ECLI:NL:RBNHO:2022:3334

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/15/325946 / JU RK 22-392 (verzoek verlenging ondertoezichtstelling) C/15/325950 / JU RK 22- 395 (omgangsregeling)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en vaststelling omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, alsook in een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. De zaak betreft de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [plaats], die onder toezicht is gesteld bij beschikking van 9 december 2016. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, met de laatste verlenging tot 9 juni 2022. De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers heeft op 3 maart 2022 een verzoek ingediend voor zowel de verlenging van de ondertoezichtstelling als voor het vaststellen van een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2022, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren, is de situatie van de minderjarige besproken. De moeder heeft aangegeven dat zij het eens is met de omgangsregeling, maar geen noodzaak ziet voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige zijn afgenomen, mede door de positieve ontwikkelingen in de omgang tussen de minderjarige en de vader. De kinderrechter heeft de omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige eens per twee weken op zaterdag bij de vader verblijft, en heeft de informatieregeling ingesteld dat de moeder de vader om de twee weken informeert over de gang van zaken van de minderjarige.

De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. De eerdere ernstige ontwikkelingsbedreiging is verbleekt, en de ouders hebben blijk gegeven van een constructieve houding ten opzichte van elkaar en de minderjarige. Daarom is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en deze is schriftelijk vastgesteld op 13 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/325946 / JU RK 22-392 (verzoek verlenging ondertoezichtstelling)
C/15/325950 / JU RK 22- 395 (omgangsregeling)
Datum uitspraak: 5 april 2022
Beschikking afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en vaststelling van een omgangsregeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Alkmaar, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. S. Kuijs, kantoorhoudende te Heiloo,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, met bijlagen van de GI van 3 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 7 maart 2022;
- het verzoek tot het vaststelling van een omgangsregeling met bijlagen, van de GI van 3 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 7 maart 2022.
1.2.
Op 5 april 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, die via Teams is gehoord, bijgestaan door mr. S. Kuijs;
- [vertegenwoordiger van de GI] , vergezeld door [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
1.3.
Mr. Warmerdam-Wolfs heeft het standpunt van de vader schriftelijk overgelegd op 4 april 2022. De vader en zijn advocaat zijn niet ter zitting verschenen om dit standpunt nader toe te lichten.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 9 december 2016 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 9 juni 2022.

