ECLI:NL:RBNHO:2022:3283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
C/15/325384 / HA ZA 22-134
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de voormalige echtelijke woning en beleggingsverzekering tussen voormalig echtelieden

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalig echtelieden over de verdeling van hun gezamenlijke bezittingen na echtscheiding. De echtscheiding was op 7 juli 2009 uitgesproken en de partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalige echtelijke woning en een beleggingsverzekering. Eiser vorderde toedeling van de woning en de beleggingsverzekering, met de verplichting om gedaagde een bedrag ter zake van overbedeling te betalen. De rechtbank oordeelde dat de woning aan eiser kon worden toegedeeld, onder de verplichting om gedaagde de helft van de overwaarde te betalen. De overwaarde van de woning werd vastgesteld op € 195.000,-, waarvan € 97.500,- aan gedaagde toekwam. Daarnaast werd de waarde van de beleggingsverzekering vastgesteld op € 33.803,18, met een gelijk aandeel voor gedaagde. De rechtbank oordeelde dat eiser ook recht had op vergoeding van bepaalde kosten die hij had gemaakt, maar wees een aantal vorderingen af wegens gebrek aan onderbouwing. Uiteindelijk werd de overbedelingssom vastgesteld op € 88.404,40 die eiser aan gedaagde moest betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/325384 / HA ZA 22-134
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.G. Blokziel te Almere,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn voormalig echtelieden. De echtscheiding is op 7 juli 2009 uitgesproken door deze rechtbank en is op 11 november 2009 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt dat van gedaagde op dat moment al geen woon- of verblijfplaats bekend was binnen of buiten Nederland.
2.2.
Een aantal vermogensbestanddelen is tussen partijen nog niet afgewikkeld. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] [plaats] (hierna: de woning) en zij zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nakomen van de verplichtingen uit de op de woning rustende hypothecaire geldlening. Verder zijn zij gezamenlijk gerechtigd tot de waarde opgebouwd in een beleggingsverzekering.
2.3.
Eiser wil thans tot verdeling komen Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen, behalve het navolgende.
2.4.
Eiser vordert dat de woning aan hem wordt toegedeeld met in de plaats stelling van het vonnis voor de benodigde medewerking van gedaagde aan die rechtshandeling en onder de verplichting om aan gedaagde een bedrag ter zake van overbedeling te voldoen. Daarnaast vordert hij dat de beleggingsverzekering op naam van partijen aan hem wordt toegedeeld onder de verplichting de helft van de waarde aan gedaagde te betalen en dat er tussen partijen nog wordt afgerekend met betrekking tot de kosten die hij vanaf de echtscheiding heeft voldaan in verband met de woning. Eiser stelt dat gedaagde aan hem uit dien hoofde € 42.966,05 moet betalen, welk bedrag in mindering dient te strekken op de door hem te betalen overbedelingssom.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de woning worden toegedeeld aan eiser, onder de verplichting om aan gedaagde de helft van de overwaarde uit de woning te betalen.
De woning is op 10 augustus 2021 getaxeerd op een (verkoop)waarde van € 675.000,- en op de woning rust een hypothecaire geldlening van in totaal € 480.000,-, zodat de overwaarde in de woning € 195.000,- bedraagt. Van deze overwaarde komt een bedrag van € 97.500,- toe aan gedaagde.
2.6.
In het petitum van de dagvaarding vordert eiser niets omtrent toedeling van de hypotheekschuld. Weliswaar zegt hij in randnummer 6 van de dagvaarding toe ervoor te zullen zorgen dat gedaagde wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, maar een dergelijke toezegging komt de rechtbank te vrijblijvend voor, omdat gedaagde daaraan zonodig in de toekomst geen rechten kan ontlenen. Het toedelen van de woning aan eiser zonder gelijktijdig een beslissing te nemen omtrent de hypotheekschuld op die woning komt de rechtbank dan ook onrechtmatig voor. Gelet op de omstandigheid dat van gedaagde al langere tijd geen woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland bekend is, is het belang van eiser om tot een verdeling te komen voldoende aannemelijk geworden. Om daarbij ook voldoende acht te slaan op het belang van gedaagde ziet de rechtbank aanleiding het ontslag van gedaagde uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die hypotheekschuld gelijktijdig met de toedeling van de woning als verplichting voor eiser op te nemen in het dictum van dit vonnis.
2.7.
