ECLI:NL:RBNHO:2022:3316

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
9465206
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke incassokosten en huurschuld in huurgeschil tussen verhuurder en huurders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Intermaris, eiseres, en twee gedaagden die een woning huren van Intermaris. De zaak betreft de vraag of de verhuurder in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt en of de huurders hun huurschuld tijdig hebben voldaan. De partijen waren het eens over de hoogte van de huurschuld ten tijde van de zitting, maar de huurders betwisten de redelijkheid van de incassokosten. De kantonrechter oordeelt dat zowel het maken van de incassokosten als de hoogte daarvan redelijk zijn, gezien de omstandigheden van de zaak. De huurders hebben herhaaldelijk op de hoogte gesteld van de openstaande vordering en hebben een aanmaningsbrief ontvangen voordat de dagvaarding werd uitgebracht. De tegenvorderingen van de huurders worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd en er geen juridische basis voor bestaat. De kantonrechter heeft de huurders veroordeeld tot betaling van de huurschuld en de buitengerechtelijke incassokosten, en de proceskosten komen voor rekening van de huurders.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9465206 \ CV EXPL 21-4801
Uitspraakdatum: 13 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting Stichting Intermaris
gevestigd te Hoorn
eiseres
verder te noemen: Intermaris
gemachtigde: M.G. Lasonder
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagden]
De zaak in het kort
Partijen zijn het eens over de hoogte van de huurschuld ten tijde van de zitting. Deze zaak gaat om de vraag of de verhuurder in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat zowel het maken van de incassokosten als de hoogte van de kosten redelijk zijn. Ook is niet gebleken van een nodeloze procedure. Er was immers sprake van een huurschuld. De huurders zijn herhaaldelijk op de hoogte gebracht van de openstaande vordering en voor het uitbrengen van de dagvaarding hebben zij een aanmaningsbrief ontvangen, zodat de huurders ook niet opeens zijn gedagvaard. De tegenvorderingen van de huurders worden afgewezen, omdat de huurders deze vorderingen niet voldoende hebben onderbouwd dan wel een juridische basis voor die vorderingen ontbreekt.

1.Het procesverloop

1.1.
Intermaris heeft bij dagvaarding van 20 september 2021 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 19 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Intermaris heeft daarbij een actualisatie van de vordering overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [gedaagden] bij brief van 7 maart 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] huren sinds 4 januari 2013 van Intermaris de woning aan het adres [gedaagden] in [plaats] .
2.2.
Op 9 november 2020 heeft Intermaris een aanmaningsbrief verzonden aan [gedaagden] voor een huurachterstand van € 1.807,76. In deze brief heeft Intermaris [gedaagden] erop gewezen dat als het bedrag niet binnen 15 dagen nadat de brief bij hen is bezorgd is betaald, de vordering wordt overgedragen aan de deurwaarder. Ook zullen dan buitengerechtelijke incassokosten van € 271,16 (exclusief btw) en de btw daarover in rekening worden gebracht.
2.3.
Na ontvangst van deze brief hebben [gedaagden] op 16 november 2020 € 725,38, € 13,50 en € 20,00 betaald, waarna de vordering van Intermaris € 1.048,88 bedraagt.
2.4.
[gedaagden] hebben op 9 december 2020 € 325,38 betaald aan Intermaris.
2.5.
Op 10 december 2020 heeft de gemachtigde van Intermaris [gedaagden] aangemaand de huurachterstand van € 1.774,26, zijnde het hiervoor vermelde bedrag van € 1.048,88, de huur van december 2020 van € 725,38, de buitengerechtelijke incassokosten van € 157,34, de btw daarover van € 33,04 en de rente van € 5,79, te betalen. De buitengerechtelijke incassokosten zijn berekend over € 1.048,88.
2.6.