3.De verzoeken

Vaststellen omgangsregeling
3.1.
De GI verzoekt een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat [de minderjarige] :
- eens per twee weken op zaterdag van 09:00 uur tot 18:00 uur, alsmede een extra dag in de vakanties bij de vader verblijft, waarbij de communicatie over de omgang en de overdracht via de vader en de partner van de moeder verloopt.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de GI het volgende naar voren gebracht. In de afgelopen periode is de positieve ontwikkeling ten aanzien van het contact tussen [de minderjarige] en de vader voortgezet. De omgang is stapsgewijs en met tussentijdse evaluaties uitgebouwd van één keer per maand vier uur begeleide omgang, naar bovengenoemde omgang.
De GI is van mening, evenals beide ouders, dat het in het belang van [de minderjarige] is als deze omgangsregeling wordt vastgelegd door de kinderrechter.
Verlenging ondertoezichtstelling
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen met zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.3.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de GI het volgende naar voren gebracht. Omdat voornoemde omgangsregeling nog niet is vastgesteld en verder moet worden gemonitord, is de GI van mening dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] moet worden verlengd. Ook zijn de ouders en partner aangemeld voor een mediationtraject, hetgeen hen de gelegenheid biedt om zaken verder door te spreken met elkaar. Dit acht de GI van belang, nu er met de verruiming van de omgang naar verwachting meer opvoedvragen zullen rijzen en er verdere afspraken moeten worden gemaakt.
3.4.
Ter zitting heeft [vertegenwoordiger van de GI] hieraan toegevoegd dat zij aanwezig is vanuit de bureaudienst, omdat de voormalige gezinsvoogd niet meer in dienst is bij de GI. Zij heeft daarbij aangegeven dat er nog geen zicht is op een volgende vaste gezinsvoogd. Desgevraagd heeft zij aangegeven dat de toegevoegde waarde van de ondertoezichtstelling nog zou kunnen zijn dat de ouders tijdens het mediationtraject worden begeleid. Het zou dan gaan om een monitorende rol van de GI.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij het eens is met het vaststellen van de omgangsregeling, maar dat zij geen noodzaak ziet voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. De omgangsregeling verloopt nu zoals is omschreven in het verzoek van de GI. De ouders hebben afgesproken de eindtijd op zaterdag met een halfuur op te schuiven. Het verloopt goed en de moeder voorziet geen problemen als deze omgangsregeling is vastgesteld door de kinderrechter. [de minderjarige] geniet zichtbaar van de omgang met haar vader. Ook hebben de ouders, met behulp van de nieuwe partner van de moeder, een manier gevonden om de communicatie rondom de omgang vorm te geven op een voor de moeder niet-belastende manier. In reactie op het standpunt van de vader heeft de moeder aangegeven dat nu er meer omgang is, er minder noodzaak is tot frequente informatieverschaffing. Er gebeuren niet zoveel bijzondere dingen in de korte periodes tussen de omgang. Uiteraard worden bijzonderheden wel gedeeld.
4.2.
Mr. Kuijs heeft hieraan toegevoegd dat omdat er geen concreet zicht is op een volgende vaste gezinsvoogd, de moeder verzoekt om de ondertoezichtstelling af te wijzen. Verder heeft mr. Kuijs aangevoerd dat partijen in het verleden een mediationtraject hebben gevolgd vanwege een alimentatiegeschil, en dat dit traject binnen korte termijn is voltooid. De verwachting is daarom dat partijen dit traject ook zelfstandig kunnen doorlopen.
4.3.
Uit de brief van de advocaat van de vader blijkt het volgende. De vader voert geen verweer tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en het vastleggen van de omgangsregeling. Daaraan kan worden toegevoegd dat de ouders samen hebben afgesproken dat de eindtijd op zaterdag om 18:30 uur is, in plaats van 18:00 uur. De vader hecht er verder waarde aan om te vermelden dat hij de komende tijd wil toewerken naar het normaliseren van de omgang. Uiteindelijk wil de vader een omgangsregeling waarbij [de minderjarige] één weekend per twee weken van zaterdagochtend tot maandagochtend naar school bij de vader verblijft, alsmede een extra dag met overnachting per week. Daarnaast wil de vader de mogelijkheid om een keer per jaar met [de minderjarige] op vakantie te gaan en dat zij een deel van de feestdagen bij hem verblijft. Tot slot vindt de vader het belangrijk dat de informatieverstrekking over [de minderjarige] voorafgaand aan de omgang per e-mail plaatsvindt, zodat de vader daarop kan inspelen.

5.De beoordeling

Vaststellen omgangsregeling:

