In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, alsook in een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. De zaak betreft de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [plaats], die onder toezicht is gesteld bij beschikking van 9 december 2016. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, met de laatste verlenging tot 9 juni 2022. De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers heeft op 3 maart 2022 een verzoek ingediend voor zowel de verlenging van de ondertoezichtstelling als voor het vaststellen van een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2022, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren, is de situatie van de minderjarige besproken. De moeder heeft aangegeven dat zij het eens is met de omgangsregeling, maar geen noodzaak ziet voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige zijn afgenomen, mede door de positieve ontwikkelingen in de omgang tussen de minderjarige en de vader. De kinderrechter heeft de omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige eens per twee weken op zaterdag bij de vader verblijft, en heeft de informatieregeling ingesteld dat de moeder de vader om de twee weken informeert over de gang van zaken van de minderjarige.
De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. De eerdere ernstige ontwikkelingsbedreiging is verbleekt, en de ouders hebben blijk gegeven van een constructieve houding ten opzichte van elkaar en de minderjarige. Daarom is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en deze is schriftelijk vastgesteld op 13 april 2022.