Tussen partijen is daarna herhaaldelijk telefonisch en schriftelijk contact geweest, waarbij [gedaagden] vroegen de vordering te specificeren, lieten weten het niet eens te zijn met de bijkomende kosten en vroegen of zij de huur per de 14e/15e van de maand mochten betalen, mede gelet op de coronacrisis. Ook hebben [gedaagden] aan Intermaris gevraagd een compensatie toe te kennen voor werkzaamheden die in de badkamer hebben plaatsgevonden, waardoor zij enige tijd geen gebruik hebben kunnen maken van de badkamer, een week geen inkomsten hadden en schade hadden aan een regendouche. Intermaris gaf vervolgens toelichtingen op de vordering, liet weten dat zij een regeling tot aflossing van de huurachterstand in maximaal zes termijnen kon toestaan en bij uitzondering akkoord kon gaan met een betaling van de lopende huurtermijnen op uiterlijk de achtste van elke maand. Verder wees Intermaris de verzochte compensatie af.
2.7.
Intermaris heeft [gedaagden] op 30 augustus 2021 aangemaand de volledige huurschuld van op dat moment € 556,58 inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten per omgaande te betalen, omdat zij na 3 juni 2021 geen aflossingen op de huurschuld meer had ontvangen. [gedaagden] hebben de huurschuld niet betaald.

3.De vordering

3.1.
Intermaris vordert, na vermindering van eis op de zitting, dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 348,09. Dit bedrag bestaat uit een huurschuld van
€ 133,50, buitengerechtelijke incassokosten van € 157,34, btw daarover van € 33.04 en wettelijke rente tot en met 16 maart 2022 van € 24,21.
3.2.
Intermaris legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagden] een huurschuld hebben laten ontstaan. Aan [gedaagden] is een aanmaningsbrief verstuurd, maar dit heeft niet geleid tot betaling van de volledige huurschuld binnen vijftien dagen nadat de brief is bezorgd. Daarom zijn [gedaagden] tevens buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Ook maakt Intermaris aanspraak op de wettelijke rente vanaf het moment dat [gedaagden] in verzuim verkeren. Ten tijde van de dagvaarding bedroeg de vordering van Intermaris € 1.236,99 (€ 556,58 + de huur van september 2021). Daarna hebben [gedaagden]
€ 894,36 betaald. Met dit bedrag heeft Intermaris tijdens de zitting haar vordering verminderd, zodat € 348,09 resteert.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagden] betwisten de vordering (gedeeltelijk). [gedaagden] voeren aan – samengevat – dat zij de huurschuld en de lopende huur willen betalen, maar tijdige betaling door omstandigheden niet altijd mogelijk was. Intermaris stelt zich niet op als een sociaal verhuurder. In een eerste aanmaning wordt al gedreigd met het overdragen van de vordering aan de deurwaarder en het in rekening brengen van bijkomende kosten. [gedaagden] zijn het niet eens met de buitengerechtelijke incassokosten, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de betaling op 9 december 2020 van € 325,38, de hoogte van de huurschuld het niet noodzakelijk maakte de vordering over te dragen aan een deurwaarder en slechts eenmalig een standaard brief is gestuurd. De buitengerechtelijke incassokosten zijn daarom niet redelijk. Verder liep een betalingstermijn waarbij door Intermaris is bericht dat de achterstand in zes termijnen moet worden betaald en niet in zes maandelijkse termijnen. Ook blijkt niet uit de aanmaningsbrief van 30 augustus 2021 dat dit een laatste aanmaning is en dat anders gerechtelijke stappen zullen worden ondernomen, waarvoor Intermaris minimaal had moeten waarschuwen. Ten slotte is de restant huurschuld € 133,50.
4.2.
[gedaagden] vorderen bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter Intermaris veroordeelt tot het betalen van een passende compensatie voor de week gemiste inkomsten en woongenot gedurende het vervangen van de badkamervloer, tot het vergoeden van de aanschaf van een nieuw douchesysteem vanwege onzorgvuldig uitgevoerde werkzaamheden door werknemers van Intermaris en tot het reinigen van de mechanische luchtventilatie omdat dit sinds 2009 niet is gebeurd en hier herhaaldelijk om is verzocht.
4.3.