5.1.
Op grond van artikel 1:265g, lid 1, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een omgangsregeling vaststellen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het bepaalde in artikel 1:265g, lid 3, BW geldt deze regeling zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd als een regeling als bedoeld in artikel 1:377a, tweede lid, BW.
5.2.
Ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] en de vader na een omgangsstop van twee jaar nu weer omgang hebben met elkaar. De omgang heeft drie keer plaatsgevonden overeenkomstig het verzoek van de GI, met dien verstande dat de omgang eindigt om 18:30 uur in plaats van 18:00 uur. Deze wijziging hebben de ouders aangebracht omdat dit praktischer is met het organiseren van het avondeten. De omgang verloopt goed, mede omdat de communicatie verloopt tussen de vader en de nieuwe partner van de moeder en zij ook de overdracht onderling organiseren. Beide ouders willen dat deze regeling officieel wordt vastgesteld in een beschikking, met inachtneming van de door de ouders aangebrachte wijziging. De kinderrechter vindt het positief dat de ouders ondanks hun roerige verleden en het ontbreken van een vaste gezinsvoogd, een modus hebben gevonden waarin [de minderjarige] in staat wordt gesteld om regelmatig omgang te hebben met de vader. De kinderrechter acht de voorgestelde omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] en zal deze daarom vaststellen.
5.3.
In het verlengde van de vaststelling van de omgangsregeling is ter zitting gesproken over de noodzaak van het tijdig informeren van de andere ouder over het wel en wee van [de minderjarige] . De kinderrechter ziet hierin de aanleiding om een informatieregeling vast te stellen inhoudende dat de moeder de vader eens per twee weken op de vrijdag voorafgaand aan de omgang per e-mail informeert over hoe het met [de minderjarige] gaat. Daarbij merkt de kinderrechter op dat het niet altijd alleen maar hoeft te gaan over ‘belangrijke informatie’, maar dat het ook helpend kan zijn als de moeder – eventueel via haar nieuwe partner – de vader (kort) op de hoogte stelt over de dagelijkse gang van zaken rondom [de minderjarige] . Dit stelt de vader in de gelegenheid om tijdens de omgang met [de minderjarige] hierop voort te borduren.
Ondertoezichtstelling:
5.4.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden niet meer, althans onvoldoende, aanwezig zijn. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.5.
Bij beschikking van 17 juni 2021, waarbij de ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd op verzoek van de vader, was duidelijk dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd. Deze zorgen waren met name gelegen in het ontbreken van contact tussen [de minderjarige] en haar vader. In dit kader waren er zorgen over het vermogen van de moeder tot het verlenen van emotionele toestemming aan [de minderjarige] om onbevangen contact te hebben met de vader, en waren er zorgen over het vermogen van de vader om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] .
5.6.
Ter zitting werd duidelijk dat inmiddels sprake is van een positieve ontwikkeling. Zoals hierboven al is overwogen, hebben [de minderjarige] en de vader weer contact en staan beide ouders open voor het vaststellen van een omgangsregeling. De verzochte omgangsregeling is inmiddels al enkele keren feitelijk uitgevoerd en dit verloopt goed. Samen in Spel, de betrokken hulpverlening bij de omgang tussen [de minderjarige] en de vader, is inmiddels met een positieve evaluatie afgerond en de omgangsmomenten verlopen onbegeleid. Ook de moeder heeft positieve stappen gezet en geeft aan dat zij begrijpt dat frequente omgang met de vader belangrijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . De moeder heeft haar nieuwe partner bereid gevonden om de onderlinge communicatie voor zijn rekening te nemen, en de vader is hiermee akkoord gegaan. Beide ouders geven hiermee blijk van een constructieve houding. Verder is gebleken dat partijen inmiddels zijn aangemeld voor een mediationtraject. Desgevraagd heeft de moeder hierover aangegeven dat zij vertrouwen heeft in dit traject, en dat zij verwacht dat de ondertoezichtstelling niet nodig is om dit traject tot een goed einde te brengen.
5.7.
Zoals ter zitting besproken, vraagt de kinderrechter zich af of de situatie inmiddels dusdanig is verbeterd dat de ouders de ingezette positieve ontwikkeling zelfstandig kunnen voortzetten. Dit heeft er vooral mee te maken dat de ouders binnenkort een mediationtraject starten en dat dit traject onderling contact tussen hen noodzakelijk maakt, terwijl de ouders dit tot nu toe vermijden en de onderlinge communicatie laten verlopen via de nieuwe partner van de moeder. Mogelijk zal dit de verstandhouding weer onder druk zetten. Alles afwegende ziet de kinderrechter echter onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling, omdat de ernst van de eerdere zorgen is verbleekt, terwijl de mogelijkheid van een verslechterende verstandhouding tussen de ouders in de toekomst op dit moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging vormt voor [de minderjarige] . De kinderrechter heeft daarbij overwegend belang gehecht aan het feit dat de ouders zelfstandig en ondanks de afwezigheid van een vaste gezinsvoogd grote stappen hebben gezet ten aanzien van de omgang. Zij hebben hiermee laten zien dat zij in staat zijn om de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen. Tot slot heeft de kinderrechter meegewogen dat de GI zichzelf enkel nog een monitorende taak toedicht en er op dit moment geen concreet zicht is op een nieuwe gezinsvoogd.
5.8.
Nu, gelet op het bovenstaande, niet langer sprake is van een (actuele) ernstige ontwikkelingsbedreiging, zal de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afwijzen. De huidige ondertoezichtstelling is geldig tot en met 30 juni 2022 en kan gebruikt worden om de omgang nog korte tijd te monitoren en een eventuele overdracht van de casus naar het wijkteam te realiseren.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt een omgangsregeling vast inhoudende dat de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , bij de vader verblijft:
- eens per twee weken op zaterdag van 09:00 uur tot 18:00 uur, alsmede een extra dag in de vakanties bij de vader verblijft, waarbij de communicatie over de omgang en de overdracht via de vader en de partner van de moeder verloopt;
6.2.
stelt een informatieregeling vast inhoudende dat de moeder de vader eens in de twee weken op de vrijdag voorafgaand aan het omgangsmoment per e-mail informeert over het wel en wee van [de minderjarige] ;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022 door mr. G. Drenth, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Kamer, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 13 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.