Eiser stelt dat hij vanaf de echtscheiding onder meer de hypotheeklasten heeft voldaan en dat gedaagde haar aandeel in de hypotheeklasten aan hem moet terugbetalen. Eiser noemt de hypotheeklasten in de dagvaarding als onderdeel van een totaalbedrag dat hij stelt te hebben voldaan ter zake van verzekeringspremies, WOZ-beschikkingen, hypotheeklasten en overige onderhoudskosten. Het totaalbedrag heeft eiser berekend op € 33.167,59 en hij stelt dat gedaagde de helft aan hem moet vergoeden.
In het als productie 13 overgelegde overzicht van deze kosten is uitsluitend vermeld ‘huis
€ 1.250,00’. Eiser heeft echter in het geheel geen onderbouwing overgelegd van de door hem betaalde hypotheeklasten, noch van de door hem in de afgelopen jaren genoten hypotheekrenteaftrek. Om die reden kan niet worden beoordeeld welk bedrag gedaagde hiervoor aan hem zou moeten terugbetalen. Voor zover zijn vordering ziet op vergoeding van betaalde hypotheeklasten wordt deze afgewezen.
2.8.
Ten aanzien van de verzekeringspremies heeft eiser geschat dat hij over de totale periode vanaf 2010 t/m 2021 een bedrag van € 13.437,50 heeft betaald voor de woning.
Eiser heeft de betalingen over de periode 2015 t/m 2021 met stukken onderbouwd. In totaal heeft hij in die periode € 7.838,54 betaald aan premies. Van dit bedrag dient gedaagde de helft aan eiser te vergoeden. Omdat eiser van verdere premiebetaling over de periode voorafgaande aan 2015 geen bewijsstukken heeft overgelegd en het bedrag dat hiermee gemoeid zou zijn heeft geschat, wordt dit deel van zijn vordering afgewezen. Een schatting door eiser van het door hem betaalde bedrag biedt onvoldoende grondslag voor de vordering.
2.9.
Ten aanzien van de WOZ heeft eiser geschat dat hij in totaal in de periode van 2010 t/m 2021 € 12.169,24 heeft betaald. Van de periode 2010 t/m 2014 en van 2017 heeft eiser in het geheel geen bewijsstukken overgelegd. Van 2015, 2016 en 2018 t/m 2021 heeft eiser de onderliggende WOZ-beschikkingen overgelegd waaruit de door hem opgegeven betalingen tot een bedrag van € 6.084,62 kunnen worden afgeleid. Van dit bedrag dient gedaagde de helft aan eiser te vergoeden. Voor het overige wordt dit deel van zijn vordering afgewezen, omdat een schatting onvoldoende grondslag biedt voor de vordering.
2.10.
Ten aanzien van de waterschapsbelasting heeft eiser geschat dat hij over de gehele periode vanaf 2010 t/m 2021 een bedrag van € 6.310,85 heeft voldaan. Ook ten aanzien van deze kosten heeft eiser over de periode van 2010 t/m 2016 in het geheel geen onderbouwing van enige betaling overgelegd, zodat dit deel van zijn vordering wordt afgewezen.
Over de periode van 2017 t/m 2021 heeft eiser stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in totaal een bedrag van € 2.629,52 heeft voldaan. Gedaagde dient de helft van dit bedrag aan hem te vergoeden.
2.11.
De omstandigheid dat eiser door tijdsverloop mogelijk niet meer beschikt over bewijsstukken over de periode voorafgaande aan 2015 is een omstandigheid die hij niet aan gedaagde kan tegenwerpen en geeft geen aanleiding om de vordering op basis van schattingen toe te wijzen.
2.12.
Eiser vordert verder toedeling van de beleggingsverzekering aan hem.
Partijen zijn gezamenlijk gerechtigd tot de waarde opgebouwd in de beleggingsverzekering bij Reaal met nummer [polis nummer]. Eiser heeft met stukken onderbouwd gesteld dat de verzekering per 31 juli 2021 een waarde vertegenwoordigt van € 33.803,18. Gedaagde is gerechtigd tot de helft van die waarde, zijnde een bedrag van € 16.901,59.
Omdat gedaagde sinds de echtscheiding echter niets heeft bijgedragen aan de premiebetaling die heeft geleid tot opbouw van deze waarde, vordert eiser dat de helft van die premiebetalingen wordt verrekend met het aan gedaagde toekomende aandeel in de waarde. Eiser stelt dat hij de premies gedurende een periode van bijna 11 jaar heeft voldaan maar is in zijn berekening in de dagvaarding per abuis uitgegaan van 12 jaar. Uitgaande van de door hem zelf ook gestelde (bijna)11 jaar dient gedaagde een bedrag van (11 x 12 x 238,77 : 2=) € 15.758,82 aan hem te vergoeden voor de premies.
