden tot schorsing van de tenuitvoerlegging. Zoals hiervoor al is overwogen, moet in dit executiegeschil in kort geding worden uitgegaan van de beslissingen in het vonnis van 3 februari 2022 en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. Ook de kans van slagen van het ingediende hoger beroep moet buiten beschouwing blijven. Dit kort geding kan dus geen herbeoordeling zijn van het vonnis van 3 februari 2022 en kan ook geen vorm van hoger beroep inhouden.
4.10.
De kantonrechter kan in dit kort geding wel in zijn oordeelsvorming betrekken of het vonnis van 3 februari 2022 berust op een kennelijke misslag. Maar BIS Diensten heeft niet gesteld dat sprake is van een dergelijke misslag en daarvan is de kantonrechter ook niet gebleken. Van een kennelijk misslag kan alleen sprake zijn in geval van een evidente, duidelijke fout of vergissing in het vonnis van 3 februari 2022. Dat doet zich hier niet voor.
4.11.
De enkele stelling van BIS Diensten dat de kantonrechter in het vonnis van 3 februari 2022 tot een onjuiste beoordeling is gekomen, is niet genoeg om een kennelijke misslag aan te nemen. Dat geldt met name ook voor de stelling van BIS Diensten dat in het vonnis van 3 februari 2022 is miskend dat de illegale prostitutie in de woning geen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt en dat de in dat vonnis aangenomen overlast niet tot ontbinding behoort te leiden. Dat zijn oordelen en vaststellingen in het vonnis van 3 februari 2022 waarvan de kantonrechter in dit kort geding moet uitgaan en geen kennelijke misslagen.
4.12.
De kantonrechter is ook onvoldoende gebleken van omstandigheden die meebrengen dat het belang van BIS Diensten en [rechthebbende] bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van ZVH bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 3 februari 2022. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.13.
In het vonnis van 3 februari 2022 is de huurovereenkomst ontbonden en is BIS Diensten veroordeeld tot ontruiming van de woning, waarbij is geoordeeld dat sprake is (geweest) van het (laten) bedrijven van illegale prostitutie in de woning en van structureel door [rechthebbende] veroorzaakte overlast in diverse vormen vanaf de aanvang van de huurovereenkomst, waarop [rechthebbende] tevergeefs vele malen is aangesproken door ZVH.
4.14.
Het belang van ZVH bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 3 februari 2022 volgt al uit de overwegingen in dat vonnis en de veroordeling tot ontruiming. ZVH heeft er immers belang bij om op korte termijn te kunnen overgaan tot ontruiming ter uitvoering van het vonnis van 3 februari 2022, omdat zij op die manier daadwerkelijk en effectief kan optreden tegen de in dat vonnis vastgestelde tekortkomingen en een einde kan maken aan de overlast. Daarbij weegt mee dat ZVH als verhuurder van (sociale) woonruimte de verplichting heeft om mede ten behoeve van andere huurders en omwonenden te zorgen voor een goede leefbaarheid bij haar woningen, zoals ook in het vonnis van 3 februari 2022 is overwogen. Verder weegt mee dat ZVH met de door haar overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de overlast door [rechthebbende] na de zitting in de vorige procedure en na het vonnis van 3 februari 2022 in ieder geval in enige mate is blijven voortduren. Uit die stukken blijkt ook van verschillende meldingen van overlast op 14 januari 2022, 21 januari 2022, 12 februari 2022 en 20 maart 2022, en van de recente aanwezigheid van een fiets op de galerij bij de woning.
4.15.
Het belang van BIS Diensten en [rechthebbende] bij het behoud van de woning is op zichzelf duidelijk, maar dat belang weegt niet zwaar genoeg tegenover het hiervoor genoemde belang van ZVH. In het vonnis van 3 februari 2022 is een belangenafweging gemaakt en die heeft ertoe geleid dat BIS Diensten is veroordeeld tot ontruiming van de woning. Het verlies van de woonruimte is daarvan het gevolg en aangenomen moet worden dat de kantonrechter daarmee al rekening heeft gehouden in het vonnis van 3 februari 2022. Het verlies van de woning, hoe ingrijpend ook, is daarom onvoldoende om te oordelen dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 februari 2022 moet worden geschorst. Er is overigens onvoldoende gesteld en gebleken dat zich daarnaast een bijzondere noodtoestand voordoet die in de weg staat aan ontruiming.
4.16.
Het door BIS Diensten genoemde belang van de broer van [rechthebbende] om in de woning te kunnen blijven, legt geen gewicht in de schaal. Die broer is immers niet zelf de huurder van de woning en uit het vonnis van 3 februari 2022 blijkt dat ZVH in een brief van 1 juni 2021 geen toestemming heeft gegeven voor inwoning door die broer in de woning, maar alleen toestemming voor een verblijf van maximaal drie dagen. Gelet daarop moet er ook van worden uitgegaan dat de broer andere woonruimte heeft.
4.17.
Dat recent sprake is van contactherstel tussen [rechthebbende] en haar minderjarige zoon is een onvoldoende zwaarwegende omstandigheid om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 februari 2022 over te gaan. Dat contactherstel heeft [rechthebbende] er kennelijk niet van weerhouden om de overlast voort te zetten en niet valt in te zien waarom dat contactherstel feitelijk geheel onmogelijk zou worden na ontruiming van de woning. [rechthebbende] heeft haar standpunt in dit verband ook niet nader toegelicht. Op de zitting is gebleken dat de zoon bij zijn opa en oma verblijft en denkbaar is bijvoorbeeld dat contactherstel daar plaatsvindt.
4.18.
De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 februari 2022 geen grond bestaat en dat de vordering dus moet worden afgewezen.
4.19.
De proceskosten komen voor rekening van BIS Diensten, omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt BIS Diensten tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor ZVH worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van ZVH;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 438 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2019:2026.