Intermaris betwist de tegenvordering. Op de stellingen van Intermaris wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Partijen zijn het erover eens dat de huurschuld ten tijde van de zitting € 133,50 bedraagt. [gedaagden] stellen dat een betalingsregeling is overeengekomen en de vordering daarom moet worden afgewezen. De kantonrechter volgt [gedaagden] niet in dit verweer. In de brief van 11 januari 2021 heeft Intermaris aan [gedaagden] laten weten dat zij een aflossingsregeling kan toestaan van maximaal zes termijnen, naast stipte en tijdige betaling van de lopende huur. Weliswaar staat in deze brief niet dat het gaat om maandelijkse termijnen, maar dit ligt dermate voor de hand dat [gedaagden] dat zo hadden moeten begrijpen. De mededeling van Intermaris dat zij akkoord kan gaan met een betalingsregeling van zes termijnen is niet zodanig vrijblijvend dat [gedaagden] zelf zouden kunnen bepalen wanneer zij een termijn betalen. Omdat [gedaagden] na 3 juni 2021 geen aflossing hebben gedaan op de huurschuld, is de betalingsregeling, voor zover deze tot stand is gekomen, wat wordt betwist door Intermaris, komen te vervallen en de huurschuld opeisbaar.
5.2.
Tijdens de zitting hebben [gedaagden] aangevoerd dat Intermaris vanaf februari 2022 een hogere huurprijs in rekening brengt, maar dat voor hen niet duidelijk is waarop de prijsstijging is gebaseerd. [gedaagden] hebben echter niet onderbouwd wat dit betekent voor de huurschuld waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd. De gevorderde huurschuld van € 133,50 zal worden toegewezen.
5.3.
Vanaf het moment van verzuim zijn [gedaagden] wettelijke rente verschuldigd over de huurschuld. Intermaris heeft voldoende onderbouwd dat de wettelijke rente is berekend over de huurschuld vanaf het moment van verzuim. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
5.4.
Intermaris maakt verder aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagden] hebben de kantonrechter verzocht deze vordering af te wijzen, omdat slechts een enkele standaard aanmaningsbrief is verstuurd en het niet noodzaak was de vordering uit handen te geven aan een deurwaarder. Volgens [gedaagden] zijn deze kosten daarom niet redelijk. Ook zijn de kosten volgens [gedaagden] gebaseerd op een onjuist bedrag. De kantonrechter volgt het verweer van [gedaagden] zowel wat betreft de redelijkheid van de kosten als de hoogte daarvan niet en licht dit als volgt toe.
5.5.
Als vermogensschade komen voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, oftewel incassokosten. De wettelijke regeling bevat een dubbele redelijkheidstoets, die inhoudt dat zowel het maken van de kosten als de hoogte van de kosten redelijk moet zijn. In de regel is het redelijk dat als een schuldenaar in verzuim verkeert de schuldeiser overgaat tot incassomaatregelen en dus kosten maakt. Slechts onder zeer specifieke omstandigheden is dit onredelijk. Van dergelijke specifieke omstandigheden is niet gebleken. Intermaris heeft op 9 november 2020 een zogenaamde veertiendagen brief gestuurd. [gedaagden] hebben binnen de termijn van deze brief niet de volledige huurschuld betaald. Wellicht zou het, mede gelet op de financiële situatie en het feit dat een groot deel van de huurschuld binnen de termijn wel was betaald, onredelijk zijn geweest als [gedaagden] binnen die termijn voor het restant een reëel betalingsvoorstel had gedaan, maar niet gesteld of gebleken is dat zij daarover contact hebben opgenomen met Intermaris. De kantonrechter stelt dan ook vast dat is voldaan aan de eerste redelijkheidstoets. Ten aanzien van de tweede redelijkheidstoets geldt dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. In dat geval is een schuldenaar een genormeerde vergoeding verschuldigd, ongeacht de aard en omvang van de verrichte incassohandelingen. Deze werkzaamheden zijn verricht en de buitengerechtelijke incassokosten zijn gebaseerd op de huurschuld na het verstrijken van de termijn zoals vermeld in de brief van 9 november 2020. De betaling van 9 december 2020 is nadien gedaan, zodat Intermaris terecht geen rekening