Dit bedrag strekt in mindering op hetgeen eiser aan gedaagde moet betalen uit hoofde van de waarde van de verzekering.
2.13.
Ten aanzien van onderhoudskosten vordert eiser een bijdrage van gedaagde voor de plaatsing van een keuken en van Boretti apparatuur, alsmede van vervangen van glas in de woning.
Uit de door eiser overgelegde facturen voor het plaatsen van de keuken en de Boretti apparatuur blijkt dat dit heeft plaats gevonden in 2018. Op dat moment was gedaagde al enige jaren niet meer in beeld en zij heeft niet ingestemd met het maken van deze kosten, noch heeft zij enig profijt hiervan. Deze kosten zijn geen kosten voor noodzakelijk onderhoud maar zijn uitsluitend gemaakt ter verfraaiing van de woning die eiser in gebruik had. Deze kosten dienen geheel voor zijn rekening te blijven.
2.14.
De kosten gemaakt voor het plaatsen van glas ad € 2,274,11 zijn eveneens gemaakt in 2018. Uit de overgelegde offerte en orderbevestiging blijkt echter dat de werkzaamheden betrekking hadden op het vervangen van een kapot raam aan de buitenzijde op de 1e verdieping van de woning. Deze kosten kunnen dan ook worden aangemerkt als kosten die zijn gemaakt voor noodzakelijk onderhoud van de woning. Op grond van artikel 3:170 lid 1 BW behoefde eiser hiervoor niet vooraf de toestemming c.q. instemming van gedaagde. Gedaagde dient de helft van deze kosten aan eiser te vergoeden. Dit bedrag zal in mindering gebracht worden op de door eiser aan gedaagde te betaling overbedelingssom.
Conclusie
2.15.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt het volgende.
2.16.
De woning zal worden toegedeeld aan eiser onder de verplichting gedaagde gelijktijdig te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld op de woning en onder de verplichting aan gedaagde een overbedelingssom te voldoen.
2.17.
Deze overbedelingssom wordt op grond van het vorenstaande als volgt berekend:
  • € 97.500,- voor het aandeel van gedaagde in van de overwaarde in de woning
  • € 16.901,59 voor het aandeel van gedaagde in de waarde van de beleggingsverzekering
Dus in totaal een bedrag van € 114.401,59.
2.18.
Op dit bedrag dient in mindering te strekken een bedrag van € 25.997,19 voor de bijdrage van gedaagde in door eiser gemaakte kosten in verband met de woning en dat als volgt tot stand gekomen is:
  • € 33.167,59 ter zake van de premies voor de beleggingsverzekering
  • € 16.552,68 ter zake van betaalde WOZ, waterschapsbelasting en verzekeringspremies woonverzekering
  • € 2.274,11 ter zake van de kosten voor vervanging van het glas
In totaal een bedrag van € 51.994,38 van welk bedrag gedaagde de helft, zijnde het bedrag van € 25.997,19 aan eiser moet vergoeden.
2.19.
Uit het vorenstaande volgt dat eiser per saldo een bedrag van (€ 114.401,59 –
€ 25.997,19 =) € 88.404,40 aan gedaagde moet vergoeden ter zake van overbedeling.
2.20.
Aangezien partijen voormalig echtelieden zijn worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
deelt de voormalige echtelijke woning aan de [adres] [plaats] toe aan eiser onder de verplichting om gedaagde gelijktijdig te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypotheekschuld;
3.2.
deelt de beleggingsverzekering bij Reaal, nader aangeduid met Tadas Online Kapitaalpolis Extra, polisnummer [polis nummer] toe aan eiser;
3.3.
gelast gedaagde haar medewerking te verlenen aan de levering (notariële toedeling) van de woning aan eiser en aan het ontslag van haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypotheekschuld binnen 14 dagen na betekening van het dit vonnis en bepaalt dat dit vonnis in de plaats zal treden van de benodigde medewerking van gedaagde aan deze rechtshandelingen indien zij na ommekomst van genoemde termijn in gebreke blijft hieraan haar medewerking te verlenen;
3.4.
veroordeelt eiser om bij de notariële toedeling van de woning aan hem aan gedaagde ter zake van overbedeling, inclusief de waarde van de beleggingsverzekering bij Reaal, te voldoen een bedrag van € 88.404,40 (achtentachtigduizend vierhonderdvier euro en veertig cent);
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155