heeft gehouden met die betaling bij de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten. De conform het Besluit berekende kosten van € 157,34 en de btw daarover van € 33.04 zijn dus redelijk en voldoen daarmee aan de tweede redelijkheidstoets. De op basis van het Besluit gevorderde incassokosten zullen worden toegewezen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgen. Voor zover [gedaagden] aanvoeren dat deze kosten moeten worden afgewezen, omdat Intermaris in de aanmaningsbrief van 30 augustus 2021 niet heeft gewaarschuwd voor een procedure, passeert de kantonrechter dat verweer. [gedaagden] hadden ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding een huurschuld van € 1.027,86. Intermaris heeft in ieder geval op 9 november 2020 en op 30 augustus 2021 een aanmaningsbrief verstuurd naar [gedaagden] en in de periode daartussen herhaaldelijk een toelichting gegeven op de hoogte van de vordering en een reactie gegeven op de verweren van [gedaagden] Niet kan worden gezegd dat Intermaris een nodeloze procedure is gestart of [gedaagden] onverwacht heeft dagvaard.
de tegenvordering
5.7.
[gedaagden] vorderen bij wijze van tegenvordering dat Intermaris wordt veroordeeld tot het betalen van een passende compensatie. Zij stellen daartoe dat zij een week inkomsten en woongenot hebben gemist gedurende het vervangen van de badkamervloer.
5.8.
Intermaris heeft herstelwerkzaamheden uitgevoerd naar aanleiding van een lekkage, waardoor [gedaagden] een week de badkamer niet hebben kunnen gebruiken en hinder hebben ervaren. Een grondslag in de wet voor compensatie ontbreekt echter. Wel kan een huurder een evenredige vermindering van de huurprijs vorderen als door een gebrek het huurgenot wordt verminderd, maar dit hebben zij niet gevorderd. Bovendien staat aan die vordering een vervaltermijn in de weg. Omdat sprake is van niet-geliberaliseerde woonruimte had deze vordering namelijk binnen zes maanden na de dag waarop de verhuurder in kennis is gebracht van het gebrek moet worden ingesteld. Dat is niet gebeurd. Overigens is ook niet gebleken van een vermindering van het huurgenot dat recht geeft op een evenredige vermindering van de huurprijs; de kantonrechter begrijpt dat de lekkage in de meterkast binnen 3 weken is verholpen, waarbij de werkzaamheden aan de badkamervloer vijf dagen hebben geduurd. Voor zover [gedaagden] aan de vordering (mede) ten grondslag leggen dat zij gevolgschade hebben geleden omdat zij een week geen inkomsten hadden, hebben zij dit niet onderbouwd. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
5.9.
De gevorderde vergoeding voor de aanschaf van een nieuw douchesysteem wordt ook afgewezen. Het is aan [gedaagden] te onderbouwen dat het douchesysteem door Intermaris of door haar ingeschakelde aannemers is beschadigd. Dit hebben zij niet gedaan.
5.10.
[gedaagden] vorderen verder veroordeling van Intermaris tot het reinigen van de mechanische luchtventilatie. [gedaagden] hebben het verweer van Intermaris dat de mechanische luchtventilatie wordt onderhouden niet weersproken. Het is aan [gedaagden] een onderbouwing te geven van de noodzaak dat deze daarnaast moet worden gereinigd en dat dit niet gebeurt. Bijvoorbeeld door een verklaring van Energie wachtgroep, het bedrijf dat de onderhoudswerkzaamheden voor Intermaris uitvoert, over te leggen. Dit hebben [gedaagden] niet gedaan. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgen. Gelet op de samenhang tussen de vordering en de tegenvordering, zullen deze kosten op nihil worden begroot.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan Intermaris van € 348,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 133,50 vanaf 17 maart 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Intermaris tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 127,99
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 248,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
6.4.
wijst de vordering af;
6.5.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Intermaris worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter